Een trots gemoedt met weynigh macht,
Dat wort bespot en uyt-gelacht.
SOo ghy wilt geluckigh wesen,
En van yder een gepresen,
Neemt u treden in de wis,
Loopt niet losjes by de gis,
Al u saken wilt bestieren
Stil en wel met goe manieren,
Soo weet niemant wat ghy Iaeght,
Hier noch ginder by een Maeght.
Iongh-gesellen wilt ghy minnen,
Let hier op met rijpe sinnen,
't Is een lesje dat u past,
Daer al vry wat is aen vast,
Peylt voorsichtigh eerst de gronden,
Dan daer na soo maeckt verbonden,
'k Segh u eerst voorsichtigh peylt,
Of hy oock te hooge seylt:
Weet ghy van geen klip noch sanden,
Licht soo kan u Scheepje stranden,
Licht soo raeckt ghy aen de gront,
Dan soo wort u hert doorwont.
Gaet ghy al te hoogh uyt vryen
Hoop en vrees dat is u lyen,
Licht soo loopt g' een blauwe scheen,
Dan soo gaenje druypen heen,
Dan sal yder een u quellen,
En geduerigh slaen en lellen,
Vrient u liefjen was te rijck,
Best te minnen zijns gelijck.
Al te hoogh kan dickmaels feylen,
Noodigh is het eerst te peylen,
Mint ghy blint en onbedacht,
Ghy raeckt midden in de gracht.
Daerom lieve gaet voorsichtigh,
Dese saeck is vry gewichtigh,
Wilt ghy blijven in u eer,
Set u pols niet al te veer.
|
|