| |
| |
| |
Een landgenoot.
We zaten, na 't diner, gezellig pratend en koffie drinkend aan tafel, onder de begroeide veranda van 't hôtel de France te Versailles, toen we op een kleinen afstand een soort heer ontwaarden, die met een slip van zijn zwarte demi-saison de glazen van een kleinen tooneelkijker afpoetsend, langzaam nader kwam. Hij droeg een pince-nez, gooide die met een kort hoofdrukje van zijn neus en keek aandachtig door zijn kijker nu eens schijnbaar oplettend naar het paleis van Versailes, dat door het reeds dalend zonlicht rose werd gekleurd dan weer naar ons.
- Wat 'n brutale man, zei een onzer dames, hij neemt ons waarlijk heelemaal op.
- Wat zou hij willen? Kijk! hij komt dichterbij en hij beziet ons hoe langer hoe scherper; dat 's wel 'n beetje al tè, beweerde een ander.
De man naderde, stak de tooneelkijker in zijn linker jaszak, haalde uit een beugeltaschje, een andere, kleine jumelle, keek nog eens naar het kasteel, toen weer naar ons en trad al poetsend en vegend met zijn jasslip, vlak voor ons tafeltje.
- Bonsoir, mesdames, messieurs! Permettez moi de vous offrir une belle jumelle? Très bon marché!
- Merci!
- Vraie nacre, verres achromatiques, très jolie, avec étui, un Louis!
- Non merci, nous en avons!
- Nous en avons même a vendre! lachte een der dames.
- Madame veut rire: madame ne fait pas le même article, hein?
Hij lachte en ik zag hoe onder zijn knevel zijn mond reeds tandeloos werd. Zijn grijze baard was netjes geschoren aan de kin en zijn nog heldere, donkerbruine oogen keken met een slimme uitdrukking van onder dichte wenkbrauwen naar ons groepje.
- Precies een verfranschte Hollandsche brillenkoop, fluisterde ik mijn buurman toe, en toen de man vlak bij mij stond zag ik dat hij een uitgerafeld halfhemdje droeg en een boordje dat, even grijs als zijn baard, aan ééne zijde flauw lag over een rood en blauw geruite, zwierig gestrikte Parijsche das. Zijn zalmkleurig vest was evenals zijn grijze
| |
| |
pantalon, vol vetvlekken en de manchetten, die hun franjeachtige randen over zijn gerimpelde handen uitstrekten, waren eenmaal wit geweest. Een nieuwe pince-nez, met een prijsetiketje op een der glazen geplakt, bungelde tegen de uitgesleten knoopsgaatjes van zijn frontje en het donkergrijze jacquet, dat onder zijn zwarte overjas uitkeek, had beter dagen gekend. In de verte zag hij er uit als een toerist, van dichtbij bekeken als iemand die men onmiddelijk met ‘goede vriend’ of ‘koopman’ aanspreekt.
- Une marchandise sans pareil, travail exquis! zei hij, de jumelle aanbiedend.
Zijn accent verried onmiddelijk, dat hij geen Franschman was en in de uitspraak van zijn l's en r's klonk ons een zeer bekend jargon tegemoet.
- Hij is bepaald een zoon van de Breestraat, lachte een van ons gezelschap half luid en toen hij nogmaals aanhield met: - Je vous prie mesdames, regardez donc un moment quel travail, en de paerelmoeren montuur van den kijker in het zwakke zonlicht liet glanzen, zei ik: - Neen dankje, 'k heb kijkers genoeg thuis, merci!
- Menheer is een Hollander? Ik ook! Wat 'n gezegend toeval, landslui te ontmoeten, nou ben ik als zeker, dat ik 'n kijkertje aan je verkoop.
- Zoo! Nu, dan kon je je wel eens vergissen, ouwe heer - we hebben wel zes kijkers thuis.
- Is meneer dan ook in de optiek, ook van 't vak.
- Neen, dat nu juist niet, maar we zullen toch geen gebruik van je aanbieding maken.
- De dames dan misschien?
- Neen, wij ook niet!
- Alweer mis! 'k Heb vandaag m'n boozen dag, nog niks verkocht en 't is haast avond. Enfin! 't doet me toch pleizier dat 'k 'reis weer Hollandsch kan spreken. Je zou hier je moedertaal vergeten, n'est ce pas?
