Vannacht half drie bezoek van Rosengarten, de administrateur van het ziekenhuis.
‘Mijnheer, mijnheer, uw vrouw staat op de lijst voor transport. Wenst u
vrijwillig mee te gaan?’ De wakker-gemaakte sprìngt op, stoot een kreet uit; het
angstzweet staat hem meteen op het voorhoofd. Hij barst uit: ‘Natúúrlijk ga ik
mee! Ik heb toch twee kinderen, van drie-en-een-half en zes-en-een-half jaar.’
Rosengarten noteert op de lijst: gaat vrijwillig mee. Alles is plotseling
wakker, gespannen, gedégouteerd. Rosengarten gaat naar een ander bed: ‘Mijnheer,
uw vrouw gaat morgen op transport. Wenst u vrijwillig mee te gaan?’ ‘O God, wat
moet ik doen, ik ben hartpatient. Heb er met mijn vrouw nog niet over gesproken.
Mag ik er eerst met een dokter over praten?’ ‘Jazeker mijnheer, maar u moet tóch
beslissen. De dokter komt morgenochtend nog vroeg genoeg om met hem te spreken.’
Eerste mijnheer tot tweede: ‘Ik ril. Hebt u het óók zo koud?’ Rosengarten: ‘Wát
doet u?’ ‘Ik wéét 't niet! Ik weet 't niet. Wát moet ik doen?’ ‘Ik zal maar
aantekenen dat u meegaat. Dan kunt u nog wel met de dokter praten’. ‘Mijn god,
mijn god!’ De broeder: ‘Gaat u toch slapen. U hebt nog een paar uur en de reis
duurt lang en is vermoeiend.’ ‘Maak u het me toch niet moeilijker en laat u me
met rust!’ Om half zes komt een brief van do vrouw van de patient: ‘Blijf waar
je bent. Ik ga alleen. Het is te zwaar voor jou.’ Om zes uur komt de man van de
Registratie: ‘Mijnheer, het spijt me dat ik het u zeggen moet, morgenochtend
gaat uw vrouw op transport. Wilt u meegaan of niet?’ De patient vliégt overeind:
‘En gisteren is me nog verzekerd dat mijn vrouw niet zou gaan!’ ‘Is, spijt me,
niet míjn zaak. Ze staat op de lijst en u moet uw besluit nemen.’ ‘Da's verdómd
gemakkelijk gezegd! Jullie decreteren maar, maar óns leven is er mee gemoeid!’
‘Stil maar man, wij gaan óók, een paar treinen later alleen.’ ‘Ik wens me mijn
besluit voor te behouden, tot straks.’ Man van de Registratur haalt zijn horloge
uit zijn vestzak: ‘Ik geef u nog vijf minuten om uw besluit te nemen.’ Stilte.
Patient (geslagen): ‘Ik ga mee; ik kán niet anders!’
Midden in de nacht is het tweede transport uit Vught gekomen, om-en-de-bij
dertienhonderd mensen, mannen, vrouwen en kinderen. Zij zijn, moe en uitgeput,
ziek en vervuild, voor een deel uit de vuile vee- en goederenwagens waarmee zij
gekomen zijn, eenvoudig met gesnauw, gedonder en slagen en stompen overgeheveld
in de vuile vee- en goederenwagens, die hen naar het Oosten overbrengen. Het
getál moest vol. Men kan hier geen trein meer zien, de een zonder te vloeken, de
ander zonder te walgen, een derde zonder te snikken. De trein gaat martelend en
folterend geregeld: nooit is hij te laat, nooit wordt hij door een bom
getroffen. Waarom laat de Voorzienigheid ons in de steek? Verscheidene zieke
kinderen op transport meegestuurd met hun ouders of alleen de moeder, die naar
het Oosten werden gedeporteerd. In mijn