Het dubbelspoor
(1966)–Lizzy Sara May– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
voor Jaap Romijn | |
[pagina 7]
| |
‘Das hat keinen Zusammenhang,’ sagte Ajax von Uchri, ‘die Moral ist keine Zutat. Es werden täglich Tausende getötet, auf den Straßen, in den Bergwerken, in den Fabriken, als Elende, die verhungern oder verderben; Hunderttausende sterben, weil ihre Zeit um ist. Wer über das Unglück nachdenkt, kommt zu falschen Schlüssen. Die Abläufe haben ein unbarmherziges Gesetz, aber keine Sittlichkeit. Religionen und Nationen, die Millionen Morde begünstigten, scheitern nach Jahrhunderten, - doch nicht, weil das Verbrechen an ihnen gerächt wird. Die Rächer sind andere, die schon wieder den Verbrechern zuzuzählen sind. Der Mensch hat nur eine eingebildete Seele; statt einer echten Existenz hat er einen Verstand, der sich mißbrauchen läßt - der nur zum Mißbrauch bestimmt scheint, - nicht um die Schöpfung durch Mitleid zu korrigieren.’ | |
[pagina 9]
| |
1- Ich stelle den Motor an, paß auf, eins, zwei, drei, sieben, fünf, neun,... brummm, grummm, um, um, um,... - Willy! Sage dem Bengel er soll den Motor abstellen... - Bitte? - Sage dem Heini, er soll den Motor abstellen!... - Bitte, sprich lauter, ich kann dich ja nicht verstehen, bei diesem Lärm!... - Brum, grummm, brrr, rrr... - Was sagst du? Ich verstehe dich ja nicht. Dieser Bengel... - Heini, stelle gleich, aber gleich, hörst du, den Motor ab! Ulle, na, sag du doch mal... - Das ist ja zum Tollwerden. Heini! Heini! Hör' auf, sonst bekommst du eine Ohrfeige,... na, wird's schon?... - Brum, grum, brm, mmm, rrr... Tweestemmig: - Heini!!! - Brum, grum, was ist denn? grum, grm, brm... - Heini! Aber gleich! Stilte. Nog steeds luid, aangezien nog niet aangepast: - Hör' zu, Heini, du darfst nur mit dem Motor | |
[pagina 10]
| |
spielen wenn wir nicht da sind. Wir bekommen ja Kopfschmerzen von dem Lärm. Du möchtest doch nicht dass wir Kopfschmerzen bekommen, wie? Heldere kinderstem: - Nö..., aber ich möchte so gern mit dem Motor spielen. Ich habe grade so'ne Lust dazu... - Bitte, warte noch ein halbes Stündchen, bis wir fort sind, zur Klasse, ja? Bis so lange wirst du schon warten können. - Zeige ihm die Uhr, Ulle, damit er sieht wie spät es dann ist. - Na guck, Heinichen, dann ist es halb vier, bis so lange. Wenn der grosse Zeiger da oben auf die Zwölf steht. Hast du verstanden? - Doch. Was soll ich jetzt aber machen, wenn ich nicht mit dem Motor spielen darf? - Na, nimm dir ein Buch, das schöne Märchenbuch, das dir Ulle geschenkt hat. - Ach nein, das kenne ich doch schon. - Na, irgendetwa ein Buch, macht ja nichts. - Ich möchte aber lieber... Met stemverheffing: - Jetzt aber Schluss, hörst du! Du tust was der Willy dir gesagt hat. Stilte. Het geluid van een hikkende kraan, die met de kraan in deze kamer blijkt te communiceren. Dat oude huizen zulke dunne muren kunnen hebben is heel interessant. Je hebt dit speciaal uitgezocht; | |
[pagina 11]
| |
het enige oude huis tussen de nieuwbouw. Gelig stucwerk, grote gepleisterde blokken. Een oud hotel. Hotel Hohenbach, 1890, in gotische letters dwars over de gevel. - Frau Hohenbach? vroeg je aan de oude dame. - Fräulein, verbeterde ze. Ze moet een jaar of zestig zijn. Een familieaangelegenheid dus. Door vader en moeder Hohenbach overgedragen op de dochter die ongehuwd bleef. Was er toen reeds een vrouwenoverschot? Maar ze is beslist niet onaantrekkelijk, ziet er goed verzorgd uit. Hoewel, sommige vrouwen worden dat pas na hun vijftigste. Maar dat is niet jouw zaak. Het hotel komt ongeveer overeen met de voorstelling die je je er van tevoren van gemaakt hebt. Ook deze kamer op de vierde verdieping. Een grote, langwerpige ruimte die een hoek maakt met de binnenplaats. Achter de deur aan de linkerkant een raam dat uitziet op de straat, en achteraan rechts nog een raam, dat echter uitzicht geeft op de binnenplaats. Hetgeen een vreemd lichteffect ten gevolge heeft. Meubilering: een groot mahoniehouten bed, een eindje van het achterste raam af, tegen de achtermuur, daarnaast twee nachtkastjes. Naast het achterste raam de wastafel en een in de muur ingebouwde bruine porseleinen oven (buiten gebruik, er is centrale verwarming) en daar recht tegenover een tafel, een stoel en een kast. Het eerste wat je op- | |
