| |
| |
| |
Leuke dingen
De volgende zaterdag zitten ze in de studiezaal van het CCS en zijn hard aan het werk. Janice en Whitney, die het over brood, gebak en ijs hebben, zitten er ook, net als Brian en Aroen die over bauxiet schrijven. ‘Mukesh en Pawiro zijn vandaag naar Rust en Werk voor hun interview’ zegt Brian, ‘Ik ben benieuwd’
‘En Gerold en Ashna zijn naar Nickerie,’ weet Whitney.
Charlaine, Jason en Radjen zitten aan een andere tafel, ze praten zachtjes met elkaar. Charlaine typt alles in op haar laptop, af en toe moet ze even voorlezen wat ze heeft geschreven. Het werkstuk vordert goed. Maar als het twaalf uur is en ze moeten stoppen, zijn ze pas bij hoofdstuk 3. ‘We moeten opschieten anders zijn we niet op tijd klaar,’ zegt Charlaine.
‘Natuurlijk komen we op tijd klaar, bij ons is punt 3 erg lang, omdat geld en de bank al lang bestaan,’ zegt Radjen. Hij heeft een stick meegenomen.
‘Alles gaat ook op de stick voor een back up. Stel je voor dat wan sani psa!’ Als ze de maandag daarop op school komen, staat de hele klas te luisteren naar Hesdy en Mukesh die de afgelopen zaterdag naar Rust en Werk waren. Hesdy vertelt: ‘Toen we daar kwamen, zagen we bij het eerste huis op de weg een heleboel mensen staan. Die man daar heeft schildpadden en kaaimans als toeristische attractie. Het waren ook toeristen, die daar stonden; heel wat bakra's met kinderen. Wij gingen ook kijken. Jongu, in een kleine vijver, zo lang,’ hij wijst met zijn handen, ‘ongeveer een meter en zo breed en daarin twee kaaimans’.
‘Wreed man, wreed!’ vult Mukesh aan ‘die kinderen mochten een foto maken met een kaaiman in de handen.’
‘San! Waren ze niet bang?’ vraagt Charlaine.
‘Nee, die kaaiman kon niet bijten, a bek ben tay’, (de bek was gebonden) zegt Hesdy en Mukesh zegt weer: ‘Wreed man wreed! Wij zijn niet blijven kijken, want we gingen naar de garnalenkwekerij. We hebben alles gezien en die dame, want een vrouw is daar bedrijfsleider, heeft ons alles verteld. Ze hadden alle soorten garnalen in flessen, dan kon je zien hoe ze groeien, eerst piepklein en steeds groter. We mochten bij die vijvers kijken en daarna zijn we gaan kijken en praten bij twee van die bedrijfjes waar ze die gewone gedroogde garnalen maken. Die boot van die man was net terug en we konden zien hoe ze die rauwe garnalen koken in een vat op een groot vuur. Maar luister wat is er gebeurd!’ Hij kijkt naar Mukesh en ze schieten beiden in de lach.
‘Wat dan?’ vragen de klasgenoten nieuwsgierig.
| |
| |
‘Toen we weggingen,’ zegt Hesdy, ‘un lus a kaaiman!’ (we hebben de kaaiman los gelaten).
‘Mijn gunst! En wat heeft die man gezegd? Was hij boos?’ vraagt Kathleen.
‘Ik weet niet, hij was niet daar,’ zegt Hesdy.
‘We gingen naar de boot om weg te gaan, toen was niemand daar,’ vervolgt Mukesh. ‘We gingen even naar die kaaiman kijken. Man, dat beest keek zo zielig. Net alsof hij ons verzocht: Lus' mi, lus' mi. Dan un opo na kooi... Yongu ef' yu si Ion!’ (Laat me los, laat me los. Toen hebben we de kooi opengedaan. Jongen je moest hem zien rennen). Ik wist nooit dat kaaimans zulke hoge poten hadden.’
Hesdy moet nog lachen als hij eraan denkt: ‘A lon tyubun in die goot...en toen zijn wij vlug weggegaan.’
‘Jammer dat je hierover geen werkstuk kan maken,’ zegt Kathleen en Whitney meent: ‘Ai, de ontsnapte kaaiman.’
Gerold komt eraan. ‘Wij waren naar Nickerie. Ik mocht mee in het vliegtuig om te zien hoe ze bespuiten,’ zegt hij en Charlaine vraagt: ‘En Ashna?’
