gezonden als Austauschmateriaal voor
Palestina. De deken van Rotterdam heeft eveneens twee juristen onder zijn
vleugelen genomen: mr. Hartog en mr. Sanders. Eerstgenoemde verblijft nog in
Westerbork, laatstgenoemde is ondergedoken. Zo gaat het hier toc: korte metten.
De vorige week is mr. Levenbach doorgezonden, naar Zelle, ofschoon bij het
departement van Justitie een lijst-Van Loon ligt van Joodse rechtsgeleerden,
voor wie bizondere bescherming wordt gevraagd. Zolang een dergelijke lijst door
de Duitse autoriteiten niet is ‘genehmigt’, zoals men hier zegt, bestaat ze niet
en wordt degene, die de klauw van de Jodenvervolgers grijpt, eenvoudigweg
weggevoerd naar een andere plaats, waar geen beschermende hand zelfs meer
mogelijk is. Mijn vriend van de gratis-leverantie heeft geboft: hij was met een
griepje te goeder trouw de ziekenbarak ingezeild en had gehoopt, dat de koorts
wat zou aanhouden en hem over het transport heen zou helpen. De koorts is echter
voor het transport geweken; maar de commandant is genadig geweest en heeft hem
voor een keer nog vrijgesteld. Intussen is de leverantie geschied: goederen voor
de winkel, die de commandant in het kamp instelt en waarvoor een paar Joden
dezer dagen naar Amsterdam en Rotterdam zijn geweest tot het doen van inkopen:
boordeknoopjes, veters, schoensmeer, closetpapier, enzovoort, enzovoort. Mijn
vriend denkt in de naaste toekomst een Barneveld-stempel te verkrijgen. Dit is
twijfelachtig, maar het zou toch de vraag zijn of hij er wat aan had, zo snel
gaan de transporten hier. Elke week heb ik weer dezelfde sensatie. Ofschoon ik
voor de gewone transporten niet ben voorbestemd, althans totnutoe, zo ben ik er
toch nooit gerust op, dat er niet een fout wordt begaan, die mij in de
maalstroom meesleurt. Ik heb het gevoel alsof ik boven een ijskoud water op een
hoge springplank sta, met mijn voeten op het randje, en dat ik het bevel:
Spring! afwacht, samen met de meeste kampbewoners. Ik wankel op het uiterste
puntje van de bibberende plank en zie de anderen naast en tegenover mij
wankelen, met benauwde gezichten, velen in doodsnood. Eerst als het bevel
gegeven is, weet ik pas, of ik in het ijskoude bad moet plonsen, dan wel
rechtsomkeert kan maken voor een week tijds. Een week is gauw voorbij anders.
Men keert om met de gedachte, dat zij, die in het water verdwenen zijn,
rondspartelen in ellende, met verstijfde ledematen, worstelend met de dood. Het
jongste bad is kouder geweest dan de meeste baden van de laatste tijd. Men was
gewend geraakt aan Zelle, aan Theresienstadt, aan minder koude baden, men had
zich daarop ingesteld. De meesten van hen, die nog in het kamp waren gebleven,
liepen met een passe-partout voor Bad-Zelle, of Bad-Theresienstadt in hun
portefeuille en het was velen een zware tegenvaller, naar Auschwitz te moeten.
Alsof men met een plezierboot, op weg naar Madeira, uit de koers was geraakt, op
een ijsberg gestoten en te water geraakt.