In den vreemde maakt men licht een praatje, wanneer men een landgenoot ontmoet vooral wanneer hij een type is, en dat was de koopman in jumelles zeker. Hij had iets leuks, iets grappigs over zich, dat ons deed zeggen: - We hebben waarlijk geen kijker noodig; maar we willen wel eens babbelen, wil u een glas bier?
- Un bock, mais volontiers! van een compatriot kan 'n men sch altijd wat accepteeren.
- Garçon, un bock pour monsieur!
De garçon bracht het gevraagde en terwijl hij het glas bier op tafel zette, keek hij eerst den koopman en toen ons ironsich aan. Hij zocht blijkbaar naar de reden van onze plotselinge familiariteit met een man, die er volgens zijn begrippen nòch comme-il-faut, nòch correct uitzag.
- Op uw gezondheid dames! Messieurs à votre santé.
- Een Hollandsch sigaartje er bij meneer...?
- Nègotiant! Aäron, Joseph Negotiant, meneeren! hij haalde een vettige portefeuille uit zijn binnenzak, nam daaruit eenige, op de vouwen versleten, groezelige papieren en zei: - 'n mensch kan niet te voorzichtig wezen met z'n kennismaking in den vreemde, er loopen hier veel chevaliers d'industrie, hier is m'n geboortebewijs - en dit is 'n
| |
| |
papier van den maire van mijn arondissement en daar heb je m'n verhuisbiljet naar Parijs. Ben ik nou een Hollander of niet?
- Jawel, u is een Hollander, dat had ik al lang aan uw spraak gehoord en ik wist ook al ongeveer waar u geboren is.
- Welzoo! en waar dan?
- Te Amsterdam, op de Snoekjesgracht of op 't Waterlooplein.
- Mis! op de Breêstraat vlak bij de St. Theunis!
- Accoord! dat kan uitkomen; hier steek eens op!
- Met genoegen. Hij nam een sigaar, bekeek, berook en besnuffelde haar van alle kanten en zei: - hum! dat is fijn spul en lei ze toen voorzichtig op tafel, - U permitteert? Hij nam een stoel - ik ben 'n oud man, den heelen dag geloopen - u is een knaapje bij mij vergeleken, ik ben twee en zeventig, hè, hè! Even steunend ging hij heel familiaar, als waren we reeds oude kennissen, bij ons zitten.
't Was een aardig type, hij had iets erg vrij's over zich, dat een glimlach afdwong, maar hij bewoog zich toch met een zekere reserve en wist hoever hij gaan kon. - 'k Ben al veertig jaar in Frankrijk, 'n heele tijd, zei hij, even van zijn glas proevend.
- En al dien tijd in de optiek?
- Neen! waarachtig niet, eerst in de diamanten - ik ben slijper en zetter en later handelaar geweest, maar ik heb malheur gehad in de zaken. - Ik ben altijd te eerlijk en te goed van vertrouwen geweest, weet je - ik heb ieder 't zijne willen geven, ik kon geen mensch bedriegen en daarom ben ik uit m'n vak gegaan. 'k Ben een gammor (ezel) en een shhlemiel (ongeluksvogel) in zaken! Als ik had gewild was ik een rijk man geworden, maar - hij knipte erg leuk met zijn linkeroog - 'k hou niet van gevaarlijke zaken, ik heb altijd gedacht: je zal d'r met rechtvaardigheid ook wel komen, eerlijk duurt het langst - nou bij mij duurt 't al veertig jaar, lang genoeg hè!
- En ben je nu binnen, meneer Negotiant?
- Binnen? 'k ben nooit zoo erg buiten geweest als nou, 'k heb den dalles (armoed) hoor je! Hebben de dames nou geen idee in dit kijkertje; is dat je vrouw, meneer?
- Ja!
- Nou koop dan die jumelle voor dr; ze houdt er geen oog af, ze is d'r dol op, nietwaar Madame?
- Neen heusch niet!
- En uwe kijkt toch zóó...! hij knipte weer allerleukst met zijn linkeroog, streek over zijn grijzen knevel en lachte.
- Mevrouw kijkt toch niet naar mijn, hè? 't Zou zonde en jammer wezen, want ik ben maar een oud man; 'k heb anders in mijn jonge jaren oogies gehad van de dames. Neen lach uwe nou niet, ik was een erg knappe jongen; m'n vrouw zaliger zei altijd: Aäronleben, je mag d'r wel wezen! - Dus wil uwe mijn niet en mijn kijkers ook niet? Enfin! dan spreken we over wat anders. Vindt u niet dat ik nog goed Hollandsch praat?