‘Ze mocht ook, maar ze durfde niet,’ zegt Gerold.
‘Als ik het was, was ik wel gegaan hoor,’ zegt Charlaine.
De bel gaat en ze gaan naar binnen.
Als Charlaine half februari op woensdag weer bij haar oma is, zegt die: ‘Hoe gaat het met je werkstuk?’
‘Heel goed,’ zegt Charlaine, ‘we hebben zoveel informatie en we werken elke zaterdag eraan. Het schiet mooi op. Het is leuk hoor.’
‘Mag ik het zien?’ vraagt oma.
‘Ja natuurlijk, maar je moet wachten tot we klaar zijn en het uitgeprint is,’ zegt Charlaine.
‘Maar ik wilde het juist eerder zien, misschien kan ik nog wat aanwijzingen geven. Kan je 't niet voor me printen dat ik het kan lezen?’ ‘Het is lang, elf pagina's hoor oma,’ zegt Charlaine. ‘We werken dit weekend nog eraan, verfijnen en zo, dan zijn we klaar, volgend weekend gaan we printen en inbinden, maar ik zal een uitdraai maken, dan breng ik dat maandag voor oma. Als er dan nog aanwijzingen zijn, kan oma me woensdag zeggen.’
De volgende zaterdag maken ze het werkstuk af. Ze zijn tevreden; het geheel is bijna twaalf pagina's. Als ze klaar zijn, zegt Jason: ‘We moeten nog een titel hebben en ook een mooie omslag met een tekening of zo.’
‘Het kan heten: “Geld en de bank”, dat was toch de opdracht,’ zegt Radjen, maar Jason meent dat dat te gewoon is. Charlaine weet het: ‘Die mevrouw van de bank had toch gezegd: “Geld moet rollen”. Dat is een mooie titel.
| |
| |
Met ondertitel: geschiedenis van Geld en De Surinaamsche Bank.’ Ja, dat eerste is mooi, maar geen geschiedenis, want we maken toch geen geschiedeniswerkstuk,’ zegt Radjen. Dat vindt Jason ook, niet geschiedenis, maar ‘Het verhaal van Geld en De Surinaamsche Bank’. Dan nog de tekening, ‘Wie gaat tekenen?’ vraagt hij. ‘Jij!’ meent Charlaine en Jason zegt: ‘No man, ik kan niet tekenen!’
‘Pawiro kan mooi tekenen, laten we hem vragen om die tekening te maken. Wij zeggen hoe het eruit moet zien,’ zegt Radjen en de anderen vinden dat een goed idee.
Woensdag is Charlaine weer bij oma. Vandaag is er niets te doen. Ze kijken naar de televisie als oma zegt: ‘Jullie werkstuk is goed, ik heb een paar spelfouten gezien en af en toe een zin die beter kon, maar weet je.. ...hmm, ik mis de leuke dingen!’
‘Leuke dingen? Oma, dit is een werkstuk over geld en een bank! Wat voor leuks kan daar zijn?’ vraagt Charlaine verbaasd.
‘Meisje er zijn vast ook heel leuke dingen te vertellen en dat moet je ook doen, anders wordt het saai,’ zegt oma. ‘Je weet toch dat je oom Willie veertig jaar op De Surinaamsche bank heeft gewerkt. Hij weet vast heel wat leuks te vertellen.’ Oom Willie is oma's broer.
‘Maar oom is al zo oud en hij is ook niet hier,’ zegt Charlaine.
‘Juist omdat hij oud is, weet hij veel; vast ook wel leuke dingen,’ zegt oma. ‘Hij komt straks hier, ik heb hem gevraagd, dan kan je zelf met hem praten.’ Charlaine denkt bij zich zelf dat het misschien wel een goed idee is, maar dan zouden de jongens er ook bij moeten zijn. ‘Mogen de jongens ook komen?’ vraagt ze en oma zegt: ‘Maar natuurlijk. Oom Willie komt om vijf uur’. Charlaine appt naar Jason en Radjen dat ze die middag bij haar oma moeten komen, omdat haar oom ze nog wat zal vertellen en ze geeft het adres.
Om half zes zit oom Willie met de jongelui op oma's terras, die voor haar broer een biertje heeft ingeschonken en voor de jongelui een glas sap.
