Donderdag 16 september
Gisteravond nog eens naar de revue geweest. Tjokvol. Het ensemble is ingespeeld
en de revue gaat als aan de lopende band. De geestdrift van het publiek is
gemengd. Met heeft grote bewondering voor de prestaties en men lacht om de
witzen en geniet van tekst en melodie der liedjes over het kamp en over de
glossen van de conferencier, Ehrlich. Maar het grootste deel van het publiek is
toch niet bereid zich te laten gaan; het blijkt psychisch geremd. De
uitnodigingen van Camilla Spira om gemakkelijk in het gehoor liggende refreinen
in koor mee te zingen, vinden slechts bij een deel van de jeugd een gevoelige
klankbodem; de oude generatie bewaart het stilzwijgen, kan niet uit de plooi
komen na het leed, dat zij heeft ondergaan en nog elke dag ondergaat. Ook wat
betreft het applaus is de oude generatie geremd, de jonge generatie gul, die van
tijd tot tijd uitbarst in gescandeerd handgeklap. Vele volwassenen, die naar de
revue gaan, verontschuldigen zich met de verklaring, dat zij liever niet waren
gegaan, maar dat zij later graag over alles van Westerbork willen meepraten.
Daarbij is natuurlijk veel zelfbedrog: zij willen zich de revue, het uitje niet
laten ontgaan; zij hebben op Westerbork niets. Velen, Duitse en Hollandse Joden,
weigeren naar de revue te gaan: de eersten omdat hun de tegenstelling tussen de
‘lol’ en de tragiek der transporten schrijnt; de anderen omdat zij niet kunnen
genieten terwijl hun familieleden, vrouwen, mannen of kinderen, in Polen een
onbekend lot ondergaan zonder vreugd, zonder vertier, in gebrek. Maar de jeugd
loopt zich de benen uit het lijf om kaartjes, die niet meer dan tien cent per
stuk kosten. Zo goedkoop heeft men nog nooit iets goeds gezien; zo goedkoop zal
men wellicht nooit meer zo iets goeds zien. Er hangt over deze hele revue een
waas van smartelijke weemoed, van leed; men geeft onder stil protest toe aan de
eisen van het levende leven. Ook de executanten, die op het toneel lachen,
koketteren, hun toneelbloed aangesproken voelen, maar buiten het toneel eveneens
hun smart dragen. De mens wil treuren met de door het lot getroffenen, maar
voelt zich gedrongen te leven met de levenden. Is de Obersturmführer een zo goed
psychaloog, dat hij deze levenswet begrepen heeft en ze hier daarom heeft
toegepast? Of is hij slechts als een brute egoïst, die de Joden voor zijn
plezier plezier laat maken en hun ook wat gunt? Hij laat zich niet in het hart
zien. De lust om uit het kamp te vluchten blijft levendig. Van een groep alte
Kamp-Insassen, die dezer dagen met verlof ging en die gisteravond weer ‘thuis’
moest zijn, zijn er twee niet teruggekomen. Twee Hongaren, die er niets voor
voelen de kans te lopen, nu het kamp wordt geliquideerd, naar Hongarije te
worden teruggezonden. De verantwoordelijke barakkenleider is door de
Lagerkommandantur ter verantwoording geroepen. Hij stelt zich op het standpunt,
dat hij