- Prachtig!
- Ja, en toch ben ik er nou al in geen acht-en-twintig jaar geweest, 'k was eerst niet van plan hier te blijven, maar een mensch weet nooit
| |
| |
zijn eigen noodlot. Je gaat heen als vrije jongen, je maak amours, blijft hangen aan een vrouw, je trouwt, je krijgt familie - neen! hij wachtte even - ik heb geen familie; alles wat ik had is dood - 'k ben weêr - hij lachte, pijnlijk knippend met zijn linkeroog, een célibatair, nog à prendre dames, twee-en-zeventig jaar, gezond goddank en met een eeuwigdurende dalles.
- En wanneer was u 't laatst in Holland?
- Tijdens den oorlog van '70. Ik zag d'r niks in om mee te doen, waarom zou ik die Duitschers, die me niks gedaan hebben, gaan ongelukkig maken door op haarlui te hakken of te schieten - ik ben een rakker als ik begin zie je? En daarom dacht ik: hou je liever nergens mee op en ga een visite brengen aan je familie in Holland. Dat heb ik gedaan; 't beviel me niks meer in Amsterdam, maar oorlog beviel me nog minder.
- Was u bang?
- Bang! wie is d'r nou bang als ie 'n man is? Neen ik dacht zoo bij me zelf: als de Pruisen beginnen te bombardeeren, kunnen ze aan mijn neus niet zien of ik een Franschman of een Hollander ben. Ik heb met d'rlui ruzie niks te maken. Ik ben een man van de vrede. Als ik bij vergissing zoo'n Duitsche granaat of een puntkogel in m'n maag krijg ben ik voor goed gesjochte, want wie betaalt mijn schade? - Ik kan toch geen bordje voor mijn lijf hangen met: niet raken, ik ben geen Franschman! Ik heb stilletjes te Amsterdam de kat uit den boom gekeken en toen hier alles weer koscher was ben ik weer naar Parijs gegaan.
- Waarom bleef je niet in Holland, meneer Negotiant?
- Och Holland is heel goed, maar Parijs is beter. Amsterdam was me te stil, je heb er geen Boulevards, geen chic, geen lui die geld verteren. De Hollander is 'n man die geld verdient, maar d'r op blijft zitten, de Franschman, de vreemde geven uit al verdienen ze niks. Voilà la différence! Hier is altijd nog wat te verdienen, al is 't maar met de optiek. Heb u geen pince-nez noodig mevrouw, uw neus is d'r als voor geknipt, 'k heb nog een mooie gouwe.
- Neen, dank je wel, ik kan uitmuntend zien.
- Nooit zoo goed als door mijn brilletjes, maar ik wil u niet forseeren, anders heb ik nog een face à main ook en kijk 'reis wat 'n heerlijke tooneelkijkers!
In een oogwenk haalde de koopman eenige lorgnetten en pince-nez uit zijn zak, uit zijn taschje een paar tooneelkijkers en uit zijn binnenzak een klein ivoren jumelle en een bril. De man zweette letterlijk optische instrumenten uit. De dames lachten en hij knipoogde, terwijl hij met een quasi treurig gezicht zijn koopwaar opbergend, vervolgde: ik ben en blijf toch een schlemiel, d'r zit geen affaire voor me an vandaag!
- En heeft u geen verlangen naar Holland? vroeg ik, om hem van zijn stokpaardje, de optiek, af te helpen.
- 't Blijft altijd je geboortegrond, maar je koopt er niks voor, 't is in Holland ook al een povere boel, in de diamanten zit geen zegen meer en de menschen kijken d'r als valken - hier benne ze kippiger
| |
| |
en hier dragen 'n boel lui een glaassie alleen voor de chic, snap je 't?
- En is er niets nieuws te Parijs, meneer Negotiant?
- Waarom zou d'r niet? Alles is nieuw te Parijs.
- Ook iets nieuws in de Dreyfuszaak?
- Man, spreekt me assieblief niet van de Dreyfuszaak! 'k Heb d'r meer dan te veel schade van gehad; miserabele affaire?
- Hoezoo? waardoor?
