Vermakelijcke bruylofts-kroon, doorvlochten met verscheyden leersame gedichten
(1659)–Jacob Coenraetsz Mayvogel– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
Stem: Doet u ooghjes open.1.
O Wat een vernoegen
Vint men in de Min,
Als men hem magh voegen
Na sijn lust en sin,
By een Herderinne,
Daer een wacker Iongh-gesel,
Met sijn hert en sinnen
Staegh om woelt en lijt gequel.
II.
Als men magh verkeeren
By een Maeght playsant,
O dat conserseeren!
Dat baert Minne-brant,
D' Omgangh kan verwecken
Daer men noyt heeft op gedacht,
Herten kan zy trecken,
Liefde komt dick onverwacht.
III.
Waarom moet ick dwalen
Seght mijn Herderin?
En dus hoop'loos malen
In mijn trouwe min?
Lief ick leef vol treuren,
't Herte dat is vol geklagh,
Laet my doch gebeuren
Dat ick u aenschouwen magh.
IIII.
't Is niet langh geleden,
Dat ick u Godin
Quam voor-by getreden,
't Was een soet gewin,
Want u gulde stralen
Waren my een Medecijn,
Al mijn droeve qualen
Konden haest genesen zijn.
V.
Troost is my van nooden,
Lief my troost vergunt,
O ghy Minnen-Goden!
Doet al wat ghy kunt,
By mijn Lief mijn schoone,
Steeckt haer hert in lichte brant,
Wilt mijn Zieltje kroonen
Door het geven van haer hant.
VI.
Mijn bedroefde Minne
Heden u getuyght,
Dat g' u straffe sinnen
Eenmael neder buyght!
Sult ghy voor mijn sterven
Met u Harder zijn verblijt,
Sal ick troost verwerven?
Lief soo is het nu al tijt.
|
|