‘Waar moet ik beginnen?’ zegt oom Willie. ‘Ik heb veertig jaar bij De Surinaamsche Bank gewerkt. Ik ben begonnen in 1955; ik was 17, had een mulo- diploma en een boekhouddiploma en ik heb gewerkt tot 1995. Toen ben ik met pensioen gegaan. Ik heb veel meegemaakt hoor. Jullie zijn daar geweest; hebben ze jullie verteld van het goud?’
‘Ja, die mevrouw heeft verteld dat de bank alle goud opkocht en in de kelder bewaarde,’ zegt Jason.
| |
| |
| |
| |
‘Jongen, toen ik daar begon... ik was er nog niet zo lang en ik moest een keer mee naar die kelder. Jongen, wat ben ik geschrokken. Een hele kelder vol goud!’
‘Lag het op een hoop of in blokken?’ vraagt Charlaine.
‘Nee meisje, keurig gesmolten en gegoten als broden, rekken vol, die hele kelder,’ zegt oom terwijl hij horizontale bewegingen met zijn hand maakt.
‘En werd er nooit gestolen?’ vraagt Radjen.
‘No, niemand kon ooit stelen,’ zegt oom Willie ‘want er was een heel vernuftig bewakingssysteem. Weet je hoe? Met spiegels!’
‘Met spiegels!’ roepen ze alle drie.
‘Ja, overal waren spiegels, dus waar je ook was in die kelder, de twee mannen die bij de grote metalen deur zaten, konden je altijd zien. Dus nooit kon iemand stelen. Elk grammetje goud dat gevonden werd, moest aan de bank verkocht worden. Natuurlijk smokkelden die goudzoekers heus wel, je weet met die powisie. Ze lieten die vogel dat goud slikken. Ala gowtu man ben waka nanga wan powisi lek' pet.’ (alle goudzoekers hadden een powisie als huisdier). Maar, al hielden ze een beetje zelf, ze brachten het goud wel naar de bank. Op allerlei manieren, zonder veel omhaal kwam het goud binnen, gewikkeld in een oud gescheurd hemd of in een blomzak en soms haalde meneer porknokker het uit zijn broekzak of was het in een oude krant.
Alsof het heel gewoon was. Geen enkel dyugu-dyugu. Zijn jullie in de tuin geweest? Op het terrein van de bank?’ Charlaine schudt haar hoofd en Jason en Radjen zeggen allebei: ‘Nee.’
‘Jammer,’ zegt oom Willie, want dan hadden jullie die hutjes kunnen zien en die vijver. Kijk, soms waren die goudzoekers mensen van het binnenland en was het goud nog vuil. Dan moesten ze het schoon wassen. In de vroegere tijd was er toch geen waterleiding, maar de bank wilde niet dat die mannen met dat goud weer weggingen. Nee, ze moesten het daar wassen. Daarom was er een kleine vijver achter op het terrein en die vijver had een sluisje naar de Sommelsdijkse kreek, dan konden die mannen daar het goud gaan wassen. En als het lang duurde en het werd donker, dan konden ze in die pinahutjes op het terrein blijven slapen. Je moet eigenlijk op het terrein gaan kijken, dan zal je die vijver en die hutjes zien.’
‘Misschien is er zelfs nog een beetje goud in die vijver,’ zucht Radjen.
‘Eéh mati, we gaan kijken hoor!’ zegt hij tegen Jason.
‘Wel, net zo gewoontjes als het goud hier op de bank kwam, ging het met veel bambarie naar de bank in Wall Street,’ vertelt oom Willie verder.
‘Wall Street?’ vraagt Jason.
‘Ja de bank in Wall Street. Daar ging het naar toe wanneer Suriname grote
| |
| |
internationale betalingen moest doen. In een gepantserd kistje werd het met een boot naar New York vervoerd, maar als dat kistje van de boot naar de bank moest in New York, dan waren er grote gepantserde wagens, motorpolitie met loeiende sirene en afgezette straten.’ Oom Willie stopt met vertellen en vraagt aan oma: ‘Kan ik nog een biertje krijgen?’ Die staat op en schenkt voor hem in. Hij neemt een grote slok en vertelt verder: ‘En dan die munten. Toen ons geld dezelfde waarde had als Hollands geld, waren dezelfde munten van Holland hier ook geldig.’