- Vraag je dat nog? 't Leit toch voor de hand, ze zien an m'n extérieur, dat ik ook een joodje ben, tegenwoordig is dat 'n crime. De Parijzenaars bennen dom weet u, oliedom; ze schreeuwen mekan deren na: à bas 1e juif! gelooven alles wat er tegen ons gedrukt wordt in de kranten - en de presse is vuil in Frankrijk, vuil tegen de joden. Die ‘Libre Parole’ met die monsieur Drumond als redacteur maakt de menschen razend, dol legen de Israëlieten en wat hebben de joden derlui voor kwaad gedaan? Niks, geen zier, ze bennen alleen 'n beetje pienterder dan de Franschen, die hebben te veel spek in den kop, zooals wij zeggen, die laten zich lijmen, de eene helft door de geestelijkheid, de andere door de schreeuwende republikeinen en allemaal samen door de mooie vrouwtjes; elegant bennen ze hier, waarachtig; om te zoenen hoor je! Maar serpenten en krokodillen als je ze in derlui binnenste bekijkt - allemaal azen ze op de centen. Oui monsieur! l'Or n'est qu'une chimère, zingen ze in de opera, maar 't is hier net omgekeerd - voor l'or doen ze hier de malste dingen, voor l'or is hier alles te koop; ze bennen d'r gek op - behalve Rothschild, die gooit er mee! Geeft me die man tweemaal honderdduizend francs zoo maar in eens cadeau aan de armen. Wat 'n gezegende man!
- Hoe zoo, wat bedoel je?
- Wel heeft u niet gelezen dat hij Zondag de Grand Prix heeft gewonnen bij de courses en dat hij dadelijk die heele prijs aan de armen gaf; dat 's nou toch ook een jood, waarom schelden ze hem nou niet uit en mijn wel. Ik heb geen twee ton francs te geven en als ik ze had, deed ik 't nog niet. Ja, ik ben daar zoo'n gammor als Rothschild! Ik heb de last gehad, hoor je, ik heb het dagelijks ondervonden, zelfs bij mijn vaste klantjes kreeg ik refus: ze wouën niet meer van me koopen omdat 'k een jood ben, een broertje van Dreyfus, le traitre. Gekheid, groote gekheid, hoor je, die Dreyfus is zoo onschuldig als een pas geboren kind, altijd een braaf man geweest, zoo waarachtig als ik hier zit, zoo braaf zulle uwe en ikke met permissie, wezen. Ik zal maar zoo vrij wezen - hij greep naar de lucifers op tafel, streek er een paar af zonder dat ze branden wilden en bromde: - gemeene lucifers hier, en 'n stuiver een doossie, die hebben ze in Holland toch beter.... Hum! hè-hè! hij snoof met groot welbehagen den rook van zijn sigaar op, lekker, lekker! zoo'n sigaar betaal je hier met cinquante centimes en dan is ie nog niet half zoo goed. - Enfin! ik wou maar zeggen dat voor mijn part die Dreyfuszaak voor goed uit is, m'n vak lijdt er onder - nou heb ik de glazen nog eens extra opgepoetst, kijk er nou 'reis door Madame? Hij reikte over de tafel heen de jumelle aan een der dames toe.
- Daar komt net 'n artillerie-officier an, 't benne knappe posturen,
| |
| |
maar ook al traitres misschien. - Hoe kijkt ie nou? Heb u nou zoo'n pracht-jumelle thuis? Ik wil d'r een fatsoenlijk bod op aannemen....
- Heusch niet! we hebben tooneelkijkers genoeg.
- Nou madame, kijken kost toch niks - mooi gemonteerd, zuivere nacre en echt verguld; 't is een stuk voor je leven - wat is 't je waard?
- Niemendal!
- Voor niemendal heb je alleen de dood, - alles kost anders geld, vooral hier in Frankrijk, peperduur!
- Och! ik dacht dat men hier ook heel goedkoop kon leven,
- Wat zou 't? Je hebt hier meer geld noodig dan in Holland, maar je leeft ook beter; ik verteer alle middagen een franc voor mijn diner; fijn, met een glaasje wijn d'r bij. In Amsterdam kun je voor drie vier stuivers eten, maar 't is buikvulling, meer niet.
- En is 't koscher wat je voor die franc krijgt?
- Nou! dat weet ik niet, - 't is hier meestal treife, maar wat zal je doen, eten moet je toch en ik zal maar denken: vieze varkens worden niet vet - hij kwam heel dicht bij mij en lachte: 't Is eigenlijk heelemaal een treife boel in Parijs 't eten, de zaken, de heeren, de vrouwtjes, de militairen, de ministers - stil Aäron hou je mond - je bent ook Franschman op 't moment - maar u begrijpt er alles van, n'est ce pas?
