Maandag 20 september
De discipline in het kamp is sedert de laatste paar weken verslapt. De
Obersturmführer ziet men haast niet meer bij de weg, evenmin als zijn
ondergeschikten; de od-ers houden geen toezicht meer op de
openbare weg, waar zij vroeger het verkeer plachten te regelen. Men beweegt zich
vrij en ongedwongen door het kamp zonder te worden lastig gevallen. De od bemoeit zich nog in hoofdzaak met de strafbarak, waar zij
scherp toezicht houdt op de gangen der gestraften en op het bezoek, dat aan
bepaalde uren en voorschriften gebonden is. Zij treedt soms drastisch tegen
bezoekers op. Gisteren had een vijftigjarige vrouw het fluitsignaal voor het
einde van het bezoek niet gehoord en was dientengevolge vijf minuten te lang in
de barak gebleven. Toen zij de controle moest passeren en haar Lagerkaart
terugvroeg, kreeg zij een snauw van de od-er en de opdracht,
twintig minuten tegen de muur te gaan staan, bij wijze van straf. De vrouw deed
het onder protest: zij beweerde, terecht, dat de od-er geen
recht had straf uit te delen; dat kon slechts de Obersturmführer doen.
Ruzietje: over een doos op een bed. Deze doos had daar reeds veertien dagen
gestaan, ongemoeid, onopvallend. Hij had plotseling een bewoner geprikkeld, die
slecht had geslapen. Velen slapen hier slecht. De bewoner begon tegen de doos te
mopperen. Waarom moest dat ding ausgerechnet daar staan. Daar stond hij toch
iedereen in de weg. Van wie was die doos dan eigenlijk. ‘Die doos hoort van mij
en die heeft daar al die tijd gestaan.’ ‘Daar is niks van waar.’ ‘Het is wel
zo.’ ‘Het is niet zo.’ ‘U maakt altijd Krach.’ ‘U maakt altijd Krach.’
Daar was de Krach: geweldig lawaai, de hele barak gealarmeerd, om één zo'n
onnozele doos.