‘Ja, dat heeft die mevrouw ons wel verteld, de zilveren guldens, kwartjes en dubbeltjes,’ zegt Jason.
‘O zo, maar ze heeft je vast niet verteld wat er daarmee gebeurde toen ons geld niet meer gelijk was. Ze weet het natuurlijk niet, want ze was misschien nog niet geboren, maar mi boy, hevige smokkel door sipiman.’
De kinderen kijken gespannen naar hem en hij vervolgt: ‘De Hollandse gulden was na de oorlog gedevalueerd, maar de munten, de kwartjes, dubbeltjes en centen waren nog geldig, pas later zijn ze daar nikkelen kwartjes en dubbeltjes gaan maken. Er kwamen toen veel boten uit Holland en die zeelui brachten zakken vol dubbeltjes en kwartjes. Ze wisselden die niet in bij de bank, nee, zo dom waren ze niet. Ze gingen bij omu Snesi, gaven hem veertig kwartjes en vroegen dan om “een tien gulle”! Want dat biljet van tien Surinaamse gulden was in Holland twintig waard. Wij hier op de bank, we wisten precies wanneer er weer een schip binnen was, want al die omu's van de Waterkant kwamen dan met een heleboel zilvergeld naar de bank! Met die koperen centen gebeurde precies het omgekeerde. Die verdwenen! Je moest zien hoe onze directeur soms door de bank liep en boos uitriep: Waar blijven de centen?! Weet je waarom die centen verdwenen? Kijk, de waarde aan koper in die cent was veel meer dan die ene cent. Dus mensen spaarden centen en smolten ze om.’
Tegen Radjen zegt oom Willie: ‘Ben je Hindoe mijn jongen’ en Radjen knikt.
‘Wel bij jullie kerkdienst gebruikt men toch veel koperen voorwerpen?’
Radjen knikt weer: ‘Bet your live, dat heel wat van die koperen voorwerpen zijn gemaakt van omgesmolten koperen centen. Tenslotte was er een groot tekort aan centen. Je weet dat bij Kirpalani alle prijzen eindigen op 98. De kassa moet dus dikwijls twee cent teruggeven. Op een gegeven moment konden ze dat niet, Toen gaven ze de mensen twee snoepjes. Ik heb eens gezien dat een klant die snoepjes in het gezicht van de kassa juffrouw heeft gegooid. Enfin, toen is men aluminium centen gaan maken.’
‘Kijk in de gauwigheid heeft oom Willie jullie verteld over goud, zilver en koper. Alles van de munten.
| |
| |
Zie je, dit zijn toch leuke dingen die je kan vermelden in je werkstuk,’ zegt oma.
‘Toen u daar werkte oom Willie, waren er veel vrouwen?’ vraagt Charlaine.
‘Jij met je vrouwen? Waarom wil je dat altijd weten?’ zegt Radjen lachend.
‘Gewoon!’ zegt Charlaine.
Oom Willie denkt even na. ‘Er waren vrouwen ja, niet veel in het begin maar steeds meer. Maar wacht even. Zit jongen!’ Dit tegen Radjen die net wilde opstaan; ‘dit moeten jullie nog horen. Over die ene vrouw! Die geweldige vrouw! Die alles van de bank kende en wist. Een grootse dame. Agnes Guardiola. Het is de moeite waard om van die vrouw te horen. Eigenlijk zou iemand een boek over haar moeten schrijven, maar schrijf alvast in je werkstuk, dan is het opgetekend. Die vrouw was geweldig. In haar tijd was zij de bank. En dan moet je horen van waar ze kwam! Haar vader... wel, ik weet niet hoe die vader hier kwam, ik geloof dat hij een politieke vluchteling was uit Spanje of Frankrijk of zo, maar hij was hier, een witte man, zeer ontwikkeld, maar hij sprak geen Nederlands. Hij heeft kinderen gekregen met een creoolse vrouw en omdat hij zijn gezin moest onderhouden, ging hij maar als arbeider werken op Mariënburg. Daar zijn de kinderen geboren en naar school gegaan, arm, vader was poti poti rietkapper of misschien werkte hij ook in de fabriek als arbeider, ik weet niet. Agnes was het oudste kind. Briljant! Razend knap! Maar toen ze van die districtsschool kwam, had haar vader natuurlijk geen geld om haar in de stad naar school te laten gaan. Omdat ze zo opgevallen was op die school, liet de directeur van Mariënburg haar in de winkel van Mariënburg helpen, want dan kon ze een beetje boekhouden leren. Binnen no time wist ze alles van die winkel en deed ze de hele boekhouding. Je weet toch dat Mariënburg en De Surinaamsche Bank allebei van de Nederlandse Handelmaatschappij waren? Wel, toen heeft de directeur van Mariënburg aan de directeur van de bank gevraagd om haar een baantje te geven als jongste bediende. Ze is geen jongste bediende gebleven hoor. Ze heeft alle cursussen en trainingen van de bank gevolgd, ze heeft gestudeerd en ze werd de allerbeste persoon op die bank. De bank kon niet zonder haar!