Mijnheer Negotiant, je raakt heelemaal van je à propos af, we hadden 't over de Dreyfuszaak ik wou juist uw opinie eens daarover hooren. U houdt hem bepaald voor onschuldig... en Esterhazy?
De jumellenkoopman sprong eensklaps een klein eindje van zijn stoel op, nam zijn sigaar uit den mond, stak het hoofd over de tafel heen zoover hij kon naar ons toe, knipte een paar maal erg geheimzinnig met zijn oogen en terwijl zijn stem onder uit zijn vestzak scheen te komen, zei hij: - Dreyfus is een schlemiel, maar Esterhazy is de grootste gauwdief, een zakkenroller, de geraffineerde schurk, die z'n kop moest afgeslagen krijgen op de guilotien! Wat 'n vuilik! Wil ie toch de joden als konijnen doodslaan met 'n stok - waarom, waarvoor? Hebben wij den man ooit wat gedaan? - Hij moest met de stok hebben, dat ie niet zitten of loopen kon, zoo'n smerige ophakker, zoo'n gaszer - hij is de traître, hij heeft het borderel geschreven, hij hoort op 't Duivelseiland in plaats van die brave Dreyfus, maar dan moesten ze hem tot aan zijn hals in den grond graven, anders komt die gewikste vuilpoes d'r toch nog uit. - Esterhazy heeft de heele boel in de war gebracht; Dreyfus is een knap man, maar hij wist te veel van de streken van de groote oomes, hij had achter de schermen gekeken, snap je? En hij deed niet meê. Waarom zou ie meêdoen, had ie toch niet noodig, centen genoeg, 'n mooie vrouw, lieve kinderen, maar hij moest er tusschenuit, juistement omdat ie niet corrompu is, en toen zeiën ze: hij is een jood, wij bennen christenen en dus zooveel beter, daarom staken die heeren van de grrande arrmèe de koppen bij elkander en riepen: ‘D'raus muss der jid!’ De jood moet de laan uit, hij doet z'n dienst goed, hij is een braaf huisvader, hij speelt niet, hij drinkt niet, hij houdt er geen maitressen op na. Wat 'n fatsoenlijk man! Die kunnen wij niet in ons midden verdragen; toen hebben ze gesmoesd, gesmoesd met mekanderen en - - Enfin! toen was ie
| |
| |
ineens een verraaier, een traitre, die zijn land had verkocht. Gekheid, hoor je! een jood verkoopt zijn land niet, daarvoor is hij veel te gochem, weet je wat ie soms wel verkoopt? Goed waar een luchie aan zit. Ik zou ook een heel ander man wezen als ik van dat goed verkocht had, maar ik ben te eerlijk vat je - ik durfde nooit, want ik wou niks met de politie te maken hebben, daar zit geen centiem massel an - maar d'r bestaan hier joden, die d'r schatrijk van benne geworden - kijk u nou 'reis even door de binocle, daar komt in de verte een tram aan - je kunt de menschen herkennen - 't is toch zonde dat u dit instrumentje niet van me koopt Mevrouw! In heel Holland vind je zulke glazen niet - zal ik je nou in ernst de prix fixe zegge?
- Neen! dankje, positief niet, ik heb er twee thuis.
