Matth. 19 . 5.
Een mensche sal Vader ende Moeder verlaten, ende sijn Huysvrouwe aenhangen, ende sy twee sullen een vleesch wezen: in welcke spreucke genoegsaem alle gemeenschap begrepen wort.
Noch beter by een slechte sul,
Als by een Leeuw, of wreede bul.
[VEel] natueren zijn verscheyden,
Soet en suer, of geen van beyden,
[d'] Een die houdt de middel-maet
[Op] een haertjen, op een draet,
[d'] Ander die is wreet van sinnen,
[Niemant] kan hem overwinnen,
[Door] een soet en vriend'lijck woort,
['t] Is maer wint al wat hy hoort.
[Noch] so vint men daer-en-tegen
[Soete] sultjes aller wegen.
[Die] soo soet in alle schijn
[Na] als koeck en vygen zijn,
[Die] daer strelen, die daer stroken,
[Die] daer mallen, die daer spoken,
[In] 't gesicht van alle man,
[Dat] men 't nau verdragen kan.
Vrient ghy moet het anders keeren,
Al te sot kan niet passeren,
Wat ghy doet, of wat ghy laet,
Houdt voor al de middel-maet.
Zijt geen pruyler, noch geen muyler,
Noch geen lacher, noch geen huyler,
Niet te soet, noch niet te wreet,
Niet te koet noch niet te heet,
Zijt ghy tot het soet genegen
Wilt het naer u wenschen plegen,
Doet het vry: maer leert u plicht,
Houdt u bed-gordijntje dicht.
Vreemde oogen kunnen schaden,
Wilt ghy wel soo laet u raden,
In het gene wat ghy doet,
Niet te wreet noch al te soet.
|
|