Maandag 17 januari
Vanmorgen vroeg ging ik naar het bureau van de koeriers van de Joodse Raad om te
informeren, of er uit Amsterdam bericht is binnengekomen. Het blijkt, dat de
koerier is teruggekomen met een verklaring van mr. Kotting, welke behelst dat
hij ‘indertijd’ de zaak van mijn afstamming heeft aanhangig gemaakt bij het
bureau van de Rijkscommissaris, maar dat hij voor het ogenblik niet in staat is,
het desbetreffende request en de uitvoerige documenten over te leggen, omdat zij
in handen zijn van andere instanties. Pats! Kan ik nu weer blijven? Ik vlieg
naar de Antragstelle. Dr. Ottenstein leest het document en zegt droogjes: ‘Mooi,
maar niet genoeg. Als u niet op de Calmeyerlijst staat, geeft het niets. Weet u
wat, ik zal direct Den Haag opbellen. Ik zal u straks wel een boodschap sturen.’
Als een pijl uit de boog verwijnt hij in een andere kamer, naar de telefoon.
Binnen het uur weer ontboden. ‘Het is in orde, mijnheer Mechanicus’, zegt dr.
Ottenstein droogjes en reikt mij met een zuinig glimlachje de hand. De eerste
keer dat ik