- In godsnaam, 't is je eigen schade... 'k mag lijen dat die Dreyfuszaak maar uit blijft, want de affaires beginnen nou net weer zoo'n beetje te marcheeren. Hier te Versailles heb ik in de laatste maanden niks niemendal kunnen doen, door die zitting voor Zola - hij nam even zijn flambard af. - Dat is een groot man, een braaf man, een genie, een beroemd man, die verdient alsdat ie een jood was. Ik heb hem gezien uit de verte toen ie naar de zitting ging en 'k heb an 'm gewonken en m'n hoedje voor hem afgenomen - omdat ie de rechtvaardigheid voorstaat. J'accuse! - dat 's 't grootste, 't mooiste en 't heldhaftigste woord wat ie ooit heit gezeid. D'r bestaan duizenden menschen, die d'r eigen nog wel 'reis bedenken zouen voor ze ‘J'accuse’ gingen zeggen tegen de bierkaai - want tegen de gouwe torren van de Fransche Republiek, de generaals en de militaire groothedens kan je niet vechten - en toch had Zola daar courage voor. Wat 'n man - als ik 'm ooit tegen 't lijf loop, zal ie 'n mooie pince-nez van me cadeau hebben, met zoo'n nieuwe springveêren montuur, die niet knijpt over den neus - moet u er geen hebben, mijnheer, je knipt zoo met je oogen als je in de verte kijkt; zwakte van 't gezicht man! Daar moet je bij tijds bijwezen. Hier! probeer dit lorgnetje 'reis, licht als een veertje. - Hij stak zijn hand naar een van de heeren uit en drukte hem eensklaps een pince-nez voor de oogen. Niet hebben? ook goed, Gunst, man kijk maar niet zoo benauwd – ik kom niet an je neus en ik zal je geen pijn doen! Gerust, je neus heeft wel wat van dien van Zola, die heeft er ook zoo'n deukie in, Zola is de grootste man van de heele wereld en gekheid hoor, dat ze van hem zeggen hij heeft z'n pen verkocht aan de joden. Malligheid! hij hoeft niks te doen voor de duiten, hij kan zachs eerlijk wezen, hij is een maal of vijf millioenair, waarom zou je dan niet rechtvaardig doen. Hij heeft geen centen noodig - en reputatie? Die heeft ie ook genoeg, iedereen weet dat ie boeken schrijft die 'n beetje, - nou enfin, de dames zullen me niet kwalijk nemen - die zoo wat hobbel-debobbel loopen - niet voor jonge meissies, 'n getrouwde vrouw mag d'r in lezen want d'r komt zoo'n beetje in van cocottes en de demiemonde en van de.... enfin - hij is toch een man, waar de heele wereld respekt voor heeft, en die uitgever van 'm, mogendste vader, wat 'n boffert! Ze hebben mijn hier al verteld, dat 't debiet van z'n
| |
| |
boeken zoo'n beetje begon af te nemen en nou maakt ie me ineens zoo'n reuzen-reclame, dat's voor Van Houten om van te kwijlen - wat 'n gladde jongen is die Zola, ik wou dat ik hem en dat hij ikke was, nou!....
- En wat dunkt u, zou Zola zijn zin krijgen, zou er van 't proces Dreyfus een revisie komen?’
- Wat Zola wil krijgt ie gedaan, meneer - hij en Mr. Labori bennen de duivel te goochem af. Je begrijpt, nou heeft ie zich hier te Versailles onontvankelijk laten verklaren en nou komt ie opnieuw voor Parijs; die Labori is niet van gisteren - ze maken hem daar weer niemendal, en als dan zijn proces voorgoed is afgehandeld, begint de zaak Dreyfus eerst goed. Dan zal de rechtvaardigheid d'r eerst heelemaal uitkomen, want 't Opperwezen zal niet langer gedoogen dat er een van zijn volk zóó wordt behandeld; dat denken hier al de joden, dat wil zeggen: de arme; de rijke doen veelal alsof ze met de heele boel niet te maken willen hebben, die schamen zich soms dat ze van Gods volk zijn, wij niet. Wij, schlemiels, wij zeggen: God is rechtvaardig, en Dreyfus komt los. Binnen 't jaar is ie van 't eiland af en bij zijn vrouw en kindertjes.
- Maar als hij nu vóór dien tijd sterft? Hij is immers lijdend.
- Wat lijdend? Waarvoor, waarom zou hij sterven? Leven moet ie, om de waarheid te doen uitblinken als 't zonnelicht. Hij komt er uit zeg ik je. Voorwat zou ie sterven? Versche lucht heeft ie genoeg, te doen heeft ie niks, eten en drinken zooveel ie lust, en zijn vrouw stuurt hem alle maanden vijfhonderd francs.
- Wat moet hij met dat geld doen op 't Duivelseiland?
- Nah! geld is toch geld! - Mijnheer Negotiant haalde met een eigenaardige snelle beweging beide schouders op en lachte. - Als je 't bewaart heb je wat, en heb je 't niet dan ben je heelemaal gesjochte.
- Maar daar is niets te krijgen.
- Och wat, d'r is alles te krijgen, maar schreeuwend duur,
- Maar de eenzaamheid, het verdriet,'t verlangen naar zijn familie?
