Vermakelijcke bruylofts-kroon, doorvlochten met verscheyden leersame gedichten
(1659)–Jacob Coenraetsz Mayvogel– AuteursrechtvrijStem: Weest Nimphje gegroet.
Menigh Minnaer doet sijn klacht,
In de nare donck're nacht.
O Soete Nacht!
O droeve klacht!
Van menich Minnaer die daer vrijt,
En by sijn Nimphjen is verblijt,
De blancke Maen
Die ick sien staen
Hier aen het hoogh Hemels gebouw,
Sal nu met recht tuygen van mijn rouw
Al dwalende gaen ick vast langhs de straet,
Schoon dat men by nacht het dolen versmaet.
Veel suchjes stort ick nu met klagend' verdriet,
Ick vind mijn Liefje mijn Philida niet.
2. Ick roep vast uyt
Met stil geluyt,
Hier nu in dese nare nacht,
Ach Philida! ick troost verwacht.
Mijn droeve stem
En heeft geen klem,
Schoon dat ick sucht voor mijn Liefs deur:
Sy neemt geen acht op mijn getreur,
Mijn hertje seer droevigh hem nu bevint,
Om dat ick niet weder en word bemint.
Ach Nimphje! ach Nimphje! my doch verhoort,
Eer dat ghy mijn zieltje door leet versmoort.
| |
[pagina 146]
| |
3. O groote spijt!
Het wort nu tijt
Dat ick van hier weer scheyden moet,
En Philida niet eens en groet,
Geen Sonne-schijn
Komt oyt voor mijn,
Als menigh Minnaer vaeck geschiet,
Die door 't gevley noch troost geniet;
Verkrijght van sijn Liefjen hier in de nacht
Veel lusjes, veel kusjes, meer als ghy verwacht.
Ick leve vast hopeloos op gena,
Van mijn Beminde, mijn Philida.
|
|