[pagina 12]
| |
viel was het dikke, donzen dekbed, teken van herkenning. (Rode tijk, vele malen versteld linnen overtrek.) Tot op deze vierde verdieping ruik je de geur van zuur brood, marmelade en koffie, en ook dat is een teken van herkenning. Je staat voor het venster aan de straatzijde en kijkt omlaag: Een stuk verbrede straat, bijna een plein, waarop een rondspoor, eindhalte van de tram. Op dit ogenblik staan er twee te wachten. Uit de voorste springt de bestuurder, een ijzeren staaf in de hand. Hij gaat naar de wissel, steekt de staaf ertussen. Loopt dan naar zijn tram terug, werpt de staaf naar binnen, slentert naar de tram die achter de zijne staat, steekt zijn hoofd naar binnen, neemt de pet af, krabt op zijn hoofd, zet de pet weer op. De andere bestuurder, die op zijn kruk is blijven zitten en eet, biedt hem zijn shag aan. Degene die buiten staat neemt de shag aan, rolt een sigaret, steekt op en geeft de shag terug. Terwijl hij rookt kijkt hij naar boven alsof hij de lucht verkent: bommenwerpers in zicht? Dan marcheren de eerste huismoeders aan, boodschappentassen aan de arm, kinderen bij de hand. Ze stappen in de eerste wagen. De eerste bestuurder groet zijn collega met een handgebaar, maakt de sigaret onder zijn schoenzool uit, steekt de rest achter zijn oor en gaat de wagen binnen. Je ziet hem kaartjes afgeven, geld incasseren. Dan gaat hij op | |
[pagina 13]
| |
zijn bestuurdersplaats zitten en rijdt de tram weg. Een klein stukje kun je hem nog volgen, tot waar de weg een bocht maakt en achter de bomen verdwijnt. Na enkele ogenblikken schuift de tweede tram op. Je keert je weer naar de kamer. Het is nu bijna onwerkelijk stil. Uit de kamer naast de jouwe komt geen geluid meer. Het kind bekijkt aandachtig plaatjes - dat moet wel, want als het lezen kon, zouden ze niet zo nadrukkelijk hebben hoeven uitleggen waar de grote wijzer staat als het vier uur is. Wat zou je nu eens kunnen gaan doen? Thuis zou het geen probleem opleveren. Je hebt je vaste dagindeling van een halve dag huishouden en een halve dag werken. En wachten op Alfred. Op zijn thuiskomst of op zijn telefoontje dat zegt dat hij wat later, veel later, heel laat komt. Zodra je echter niet thuis bent, valt de tijd uiteen in minuscule onderdelen. Zoals bij een ondeelbaar getal: je deelt en deelt en deelt en hoe je ook deelt, er blijft steeds iets over. Dus, wat zul je gaan doen? Je nagels eens een beurt geven? En dan? Ach, laten we eerst eens een sigaretje roken. Achterover op het bed bijvoorbeeld asbak op het nachtkastje, kijken naar de rookslierten en raden wat ze voorstellen. Welke jurk zul je straks aantrekken? Niet aan straks denken, het ondeelbare getal in aanmerking genomen. | |
[pagina 14]
| |
Wat doet Alfred op het ogenblik? Werkt hij zijn artikel buitenland uit? Vanmorgen heeft hij in elk geval redactievergadering gehad. De hoofdredacteur heeft eerst een mop verteld die iedereen allang kent, maar waarover iedereen beleefdheidshalve hard lacht. Daarna heeft iedereen, tot aan de jongste redacteur toe, getracht de hoofdredacteur van zijn stokpaardje, het ophalen van zeer oude herinneringen, af te houden. Tegen die tijd was het omstreeks elf uur en moet er in gecomprimeerd tijdsbestek een plan de campagne ontvouwen worden, willen de persen nog op tijd kunnen draaien. Misschien heeft Alfred onderwijl aan je gedacht. Maar dat zal wel niet, tenzij er in Tsjechoslowakije iets gaande is. Mannen denken onder hun werk zelden aan hun vrouwen. Vrouwen denken, tenzij ze hun werk buitenshuis hebben, altijd aan hun mannen. Elke handeling binnenshuis confronteert ze met het samenleven met hun man. Als ze de bedden opmaken denken ze aan de vorige nacht. En het hangt dan van de verhouding tot hun man af, wat ze denken. Nee, een man denkt waarschijnlijk alleen aan zijn echtgenote als hij ergens een begerenswaardige vrouw ziet. En dan hangt het van de verhouding die hij met zijn echtgenote heeft af, wat hij denkt. Alfred denkt dus waarschijnlijk pas aan je als hij vanavond thuiskomt. In een vreemd leeg huis, met | |
[pagina 15]
| |