Hij krabde zich even achter het oor en zei: - Ja 't is een naar geval voor zijn heele familie, hij prisonnier weet je en de familie voornaam! Ze hebben moos genoeg, zijn vader de rijkste mensch van den Elsas, zijn broer Matthieu staat voor geen millioen of wat op en toch konden ze niks voor hem doen. Die vuile jodenhaters staan te hoog in de wereld; ze kunnen d'r niet bij en die smerige presse helpt ze, d'r is maar één fatsoenlijke krant in Frankrijk - dat's de Aurora, die lees ik, daar heb ik m'n laatste sou voor over de Aurora zeit ook, dat Dreyfus d'r uit komt, eer 't jaar om is - en de Aurora is het eenige blad dat de waarheid spreekt. Nou heb ik zoo met m'n domme verstand gedacht, als Dreyfus d'r uit komt, zal hij zijn mond niet houden, hij zal spreken en vertellen wat ie weet en juist omdat ie te veel weet hebben ze 'm op dat eiland geplakt. Hoe moet dat nou rond loopen?
- Hoort u wel eens in café's of magazijnen, waar u kom over die zaak spreken?
- Weinig! de menschen binnen d'r beu van geworden - de een
| |
| |
zeit: laat Dreyfus maar zitten, d'r is geen negotie als d'r zooveel te koop is in de kranten, een ander zeit: wat gaat mij Zola an -, 'k heb nog nooit een cent aan hem verdiend en een derde moppert: Als ze in mijn café over Zola en Dreyfus beginnen, trampeneeren ze m'n boel. Ze maken d'r eigen over die zaak zóó warm die Franschen, dat ze soms den cabaretier z'n heele boutique kapot slaan. Een van m'n klantjes die ik al jaren bedien, zei me laatst nog: - Monsieur Negotiant, zei die - ik heb veel minder brillen en pince-nez verkocht dan verleden jaar, omdat ik Simon heet en ze me voor een jood houwen - 'k wou dat ze monsieur Zola bij Dreyfus stopten en dat de zaken wat vlotter marcheerden, voilá!
Ik heb niet te klagen gehad, 'k verdien m'n broodje, maar al ben ik een oud man, ik weet ook hoe je zaken moet doen. Verleden Zondag met de grand-prix heb ik nog zeven kijkers verkocht! 'n Goeie dag gehad en als d'r maar meer Amerikaanders waren - ze blijven weg door de oorlog - zou ik nog meer verkoopen. Dat bennen roijale lui, die dingen niet af; ik ken ze an d'r uiterlijk; ze hebben allemaal zoowat eigenaardigs, en bij enkelen liggen de dollars 'n duim dik op d'r gezicht. Och! Och! wat 'n menschen van geld! - ik vraag ze nooit francs - en ik spreek ze aan in d'r eigen taal, dat flatteert ze, weet je?
Want to buy a beautiful glass, sir? zeg ik.
Als ze dan kijken en vragen: how much? bennen ze mijn hoor je. Dan zeg ik: ten dollars of twelve dollars, of wat me zoo in den kop komt en ik kijk ze erg vriendelijk an, daar kunnen vooral de Amerikaander dames niet tegen - dan koopen ze en ik steek de dollars op met: God bless you - verslijt 'm in gezondheid!
Zie ik een Duitsche mof, dan vraag ik Marken - daar zit ook altijd nog een masseltje in den prijs - een mark is toch ruim één franc twintig.
- En wat vraag je aan Russen?
- 'k Spreek geen Russisch, die behandel ik als de amis de la nation; 'k vraag maar 4 francs meer dan aan een Franschman, omdat derlui natie zooveel grooter is.
Mijnheer Negotiant knipte herhaaldelijk guitig met zijn eene oog en liet er dadelijk op volgen: Brazilianen bennen ook goeie koopers, die ken ik an d'r bruine gezichten en de groote diamanten, die ze dragen. Spanjolen zag je hier vroeger veel, maar daar zit geen zegen an, die hebben mooie namen en trotsche manieren, maar weinig centen en tegenwoordig blijven ze ook al weg om den oorlog.
- En de Hollanders?
- Mijn landslui? Dat bennen beste menschen, maar ze hebben allemaal kijkers t'huis zeggen ze. O ja! dat's waar ook, hoe heet de burgemeester van Amsterdam ook weer?
- Vening Meinesz.
- Neen die was 't niet! Wie was er voor hem?
- Mr. van Tienhoven.
- Die was 't ook niet, jelui heb toch nog meer burgemeesters gehad niet waar?