Iedereen wist het: Mevrouw Guardiola weet alles!’
‘En is ze de directeur geworden?’ vraagt Charlaine. Oom Willie schudt het hoofd: ‘Nee meisje, in die tijd werden vrouwen geen directeur! Wel was ze toen ze met pensioen ging in de directie en ze was ongetwijfeld de vrouw met de hoogste en bestbetaalde baan in de Surinaamse zakenwereld. Zelf had ze geen kinderen, maar zij heeft natuurlijk ervoor gezorgd dat al haar broers en zussen verder konden leren en studeren. Ay Agnes! Ik heb haar nog gekend hoor en ze was ook een mooie vrouw. Echt een sjieke dame!’
| |
| |
Oma schenkt nog een biertje in voor oom Willie; de jongens staan op.
‘Bedankt meneer. Dag mevrouw. Charlaine tot morgen!’
De volgende dag op school krijgen ze de tekening van de omslag van Hesdy. Ze zijn er heel blij mee. ‘Geweldig hoor Pawiro, dank je wel,’ lacht Jason, want op de tekening zijn rollende munten met bovenaan de bladzij een tekening van het oude bankgebouw en onderaan de bladzij het huidige bankgebouw. De drie vrienden praten met elkaar over de laatste gegevens. Radjen is van mening dat ze al klaar waren en dat er geen tijd meer is om het nieuwe in het werkstuk te verwerken, maar de anderen willen het juist wel. Als Radjen vraagt: ‘Maar hoe dan?’, antwoordt Jason: ‘Bij het hoofdstuk geschiedenis. We hadden al een paragraaf over goud, daar komt dan bij wat hij verteld heeft over goud en dan maken we een paragraaf die we noemen,.. eh eh munten en daar schrijven we over zilvergeld en centen. Het kan best.’
‘En wat doen we met dat stuk van mevrouw Guardiola?’ vraagt Charlaine.
‘We maken dan nog een paragraaf op het eind van het hoofdstuk geschiedenis,’ zegt Jason.
‘A no kan, jongu,’ (het kan niet) meent Radjen, ‘hoe kan je over geld schrijven en dan opeens over een vrouw. Laat het weg!’
‘Nee, ze komt erin!’ zegt Charlaine beslist. Jason denkt even na en zegt:
‘Luister, we noemen die paragraaf: Een bijzondere vrouw. En dan beginnen we met de zin: De geschiedenis van de Surinaamsche Bank is niet compleet als we niets vermelden over ...hoe heet ze ook weer?’ ‘Agnes Guardiola,’ zegt Charlaine en Jason besluit: ‘Juist en dan schrijven we het.’
‘Ja, zo doen we het, 't is mooi!’ zegt Charlaine, ’maar vandaag nog. Dan moeten jullie vanmiddag bij me komen.’ Zo gebeurt het. Als ze het werkstuk die middag hebben afgerond, zegt Jason: ‘Eigenlijk zou ik die vijver daar achter op het terrein wel willen zien.’
‘Ja, ik ook! Kunnen we niet gaan kijken?’ vraagt Radjen.
‘Je kan niet zomaar daar gaan toch,’ zegt Charlaine.
Dat beseffen de jongens ook en ze besluiten om de volgende dag de P.R. mevrouw te bellen en te vragen of ze even op het terrein mogen zijn.
