en het privilegie, zeggen gewichtig: ‘Ik had er ook recht
op; ik heb had gewerkt’, of ‘Ik heb veel gedaan.’ Ze lopen zelfbewust of
zelfgenoegzaam rond. Opmerkelijk is, dat totdusver Theresienstadt was
voorbehouden aan Duitse Joden, die zich voor Duitsland verdienstelijk hadden
gemaakt, of voor een enkele Nederlandse Jood, die zich in de gunst van Mussert
mocht verheugen. Opeens worden de poorten van Theresienstadt opengesteld voor
Nederlandse Joden, die of toevallig de vaders of moeders zijn van oud-leden van
de Joodse Raad, die vrijwillig naar Westerbork waren gekomen, of de vaders of
moeders van dokters, enzovoort. Men begrijpt van deze mildheid, van deze nieuwe
delicate nuancering niet veel. Morgen kan het weer anders zijn. Bij een bezoek
aan de Strafbarak gisteren gedegouteerd: in het washok waren mannen en
jongemeisjes aan < het > foxtrotten of wat anders bij slagmuziek
op een omgekeerde emmer. Mannen en meisjes bezweet van de inspanning bij de
hitte in de met zeker dertig mensen gevulde barak. Onwaardige vertoning. De
Strafbarak is de laatste tijd een zwijnepan: veel mannen en vrouwen zonder
morele remmen. Onder de barakbewoners bevinden zich een katholiek priester, die
Joden had geholpen, en een katholieke jongeman, die een door de censuur
onderschepte brief had geschreven over het rassenvraagstuk en zich ten gunste
van de Joden had uitgesproken. Sigaretten zijn nog een zeldzaamheid. Onder de
weinigen die nog roken, zijn de barakleiders. Zij beginnen reeds 's morgens
vroeg en gaan met cacineus air door de barak. Men vraagt zich af, hoe deze heren
en vrouwen aan sigaretten komen. Voor sigaretten kan men nog altijd veel gedaan
krijgen: zij zijn een van de weinige courante betalingsmiddelen of
steekpenningen. Iedereen verzamelt zijn eigen sigarettepeukjes (zo het kan ook
die van anderen). Wie tien sigaretten heeft gerookt - het jongste grapje - maakt
van de overgebleven peukjes drie nieuwe sigaretten. Hij houdt een peukje over.
Van de drie nieuwe sigaretten houdt hij drie peukjes over, samen vier. Van deze
peukjes heeft hij er drie nodig voor een nieuwe sigaret. Daarvan houdt hij weer
een peukje over, samen twee. Hij komt één peukje te kort voor een nieuwe
sigaret. Dit leent hij van een vriend. Hij draait van de drie peukjes weer een
sigaret, en als deze op is, geeft hij het peukje, dat overblijft, terug aan zijn
vriend. De barakkenleiders zijn mispunten in het kwadraat: zij voelen zich
uitverkoren zaalleiders en geen lotgenoten, gaan met hoogmoedigheid door de
barakken, groeten niet of nauwelijks, antwoorden op vragen niet of nauwelijks.
Zij bepalen zich tot de ronde 's morgens door de zaal met de vraag: ‘Zijn er
zieken?’ ‘Zijn er kranken?’, tot het avondappèl met het aflezen van de namen der
bewoners, en tot standjes aan hen, die overtredingen begaan, en tot het betasten
van elke vrouw, die onder hun handen komt. Zij zijn ook de opzichters op de
vrouwenzaal, waar zij