‘Ik durfde het niet te zeggen. De laatste tijd heb ik ook altijd wat, maar dit kan al een uurtje zijn,’ had ze gezegd.
Lucie was in allerijl het huis uitgegaan en kwam een halfuurtje later terug met een vriendin van hun moeder. Ze was volgens haar zeggen ook langs de vroedvrouw geweest maar die was niet thuis. Lucie was later op de avond nog eens geweest zonder resultaat. Samen besloten ze haar naar het hospitaal te brengen. Ze weet nog hoe bang ze was voor de dokter die haar kwam onderzoeken.
‘U vindt het toch niet erg dat u hebt moeten wachten,’ zegt een stem.
‘Nee,’ zegt Emi zonder erbij na te denken. De zuster zet een kom met water neer en verdwijnt.
Wat gebeurde er na het onderzoek? Ze kan zich dat niet zo goed meer herinneren. Wel weet ze dat ze op gezette tijden hevige pijn had.
De zuster komt terug en helpt haar met baden en kammen. ‘U hebt een flinke vent,’ zegt ze. ‘Ik haal hem zo voor u.’
Emi antwoordt niet, ze vraagt zich af op wie hij zal lijken. Zal hij donker of licht van kleur zijn?
Ze wil het aan de zuster vragen, maar de woorden komen er niet uit. Tranen stromen over haar wangen. Hij moet zwart zijn. Zwart als ik.
‘Wat is er mevrouw?’ roept de zuster als ze merkt dat Emi huilt. ‘Hebt u pijn?’
‘Nee,’ zegt Emi. ‘Ik ben alleen maar blij.’
Dan loopt de zuster de kamer uit om even later lachend met een baby op de arm terug te komen. Ze legt hem heel voorzichtig in Emi's armen.
‘Probeert u of hij wil drinken, als hij niet wil is het niet erg.’