in te brengen. Probeer het maar 's. Je bent even rechteloos als ik,
eindelijk, we zijn gelijk. Waar of niet? Zij, die uit de onderste lagen der
samenleving zijn gekomen en hier iets te zeggen hebben gekregen, commanderen,
vaak met wellust, degenen die vroeger in de vrije maatschappij < iets
> te zeggen hadden. Zij nemen geen grenzen meer in acht. De
intellectueel, de snob, de parvenu willen van deze gelijkheid, van deze
gelijkmakerij niets weten. Gelijk? Het mocht wat: het lijkt maar zo. Het wrede
lot mag dan arm en rijk hebben samengeveegd op één grote, vuile hoop, hen één en
dezelfde harde weg doen gaan, maar dat wil nog niet zeggen, dat er geen verschil
meer bestaat. Zij spreken er onderling over. Er zijn nog altijd natuurlijke
verschillen, onderscheid in aanleg, verschil in ontwikkeling en beschaving. Daar
klampen de intellectuelen, de snobs, de parvenu's zich aan vast, daaruit smeden
zij een zekere geestelijke solidariteit. Men ziet het aan hun laatste stukken
kledij, die zij uit de grote roof hebben kunnen redden en welke nog het oude
raffinement bezitten. Men hoort het aan hun taal, die gevormd is en doorregen
met vreemde en moeilijke woorden, en afsteekt tegen het bastaardtaaltje van de
grote massa. Onder elkaar handhaven zij een zekere homogeniteit en
gemeenzaamheid, zij hebben zich innerlijk teruggetrokken achter de verschansing
van opvoeding, cultuur en beschaving. Uiterlijk hebben zij zich overgegeven: zij
zijn te verstandig om niet te beseffen dat zij tegen de grote hoop verloren
zijn, dat zij openlijk hun voorrechten van aanleg, opvoeding, ontwikkeling,
beschaving niet kunnen handhaven om zich ook hier een erkend bevoorrechte
positie te scheppen. Wat achter de schermen gebeurt dat is een tweede. Wat de
àndere partij achter de schermen klaarspeelt, staat daar als spel van evenwicht
tegenover. De krachten zijn gisteren op elkaar gebotst. Een der patienten, een
oud-lid der Provinciale Staten, had op eigen gezag ‘namens alle patienten’ een
correspondentiekaart geschreven om de chef-arts geluk te wensen wegens zijn
verjaardag vandaag en deze kaart juist aan zóveel patienten ter tekening laten
aanbieden als waarvoor er plaats was. De tekening was wat eenzijdig uitgevallen.
Er rezen protesten. De initiatiefnemer wilde daaraan tegemoetkomen en bood
minzaam de kaart alsnog ter tekening aan de protestanten aan, - die weigerden.
Zij vertikten het mee te doen: klassebevoorrechting. Pats! Het woord was
gevallen! Dezelfde zware jongen, van wie hierboven sprake is, liet grote lange
lijsten aanrukken, waarop alle tweehonderdvijftig patienten hun naam konden
plaatsen en die een prachtig bloemstuk zouden begeleiden. Het klasse-relletje,
dat er in zat, ging echter niet door: allen tekenden, ook zij, die
oorspronkelijk de correspondentiekaart getekend hadden. De arts kreeg echter
beide gelukwensen, zowel de kaart als de lijsten. Het onweertje was daarmee
over. Op de receptie bij de dokter maakten een aantal