Als Charlaine de volgende dag belt om dat te vragen, antwoordt mevrouw Wensel dat ze aan de portier zal doorgeven, dat drie Hendrikschoolleerlingen even in de tuin mogen. Vrijdag hebben ze de laatste twee uren gymnastiek en de gymleraar is ziek. Ze zijn al om kwart over elf vrij. De portier weet van hun komst en ze mogen naar binnen.
‘Wat een mooie tuin. Je zou het niet denken hé, zo midden in de stad!’
| |
| |
zegt Charlaine.
‘Kijk onze klas daar!’’ wijst Radjen.
‘Man, kijk hoe De Surinaamsche Bank is ingeklemd door twee scholen,’ zegt Jason. ‘Links de Hendrik en rechts de Paulus.’
‘Ja, omgeven door de jeugd,’ zegt Radjen, ‘daarom moeten ze rekening houden met de jeugd.’
‘Misschien is het wel symbolisch,’ zegt Charlaine. ‘De oudste bank omringd door de jeugd.’ Ze lopen tot het eind van het terrein.
‘Zie je een vijver? Ik zie niks!’ zegt Radjen. Ze kijken rond, de pinahutjes zien ze wel, ze zijn al bij de omheining en daarachter is de Sommelsdijkse kreek, maar een vijver hebben ze niet gezien. Een tuinman loopt langs ze heen; hij duwt een kruiwagen vol dorre bladeren en takken.
‘Dag meneer’, zegt Charlaine en als de man stopt vraagt ze: ‘Meneer, is hier ergens een vijver?’
‘Ja,’ antwoordt de tuinman, ‘de vijver is er, maar het is dichtgemaakt. Kom, ik wijs je.’ Ze lopen achter hem aan en even later zien ze een klein verhoogd vloertje van zwarte planken. ‘Hieronder is de vijver,’ zegt de tuinman. ‘En waar is die sluis?’ vraagt Radjen. De tuinman wijst en ze zien inderdaad het sluisdeurtje en daarchter de goot naar de kreek.
‘Waarom is het dicht?’ vraagt Jason.
‘Een poosje geleden, er zou een feest zijn hier en men vond die open vijver gevaarlijk,’ zegt de tuinman en hij pakt zijn kruiwagen op en loopt verder. Jammer, maar ze hebben het in ieder geval gezien. Ze lopen terug en spreken af hoe ze de volgende dag het werkstuk zullen afmaken. Jason zal om 9 uur bij Charlaine zijn, dan wordt de tekst uitgeprint; alles gaat in een map en ze gaan dan naar Djinipi om te kopiëren en in te binden. Radjen zal bij Djinipi op de twee wachten.
Ze lopen verder langs het zwembad. Radjen loopt erheen. ‘Een mooi zwembad!’ zegt hij, ‘maar wie zwemt hier?’
‘Woont de directeur niet hier in één van deze huizen?’ zegt Jason, ‘misschien zijn kinderen. Of misschien het personeel, wanneer ze family day hebben.’
Radjen staat op de rand van het bad; hij kijkt. Een bij zoemt om zijn hoofd, hij slaat met zijn hand naar de bij, maar die komt juist dichterbij. Radjen doet een stap opzij en....plons... verdwijnt in het bad!!!
‘Hey boy! San y'e du! Yu law no!’, (he jongen! Wat doe je? Ben je gek?) roept Jason en rent naar de rand van het bad waar Radjen nu uitklimt. Charlaine schatert het uit van het lachen, maar Jason vindt het niet zo grappig: ‘Straks wordt die meneer boos!’ roept hij, ‘kijk hoe nat je bent!’
| |
| |
| |
| |
Radjen druipt van het water, hij knijpt aan zijn broek, trekt zijn hemd uit en wringt het uit. ‘Ik kon niet helpen,’ zegt hij bedeesd; ‘een bij. Ze zullen niet zien dat ik nat ben.’ Hij gaat op de grond zitten, trekt zijn patta's uit en laat het water eruit lopen. ‘Loop achter ons, zodat niemand je ziet,’ zegt Charlaine en ze lopen vlug naar buiten. Radjen zit later met natte kleren in de bus.
De volgende ochtend is Jason om 9 uur bij Charlaine. Ze doet het papier in de printer en zegt tegen Jason. ‘Maak die laptop aan!’ Hij doet dat en wacht even; er gebeurt niets. Hij drukt weer op de knop maar het scherm blijft zwart. ‘Er gebeurt niets,’ zegt hij en Charlaine zegt: ‘Je moet harder drukken.’ Ze drukt nu zelf op de knop, maar nog steeds niets, het scherm blijft zwart. Jason pakt de laptop en kijkt goed, hij drukt een paar keer en zegt ‘Ey, er is iets mee. Het reageert niet.’
