Vermakelijcke bruylofts-kroon, doorvlochten met verscheyden leersame gedichten
(1659)–Jacob Coenraetsz Mayvogel– AuteursrechtvrijStem: O Schoone Parsonagie.
O Mensch! ghy zijt geschapen
Van stof en aerd,
Doch heerlijck boven allen,
U beelt dat is het wapen
Van Godes Lof
En wonder wel-gevallen,
U ed'le geest,
Blinckt aldermeest,
Boven alle creatueren:
Maer zijt geschonden
In 't Paradijs, de sonden
Doen u treuren.
Door hoovaerdye prachtigh,
Hebt ghy dat Heyligh Beelt
Van Godt verloren,
Hoe droevigh en hoe klachtigh
Was Adam, doen hy
Godes stem most hooren:
Wanneer Godt sprack, Hy hem verstack,
Sijn Zieltje was vol pijne,
Hy sach sijn naecktheyt,
En dorst door sijn mismaecktheyt
Niet verschijnen.
| |
[pagina 170]
| |
Daer was het al vol treuren,
Den Hemel self
En stont niet als voor desen,
Ach! Adam kon bespeuren
Al wat hy sach
't Was vol angst en vreese,
Wat lieflijck scheen
Seer haest verdween,
Het was niet als tevoren,
De doot uytwendigh,
Seer schricklijck en ellendigh
Is geboren.
Waer sal nu Adam vluchten?
Waer sal den naeckten mensch
Hem nu verbergen?
Want alle dinck moet suchten
Om zijnent wil, de doot
Die komt hem tergen,
Hy weet geen raed,
Maer om genaed
Soo smeeckt hy met verlangen,
Heer hebt medoogen,
Elaes! Ick ben bedrogen,
My is bande.
Godts goetheyt en sijn trouwe
Die troost den mensch,
En stelt hem weer te vreden,
Het Edel Staet der vrouwen
Dat sal (spreeckt hy)
Den slangh zijn kop vertreden,
En siet hier naer,
Soo menigh Iaer,
Soo langen tijt geleden,
In 't laetst der dagen
Komt Godt naer zijn behagen
Met zijn vrede.
Wel op ghy Christen menschen,
Singht nu met vreught,
U Heylant is geboren,
Wat wilt ghy meerder wenschen,
Gaet uyt, ghy kunt
Die blijde bootschap hooren:
Want in der nacht,
Als op de wacht
In 't velt de Harders stonden,
Met haer soo waren,
Veel Hemelsche heyrscharen,
Die 't verkonden.
Den grooten Heer der Heeren
Leyt in een krib
Verschoven by de beesten,
Gants sonder lof en eere,
Als niet geacht.
Van al de Hoofse geesten:
Maer d' Herders gaen
En doen vermaen,
Met vreughden sy weer scheyden,
Al wat sy sagen
Met wonder groot behagen
Sy 't uyt-breyden.
De Wijsen die getuygen,
Dat Christus oock
Was op die tijt geboren,
Sy neygen, en sy buygen,
Met groot geschenck
Soo komen sy te voren.
Een Star heeft haer
Uyt 't Oosten klaer
Geleyt, alsoo wy lesen:
Dat dese Koningh
In sulck een slechte wooningh
Soude wesen.
Veel klagens en veel weenen,
Is oock gehoort
In Bethlehem weemoedigh,
Veel suchten en veel stenen,
't Was over al
Elendigh en seer bloedigh,
Een kinder-moort,
Noyt soo gehoort,
Herodes socht te dooden,
Gods uytverkoren,
Den Koninck nieu geboren
Uyt te roden.
Wilt nu met soete sangen,
Des Heeren lof
Uytbreyden t' allen tijden,
En wilt met vreught ontfangen
U Heylant soet,
Die door sijn bitter lijden,
De Saligheyt
U heeft bereyt,
Na 't Hemels Koninckrijcke.
Heer vol genaden,
Wy roemen u weldaden,
Eeuwighlijcken.
|
|