een tikje weemoed, alsof je gestorven bent. Je bent maar zelden langer dan twee dagen van elkaar geweest. Even krimpt zijn hart samen, maar dan herinnert hij zich opgelucht, dat je nu reeds in Praag bent, een hotel hebt uitgezocht - laten we deze keer eens niet van tevoren bespreken; je weet nooit waar je terechtkomt, en als het ons niet bevalt? - dat je reeds diverse informaties over allerlei dingen die bezienswaardig zijn hebt ingewonnen. Als Alfred komt moet alles in volgorde klaar liggen: vandaag bezoeken we de oude stad. Morgen gaan we naar het graf van Kafka. Overmorgen doen we niets, rusten we een beetje uit. Enzovoorts, enzovoorts... Niet dat dit de reden was dat je eerder vertrokken bent. Maar op het laatste ogenblik werd er iemand van de redactiestaf ziek en moest Alfred inspringen. - Ga maar vast vooruit, zei Alfred; want je was zo teleurgesteld. Maar nu heb je het schuldige gevoel dat je maar meteen van de gelegenheid gebruik hebt gemaakt: je bent niet naar Praag gegaan, maar naar Berlijn. En toch was het helemaal geen doelbewust plan. Het ging allemaal volkomen logisch en vanzelf. Alsof niet jij, maar een ander de beslissing had genomen. Van verre zag je de torens van Neurenberg op je afkomen. Op het station een bord: Abfahrt Berlin, 19.34. En alsof je nooit andere plannen had gehad, pak je de koffers uit het net en stapt uit. In het uur, | |
[pagina 16]
| |
dat je moest wachten op de aansluiting, heb je in de stationsrestauratie gezeten, wat geld gewisseld en een kaartje gekocht. En later in de coupé gezeten, dacht je: nu ben je op een dubbelspoor terechtgekomen. Eén spoor gaat naar Praag, het andere naar Berlijn. En toevallig, toen de trein zich in beweging zette, zag je een trein met je meerijden in dezelfde richting, de coupés verlicht, alle mensen hun hoofden gedraaid in de richting van de parallel lopende trein. Sommigen lachten, wuifden, op de knieën gezeten kinderen staken hun tong uit. En opeens was je bang, dat deze trein, die daar een wedstrijd met je rijdt, straks door het rode licht zal rijden, dat de wissel niet verzet zal zijn en dat hij zich te pletter zal rijden in een frontale botsing met een tegemoet komende trein. Maar dan wordt de afstand tussen de beide treinen allengs groter en zie je de andere trein met de lachende, wuivende, tonguitstekende mensen en kinderen, in een bocht verdwijnen. En tegen de ochtend ben je in Berlijn. Je geeft je kaartje af, brengt de koffers naar het depot, loopt tussen Berlijners op straat. Niets is je hier bekend, geen huis, geen straat. Alleen het bordje Kurfürstendamm wijst erop, dat hier vroeger de Kurfürstendamm moet zijn geweest. Je loopt kris kras, straat in, straat uit totdat je voor Hotel Hohenbach bent aangekomen en dan weet je, dat je hier je intrek zult nemen. | |
[pagina 17]
| |
Hohenbach? Hohenbach? roept die naam iets in je wakker? Onder het met vrouwenkoppen gestutte balkon ga je naar binnen. Je reserveert een kamer op de bovenste verdieping, ruikt de geur van zuur brood, marmelade en koffie - als kind het huis van tante Margot, het dienstmeisje Lilly met de verhalen over Joep de krachtpatser, het aardige nichtje, het pesterige nichtje, Onkel Otto -, je gaat naar het station terug, met de tram deze keer, bekijkt harde, vriendelijke, magere en volgevreten gezichten, uitpuilende boodschappentassen, gesloten onbevredigde monden, wordt vertederd door een kinderstem die miniatuur Duits spreekt - zoals je overal ter wereld vertederd wordt door kinderen die een miniatuur vreemde taal spreken - gaat naar het depot, haalt je koffers en neemt een taxi. In de taxi bedenk je, dat je niet genoeg Duits geld hebt. Je laat de taxi stoppen en wachten voor een bank, gaat naar binnen, wordt geholpen door een vlotte bankbediende en zit vijf minuten later weer in de taxi. Onder het rijden kun je de verleiding niet weerstaan je voorover te buigen naar de taxichauffeur en hem te vragen of daar, hier, op dit plein vroeger niet een fontein heeft gestaan. De chauffeur haalt de schouders op: bij zijn weten heeft hier nog nooit een fontein gestaan. En je trekt je beschaamd terug. Dan stopt de taxi voor het | |
[pagina 18]
| |
hotel, je stapt uit, de chauffeur haalt de koffers uit de bagageruimte, je betaalt, pakt je koffers, geeft ze over aan een kamermeisje, loopt met haar naar boven. En dan ben je aangekomen.
