Ik krijg een vriendje
Op een dag zei Sita tegen haar mama: ‘Els gaat weg. Ze gaan terug naar Holland.’
‘Wat gebeurt met die kat?’ vroeg Aroen. ‘Gaat die ook mee naar Holland?’
‘Nee,’ zei Sita. ‘Die geven ze aan een tante!’
Op een dag zag ik een grote truck voor de deur van Els. Enkele mannen zetten tafels en stoelen in een grote kist. De volgende dag waren alle mensen uit dat huis weg en die kat was ook weg.
Ik ben nog een keer met Sita, de jongens, Wendy en Cliff op dat erf gaan spelen. Een paar dagen later waren er andere mensen in dat huis, geen kinderen, alleen twee oude dames. En je gelooft het niet! Maar die dames hadden ook een kat. Niet zo'n grote verwaande als Grijsje maar toch een echte kat.
Sita, Wendy en Cliff gingen heel vaak bij die dames op bezoek. Ze kregen daar lekkers. Soms bracht Sita een stukje koek voor me mee. Op een dag zei ze tegen haar mama: ‘De poes van naast heeft kleintjes, ze zijn zo lief.’
Ik dacht bij mezelf: Zo dan zijn er straks een heleboel katten hiernaast.
Enkele weken daarna kwam Sita thuis en zei tegen haar mama: ‘Wendy en Cliff krijgen één van die poesjes. Mama, mag ik ook eentje?’
‘Je hebt Lafu toch,’ zei haar mama. ‘Een hond en een kat dat gaat niet samen.’ Ik dacht: Goed zo! Dat is een heel verstandig antwoord! Maar Sita zei: ‘Wendy en Cliff hebben toch ook een hond. Ze hebben Hektor en nu hebben ze ook een klein poesje.
‘Misschien eet Hektor die poes wel op,’ zei Mahinder. Maar Radjen antwoordde: ‘Dat hoeft niet, je kan een hond en een kat best leren om met elkaar om te gaan.’ Ik dacht bij mezelf: Hier hoeft geen kat