Zaterdag 26 februari
Vandaag heeft weer een invasie plaats gehad van onbekenden uit barak 62. Dat kan
nogal eens schelen: de vorige twee keren een groot aantal bekenden en
intellectuelen uit de barakken 68 en 69, deze keer een groot aantal totaal
vreemden uit de 62. Ik voel me onwennig, ingeklemd tussen muren van mensen, van
wie ik de taal niet spreek, van wie ik de gewoonten niet deel, wier bemoeizucht
ik verfoei. Het toeval heeft gewild, dat ook een jeugdvriend in mijn barak is
aangekomen en mijn ‘slaapje’ is geworden, zoals men dat gewend was in de
kazerne, op de chambrée. Maar het is toch heel anders dan toen: vroeger de
behoefte aan samenzijn in de bloei van de jeugd, in de aanhankelijkheid, die de
vormingstijd van de man kenmerkt, nu de behoefte aan alleen zijn met zijn
rijpgeworden gedachten, zijn bezinning en bezonnenheid, de behoefte aan de
ruimte, die de welvaart van het leven in de geest heeft ingeschapen. Het
vriendschappelijke nabijzijn