- Zeker! Den Tex, Van Vollenhoven, Fock.
| |
| |
Neen! 't was een naam zoowat tusschen Den Tex en Vollenhoven in, enfin! dat doet er niet toe, maar 'k ontmoette hem een jaar of wat geleden ook bij de courses. Hij zat met z'n dochter in een rijtuig, ik hoorde toevallig dat hij de Burgemeester van Amsterdam was, ik naar hem toe: - Bonjour meneer de Burgemeester, zei ik, hoe gaat het, familie ook wel? 'k Zag aan den man z'n gezicht, dat hij blij was een compatriot te ontmoeten, hij keek me zoo aán. Negotiant trok een allergrappigst gezicht - heel vriendelijk weet je? Ik liet hem een jumelle zien, precies 't broêrtje van dezen - neem maar gerust in je handjes Mevrouw. 't Is een fijne achromatische kijker. Burgemeester, zeg ik, bederfje dochters oogen niet langer met dat lor dat zij daar in de handen heeft. - De man keek me dankbaar an, ging over z'n zak, gaf me een Louis en z'n dochter de jumelle - en ze hadden er wel zes thuis! 'n Fijn man, hè? Ja, die burgemeester, die had nog wat over voor 'n landsman.
- Heel aardig gevonden koopman, maar we loopen er niet in, hoor!
- Nou! loop er dan uit voor mijn part meneer - maar ik ben toch blij, dat ik weer eens Hollandsch heb kunnen spreken en voor je glas bier en je sigaartje - 't is bijna op - blijf ik je dankbaar, evenwel je bent tegen je zelf, want in Holland maken ze zulke kijkers niet, maar enfin je wil nou eenmaal geen goed gedaan wezen. - Welzeker meneer, assieblieft met genoegen.
- Hè, wat bedoel je?
- O, excuseer, ik dacht als dat u vroeg of ik nòg zoo'n sigaartje wou.
- Ha, ha, ha! Ziedaar ouwe heer!
- Merci! 'k Zal eerst dit eindje heelemaal oprooken, ze bennen fijn, zeker Havana - hij stak de sigaar in zijn zak en vroeg:
- Blijft u nog lang te Parijs?
- Nog een dag of zes.
- En gaat u dan weer naar Amsterdam?
- Natuurlijk!
- Doe me dan pleizier en zeg de Jodenbreestraat van me goeiendag. 'k Ben d'r groot geworden, vatje? 't Is mijn geboortegrond, daar blijft een mens altijd wat voor voelen. Is die groote winkel van De Vries van Buuren d'r nog?
- Zeker!
Schuins d'r over kocht ik altijd mijn sigaren in een klein winkeltje lekkere zware Seedleaf sigaren, de man die ze maakte was een klein, dik kereltje met een groot hoofd, ‘klein Duimpje’ noemden we hem En bestaat die koekbakkerij van Frankfort nog?
- Bij de Hoogstraat?
- Dezelfde. Man! wat een overheerlijke boterkoek bakken ze daar. 'k Kan d'r naar verlangen, en gemberkoek en mangelenkoek en kaakies! Laat ze nou zeggen wat ze zeggen willen, meneer, tegen die dingen kunnen de Fransche patissiers niet aan. Zij gebruiken die goeie, koschere boter niet zooals bij ons en niet zulke fijne ingrédienten.... en zie je op de Breestraat nog zooveel wagens met zuur en schelvisch en van die emmers lever? Manlief, ik wou dat ik die
| |
| |
schelvischlever hier had, dat is een eten, nou! Zijn oogen glinsterden. Daar weten ze hier niet van. Ja Frankrijk is een best land, maar boter, zuur en visch hebben ze een boel beter in Holland.
- Mesdames! Mijnheer Negotiant stond op, maakte een sierlijke buiging, pakte zijn jumelles en pince-nez bij elkaar en zei: Mesdames, Messieurs! j'ai l'honneur de vous saluer - ik ga naar de kazerne. Daar zal ik vanavond nog wel een paar van die jonge snuiters vinden die een monocle noodig hebben, Charmé d'avoir fait votre connaissance wel thuis en de complimenten aan de Breestraat!
Nog even keerde hij zich om, toen hij pas of tien van ons verwijderd was, hield de paêrlemoeren jumelle even voor de oogen, en maakte toen een vragend gebaar met het hoofd en beide handen.
- Wij schudden ‘neen.’
Negotiant haalde met een medelijdend lachje de schouders op en verdween in de richting der kazerne.
|
|