lijk te openen, en mijn opstel weg te nemen, mijn opstel, waarvoor ik gewerkt en gezwoegd heb. De uitdrukkingen van mijn, - ja, ik moet het zeggen - van mijn genie, zijn onmeedoogend verbrand of verduisterd, en dit ding is er voor in de plaats gelegd.
Hetty, waarom spreek je niet? Waarom kijkt ge mij zoo vreemd aan?’
‘Het schrift brengt mij in de war,’ zeide Hester; ‘het is toch uw schrift.’
‘Het schrift is van mij! O, slecht kind! Het schrift is een namaaksel van het mijne, eene zwakke, armzalige nabootsing. Ik dacht, Hetty, dat gij het handschrift van uwe vriendin wel zoudt kennen. Ik dacht, dat iemand, in wie ik vertrouwen stelde, iemand, die ik mij verwaardigd heb op te letten, omdat ik dacht dat wij gemeenschap van geest hadden, niet zoo belachelijk dwaas zou zijn, dit schrift voor het mijne aan te zien. Kijk, als het je blieft, nog eens, Hester Thornton, en zeg mij dan eens of ik ooit zoo mijne t's doorschrapte; je weet ik schrijf ze altijd loopend; en maak ik ooit eene hoofdletter B zooals deze? En dan die afschuwelijke krullen! Ik geef toe, dat het schrift over het algemeen voor een toevallig opmerker iets van het mijne heeft, maar gij, Hester, - ik dacht dat gij mij beter kendet!’
Hester bekeek het opstel nog eens, en moest nu bekennen, dat de t's en de krullen niet in Dora's schrijfkunst voorkwamen.
‘Het is eene nabootsing, die zeer handig uitgevoerd is,’ zeide Dora. ‘Deze boosaardige, wreede poging om een ander te benadeelen, kan slechts voortgesproten zijn uit een laaghartigen geest. Hester, er wordt hier op school veel voorgetrokken, maar denkt gij, dat ik zal toestaan, dat zoo