Ze kijken, tikken op toetsen, drukken, schudden, maar de laptop zwijgt en Jason zegt ten einde raad: ‘Ik geloof dat je laptop gecrasht is.’
‘Nee toch!’ roept Charlaine en ze begint bijna te huilen. ‘Ik vond al dat hij zo langzaam reageerde. Maar wat nu! Ons werkstuk!’
‘Wacht! Radjen heeft een backup op die stick. Dan moeten we bij Radjen gaan printen. Ik zal hem meteen appen,’ zegt Jason gauw. Even later zegt hij: ‘Radjen wacht op ons, maar hoe komen we daar?’
‘Ik zal mijn moeder vragen om ons te brengen,’ zegt Charlaine.
‘Neem die laptop mee,’ adviseert Jason.
Charlaine's moeder had eigenlijk andere plannen, maar ze zal ze afzetten aan de Kwattaweg. Dat doet ze en als ze hen afzet bij Radjens huis, geeft ze Charlaine een biljet van SRD 20 met de woorden: ‘Jullie moeten dan wel met de bus terugkomen, want ik kom niet meer deze kant op. Veel te druk.’ Jason en Charlaine lopen de trap op. Ze groeten Radjens moeder in de keuken en staan in de eetkamer. Ze zien Radjen niet, die komt uit een kamer met een bedrukt gezicht. ‘Mijn zus is bezig te kijken,’ zegt hij; ‘die stick... a nati, het was in mijn broekzak... gisteren. Alles is weg.’ Charlaine kijkt hem met grote ogen aan. ‘Hoe bedoel je ...weg?’ vraagt ze. ‘Weg, het is niet meer op die stick!’ antwoordt Radjen. Charlaine zakt neer op een stoel en begint te huilen: ‘Wat gaan we doen? Wat gaan we doen? Ons mooi werkstuk, nu hebben we niets en maandag moeten we inleveren.’ Jason zegt eerst niets, hij tikt met gebalde vuist op zijn mond en stottert. ‘Weg! Maar.. maar.. hoe.. hoe gaan we doen dan?’
‘Mijn zus is goed met computers, ze kan alles. Heb je je laptop, ze zegt dat ze het document misschien van de laptop kan ophalen,’ zegt Radjen. De zus
| |
| |
komt ook uit de kamer. ‘Hallo,’ zegt ze.’ ‘Ik ben Aarti. Wat een toestand hè. Geef me je laptop, ik ga het proberen, maar ik moet je laptop wel openmaken.’
‘Ja, maak open, maar wat als het niet lukt?’ snikt Charlaine.
‘Dan moeten we het snel opnieuw doen,’ zegt Jason.
‘Je bent gek, no? Hoe dan? Dat gaat toch nooit kunnen?’ roept Charlaine, terwijl de tranen over haar wangen rollen.
‘Huil niet. Je had je oma toch een uitdraai gegeven?’ zegt Jason.
‘Maar die is niet compleet,’ snikt Charlaine.
‘Dan maken we het compleet; die aanvullingen doen we erbij en dan moeten we alles snel opnieuw intikken,’ zegt Jason.
‘Je bent mal, twaalf bladzijden! Ik niet!’ roept Charlaine.
‘Nee, wij alle drie! Het moet lukken.’ zegt Jason.
‘Wacht even, laten we kijken. Aarti is echt goed in deze dingen, misschien lukt het haar om het terug te halen,’ zegt Radjen. Aarti is in de kamer bezig met de laptop en roept: ‘Luister, misschien lukt het, maar het kost wel tijd!’
Na een poosje komt ze naar buiten. ‘Ik heb het gezien,’ zegt ze ‘het is niet de hard disk die gecrasht is, maar Windows. Ik denk wel dat ik dat kan maken, maar het duurt zeker een paar uur en zo meteen moet ik weg. Als ik terug ben, kan ik er echt aan werken, nu niet.’
‘Maar hoe weten we dan of het gelukt is?’ vraagt Jason, ‘want als we het opnieuw moeten doen, moeten we nu meteen beginnen.’