Een uur later loop je alweer door de stad te dwalen. Dit is dus de Gedächtniskirche, Die neuen Gotteshäuser, die namentlich in den letzten vierzig Jahren in reicher Zahl entstanden, wurden durchaus zu Schulbeispielen mittelalterlicher Stilformen, wie etwa Schwechtens Kaiser Wilhelm-Gedächtniskirche alle Motive und Elemente des romanischen Kirchenbaus sauber und übersichtlich, aber ohne inneres Leben in sich vereinigtGa naar voetnoot* deze tot op het bot van vlees ontdane naar de hemel wijzende vinger. Toen de kerk nog heel was, zou ze je niet eens opgevallen zijn, of misschien alleen maar geërgerd hebben. Imitatie-romaans. Nu zou ze het heel goed gedaan hebben in een lege, met vuile wolken bezwangerde ruimte. Nie wieder Krieg, zegt de kerk. Maar in deze toestand scheen er te weinig fantasie voor nodig te zijn om dit erin te zien. Wat deden de Duitse mieren dus? Om de kerk heen bouwden ze ijverig drie bouwwerken: een rond hoog, een plat | |
[pagina 19]
| |
rond en een ellipsvormig klein. De kleur precies afgepast bij de stoffige, grauwe, misvormde vinger. En op de prentbriefkaarten heb je al gezien dat er 's avonds in het binnenste van de drie bouwwerken een feestverlichting wordt ontstoken van een schitterend blauw, waarbij de arme vinger zich nauwelijks durft te vertonen. Die ruïne moet er natuurlijk wel zijn (nie wieder Krieg) maar hoor eens, in dit stadsdeel wordt er van je verlangd dat je blijk geeft van een vrolijk leven en laten leven, nietwaar? Huis aan huis etalages, met nog eens vitrines in het midden van de trottoirs, waartussen trottoirschilders, van wie er enkele helemaal uit Amerika komen met een antibomspeldje, en levensgrote kitsch schilderen op het plaveisel met een centenbakje ernaast; waar onder in alle talen der wereld: dank u wel, staat geschreven. Dan loop je de vinger binnen. Er heerst een passende stilte die vooral bewerkstelligd wordt door het fijngemalen gruis van andere ruïnes. En je staat oog in oog met een flonkerend mozaïek, voorstellend het huwelijk van Wilhelm der Zweite, onze vriend uit Doorn. Hij voert zijn bruid met lange mozaïeken sleep naar het kerkelijk altaar, vast en zeker van plan haar te tonen welk een held ze daar op het punt staat te huwen. Een verminkte vinger met een onverkwikkelijk embryo in de buik. | |
[pagina 20]
| |
En zo is deze buurt vol van allergische symbolen, opzettelijk of onopzettelijk? Laten we het op het laatste houden. Opeens herinner je je een scène die je in een film erg opzettelijk zou hebben gevonden: uit het raam van de treincoupé kijkend, zag je op een station op een platte goederenwagon een met zeildoek en touwen ingepakte tank, en tegelijkertijd werd er uit de tegenovergestelde richting een houten stoel voortgeduwd door een kruier, een stoel met kleine wieltjes onder de poten, waarop een vrouw zat. - Hoe gaat het? - Met mij gaat het goed, zegt de tank.
Je gaat op een terrasje zitten en koopt een krant van een straatventer. Am 2. September 1964 verschied in München Herr Jacob W. Nebel, stellvertretender Vorsitzer unseres Aufsichtsrates im Alter von sechzig Jahren. Über dreißig Jahre hat der Herr Nebel im Aufsichtsrat mit besonderer Tatkraft durch seinen klugen Rat und seine Hervorragenden Sachkenntnisse unser Unternehmen gefördert und seine Entwicklung mitbestimmt. Voor de rest bestaat de krant uit de muur. Kransleggingen aan de muur, schieten voor de muur, | |
[pagina 21]
| |
loopgraven door de muur, toeristenattraktie van de muur. Foto met bevriend staatshoofd en verrekijker op toren voor de muur. Voor de tweede keer is dit land zijn revolutie misgelopen. De eerste keer door het internationaal steunende nationale grootkapitaal en de tweede keer door het internationaal steunende nationale grootkapitaal. Morgen und nicht vergessen. Probieren geht über studieren. Gestern war der Frosch noch krank, jetzt hüpft er wieder, Gott sei dank, en nog veel meer spreukjes die je moeder overal te pas en te onpas gebruikte. |
|