Maandag 16 augustus
Vandaag is de grote datum, door de blonde telepathe genoemd als het eind van de
oorlog. Nog niets van te bespeuren. Er lopen sedert gisteren in het kamp zg. ipa-berichten, die het doen < ipa
(Jüdische Presse Agentur), de spotbenaming voor geruchten > voorkomen
alsof er van de kant der Geallieerden geweldige dingen gaande zijn en alsof de
Russen beslissende overwinningen behalen. Het leed van de enkeling verzinkt in
dat van de massa. Het steekt niet meer af tegen het geluk en maakt
dientengevolge ternauwernood nog indruk. Het leed van alle enkelingen heeft
zich, als ontelbare droppels, tot een zee van leed verenigd, die voor normale
menselijke gevoelens te machtig is en waarin men zou verdrinken als men er zich
in begaf. Zo groot, zo algemeen is het, dat men het niet alleen niet kan
beschrijven, maar het zelfs niet kan karakteriseren. Het algemene leed is een
normale toestand geworden, waar de getroffenen zich naar hebben gevoegd. Wie
zijn eigen leed en dat van de massa niet kan dragen, gaat daarin ten onder,
langzamerhand of snel. Er doen zich gevallen voor van geestesverbijstering bij
mannen en vrouwen, die in de normale samenleving bekend stonden als flinke,
veerkrachtige mensen; die een shock hebben gehad. Dit zijn echter
uitzonderingen. De menigte leeft als thuis, door haar leed heen. Ze eet en
drinkt en mint. Het eten is karig, het drinken bestaat uit surrogaat, de min is
gedenatureerd. Er wordt gemusiceerd: een orkest zorgt, zo goed en zo slecht het
gaat, voor de muziekbehoeften van het kamp, in de barakken, in de huisjes
grijpen violisten en fluitisten zo nu en dan naar hun instrument, om, alleen of
gezamenlijk, muziek te maken. De od heeft haar eigen radio,
voor vrolijke muziek. Tekenaars, meestal dilettanten, oefenen hun talent, zij
tekenen barakken uit, leggen types vast. Mannen en vrouwen spelen gezamenlijk
bridge, of skat; alsof hun leven ervan afhing. De barak der mannen en vrouwen
boven de vijfenvijftig zonder kinderen ritselt 's middags en zondags van de
kaarten, die over de tafels vliegen. De mannen spelen verder hun partijtje
schaak, hun partij dam, leggen ook hun dominootje of hun partij patience.
Families spelen gezelschapsspelletjes: monopolie, lossen kruiswoordpuzzles uit
de krant op, enzovoort. Mannen en vrouwen maken hun visites, zoals thuis,
drinken thee bij elkaar. Dit alles geschiedt, maar in mineur. Op de achtergrond
staat toch het leed: men spreekt telkens weer over de familieleden, die naar
Polen zijn gedeporteerd, over zoons of vaders, die in concentratiekampen zijn
omgekomen, over het onrecht en de willekeur, die men heeft ondervonden, over de
onzekerheid van de toekomst, over de ongemakken van het kampleven, over de
moeheid, de afmatting. Het leven gaat door, het leed van de dag is groter, het
is drukkender, het is permanent, maar het is in het leven ingeschakeld, zoals
een gezonde man, een gezonde vrouw een groot licharmelijk gebrek