In dépôt
(1964)–Philip Mechanicus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
in de linkerbovenarm. Gesprek met een vrouw in gebukte houding achter de tralies in de gevangenis door een gebroken ruit. ‘Hoe is u hier in gekomen?’ ‘Ik ben een Arische, de vrouw van een dokter. Mijn man is half-Arisch en zit in het concentratiekamp in Vught. Mijn zoon is in Arbeidsdienst geweest en heeft zich in een brief aan mijn man onvriendelijk daarover uitgelaten. Uit rancune heeft men toen mij met mijn gezin hierheen gebracht. Bij een woordenwisseling bij aankomst heeft de Untersturmführer gezegd: “Uw man ziet er toch zeker uit als een Jood!” Daarop antwoordde ik: “U ziet er meer uit als Jood dan hij.” Ik kreeg toen van de Untersturmführer een stomp. Waarop ik zei: “Je bent een held; je moet naar het Oostfront.” Daarvoor zit ik nu hier in deze gribus. Maar klein krijgen ze me niet.’ 's Avonds kan men achter de tralies in het licht van de cel mannen zich in gebukte houding zien bewegen als bavianen achter de tralies van hun kooi in de dierentuin. Vrienden smokkelen hun door de gebroken ruiten brood, lekkernijen en sigaretten toe, zoals men bavianen lekkernijen door de tralies aanreikt. Afscheid van mannen en vrouwen van vrouwen en mannen, van zusters en broers achter de strafbarak in de modder. De mannen en vrouwen gaan morgen op straftransport naar Polen. Zij mogen aan de vooravond van de reis geen bezoek ontvangen, zij mogen ook niet meer met oogluikende toelating van de bewakende, in lange, blauwe capes gehulde od-ers aan de voorkant aan de slagboom of achter het prikkeldraad met hun familieleden en vrienden praten. Dus laatste afscheid aan de achterkant, tegenover de latrine, tussen twee rijen prikkeldraad met daartussenin niemandsland van drie meter breed. Aan de ene kant de indigo-scharlaken boeven, aan de andere kant de civilisten, met in de modder vastgezogen voeten, op de achtergrond een natte was, in de vallende avond. Geschreeuw van prikkeldraad tot prikkeldraad, dwars door elkaar heen. ‘Ik ga morgen weg, vàst! Ik zie er erg tegen op.’ ‘Wees nou niet zo slap. Anders ben je toch ook wel flink. Kop op, meid!’; ‘Och, alstublieft, roept u voor mij even Daniel Belinfante naar buiten. Van de Post!’ ‘En voor mij Emil Cohn!’ ‘Belinfante en Cohn. Zal zien of ik ze vind.’; ‘Heb je van vader nog wat gehoord?’; ‘Heb je nog wat nodig? Heb je brood genoeg? En boter?’; ‘Zijn er nog sigaretten te krijgen? Ik heb niets.’; ‘Ik kan niks verstaan, van het lawaai.’; ‘Jaap gaat ook op transport. Er zijn vanmiddag twee ontvlucht. Een hebben ze weer gepakt. De ander is nog weg. Nu gaan we allemaal op transport.’; ‘Is er oorlogsnieuws?’ ‘Ze nemen gauw een miesjemesjinne in.’ ‘Ja, maar voor ons duurt het te lang.’; ‘Roept u voor mij even Jaantje Druif naar buiten. Jaantje Druif!’ ‘Ja, straks.’: ‘Nu dag, kop op, we zien elkaar gauw terug! Dag. Da-ag!’; ‘Ik ben stijf van de kou.’; ‘Hoe gaat het met moeder in het ziekenhuis? Doe haar mijn groeten en zeg haar, dat ik mij goed | |
[pagina 202]
| |
zal houden. Ik ben helemaal niet bang.’ ‘Wat zeg je? Ik kan je niet verstaan van 't lawaai.’; ‘Weet je al, of jij hier blijft?’; ‘Is de trein er al?’ ‘Nee, maar die komt vannacht.’; ‘Hallo!’ ‘Dag Dan, waar zit je toch?’ ‘Ik moest nog eten.’ ‘Hoe staat 't er mee?’ ‘'t Is mis, mijn Calmeyer is afgewezen; ik ga op transport; niks meer an te doen.’ ‘Schrijf maar een brief aan je vrouw; dan zal ik wel zorgen dat-ie doorkomt.’; ‘Godverdomme, wat is 't een lawaai hier!’; ‘Roept u even Klaartje de Beer voor me naar buiten!’ ‘Klaartje de Beer, goed!’; ‘Bah, wat 'n drek! Koud!’; ‘Nou, adie, kop-op! Niet bang zijn!’ ‘Niks hoor!’; ‘Nou Dan, houd je sterk. Je bent potig. Dag, tot ziens, gatiw! Dag!’ Telkens verdwijnt er eentje van het prikkeldraad, aan de ene of aan de andere kant van niemandsland, maar beiden in het besef van machteloosheid tegen het Noodlot. In mijn barak teruggekeerd, mis ik een overschoen. Kan niet anders dan in de prut zitten bij de strafbarak. Keer in het stikdonker terug, geleid door het schijnsel van een zaklantaarn. Onder het verlaten prikkeldraad ligt mijn bemodderde overschoen, vastgemetseld in de brij. De mannen en vrouwen pakken binnen in de verduisterde barak voor de blinde reis van morgen. |
|