‘Geef me tijd tot zes uur vanmiddag,’ zegt Aarti en ze gaat weer de kamer in. Radjen, Charlaine en Jason bespreken wat ze zullen doen. Allereerst moeten ze de uitdraai hebben die bij Charlaine's oma is en daarom moet ze meteen bellen en vragen of haar oma die nog heeft. Ze belt en hoort dat oma die nog heeft, maar oma kan het niet brengen; ze moet ergens anders heen. ‘Zeg, dat we het meteen komen halen, we gaan met de bus,’ zegt Jason en even later rijden ze met de bus naar oma's huis.
Ze hebben met Radjen afgesproken dat hij om zes uur zal bellen om te zeggen of het zijn zus gelukt is hun tekst terug te krijgen.
De hele dag wachten ze vol spanning en vanaf vijf uur kijkt Charlaine aldoor naar de klok. Het wordt zes uur en Radjen heeft nog niet gebeld. Ze houdt het niet meer van de zenuwen en belt om kwart over zes. Uitgelaten van blijdschap vertelt Radjen dat het gelukt is: Aarti heeft de tekst kunnen terughalen en ze heeft alles al uitgeprint; hij had net naar Jason gebeld om het te vertellen. Wat een opluchting!! Ze spreken af om de volgende morgen al om negen uur bij Djinipi te zijn om te kopiëren en in te binden. Gelukkig!
| |
| |
| |
| |
Maandag 2 maart laten de leerlingen van klas A3A van de Hendrikschool hun werkstukken aan elkaar zien. Alle werkstukken zien er heel mooi uit. Ashna en Gerold hebben met gekleurde rijstkorrels op de omslag Rijst geschreven; Whitney en Janice hebben een omslag gemaakt van de wikkels van krentenbrood en Kathleen en Shanti hebben op de omslag een tekening van gedroogde groentenblaadjes. Iedereen is er, behalve Dalino die samen met Lloyd het werkstuk maakte over schoon en veilig drinkwater. ‘Ons stuk is bij Dalino. Waar blijft die man?’ moppert Lloyd wanneer de bel gaat en Dalino er nog steeds niet is.
‘Heb je hem geappt?’ vraagt Charlaine. ‘Ja, maar hij heeft niet gereageerd,’ zegt Lloyd en als ze in de klas zijn, moeten alle telefoons uit. Het eerste uur hebben ze biologie en het tweede uur Nederlands. Lloyd kijkt iedere keer naar de trap om te zien of hij Dalino ziet komen en als de biologieleraar weggaat, doet hij zijn telefoon aan en belt. Geen reactie. Daar is mevrouw Roelofs al. Alle leerlingen leveren hun werkstuk in.
Mevrouw Roelofs knikt tevreden. ‘Mooi hoor. Ik zie dat jullie echt je best gedaan hebben. Maar Lloyd, waar is van jou?’
‘Ik weet niet wat er is gebeurd, juf,’ zegt Lloyd. ‘Het is bij Dalino, maar ik weet niet waar hij is en ik kan hem niet bereiken.’
Op dat moment komt Dalino aangerend. Hij is buiten adem en hijgt. ‘Dag juf, dag juf. Mijn gunst, ik kan niet helpen dat ik laat ben. Ik was in de bus en die bus maakte een aanrijding. Niet erg, maar de chauffeur zei dat iedereen moest blijven tot de politie kwam.’
‘Jongu, ik app, ik bel en je reageert niet!’ zegt Lloyd verontwaardigd. ‘Die cel, ik heb het niet; mi fergit' en...; het is thuis. Maar dit is ons werkstuk, juf. We zijn toch nog op tijd? Het is nog steeds 2 maart.’ Mevrouw Roelofs lacht. ‘Ja hoor, tot vannacht twaalf uur.’
Alle werkstukken liggen op haar tafel. Ze kijkt de klas rond en vraagt: ‘En hoe vonden jullie het om dat werkstuk te maken?’
De leerlingen kijken elkaar aan, eerst zegt niemand iets, maar dan roept Brian: ‘Super’ en anderen vullen aan: ‘Geweldig! Leuk! Lastig! Moeilijk! Veel werk! Gezellig!’
Charlaine kijkt naar Jason en Radjen en zegt: ‘We willen eerst het cijfer zien!’
|
|