was haar voor het leven van voedsel en kleding te voorzien. Die vijf hectare grond voor haar zou openkappen. Die zo goed kan jagen en vissen dat ze nooit honger zou lijden. Ze had zich met hand en tand daartegen verzet. Ze wil nog geen man.
Ze wil graag verder studeren. De meester had gezegd dat ze het ver zou kunnen brengen. Hij had haar ouders aangeraden haar op een MULO-school in de stad in te schrijven. Maar sinds een maand, na een gesprek met haar zuster Lucie, weet ze dat het niet doorgaat. Haar zuster verdient te weinig en haar ouders hebben nog de zorg voor vier jongeren.
Ze moet dus zelf zien hoe ze het probleem zal oplossen. Ze heeft hierover nog niet intensief nagedacht. Ze zal 's morgens moeten werken en 's avonds naar school gaan.
‘Trouw jij ook niet?’
Kan die vrouw niet over iets anders praten. Ze kookt innerlijk, maar zegt toch heel rustig: ‘Nee, nog niet.’
Je kan toch niet onbeleefd zijn tegen ouderen.
‘Hmm, de jeugd van vandaag,’ zegt de vrouw voor zich uitkijkend.
Emi lacht een beetje, maar ze is boos. Ze heeft deze woorden al vaker gehoord. De woorden die een beschuldiging inhouden. Ze zucht hoorbaar. De vrouw kijkt opzij, om te zien of Emi wat zal zeggen, maar Emi denkt daar niet aan.
De bus is er bijna, Zwartenhovenbrugstraat, Saramaccastraat. Alles lacht haar toe, de winkels, de kleurrijke hangmatten, de mooie panyi. Ze zou er een kijkje willen nemen, morgen misschien. Gauw stapt ze uit de bus. Met één tas over haar schouder en de andere in haar hand loopt ze langs de huizen.
Ze voelt zich moe, maar toch blij. Op dit moment begint ze een nieuw leven. Een zelfstandig leven in de stad. Hoe zal het