Met z'n achten
(1883)–Justus van Maurik– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
[pagina 3]
| |
Klaas Komijn op de Beurs.Fragment van een brief van Joris Komijn, winkelier in koomenijswaren te Medemblik, aan zijn zoon Klaas, kantoorbediende te Amsterdam.
. . . . . . En nu waarde Zoon, heeft ik nog een verzoek aan U. Schrijft mijn tog eens uitvoerig over de Beurs, de groote op de Dam, daar de groote kooplui zamen koomen. U weet beste Klaas, dat U oom Janus zaliger van moeders kant er altijd de mond vol van had; hoewel hij vroeger ook een Comeneisafvaire in den Tuinstraat hield, maar gelt bezat zoo spiekuleerde hij ook in Efvekten en zoo mitsdien kon hij de Beurs. Ik heeft nooit gerezen, beste jonge, omdat niemand de Sijceblong en de ham zoo ken snijen en derhalve nooit van huis gekent heb, ook om U brave moeder niet, van wegens haar hulpbehoevenheid door de dikte, dat zij niet | |
[pagina 4]
| |
loopen ken. Aperpo ze is weer vol op den borst door 't nattige weer, maar de dokter en meester zeggen dat er geen kwaad bij is. Dus heeft ik nooit in Amsterdam geweest, maar veel van gehoort. Schrijft mijn dus eens duidelijk Klaas! Wat de beurs eigenlijk is en wat er gebeurd. U zal nu wel alles daarvan weten, wat hebt u al geleert in die 6 weken, ik ben tog blij dat Uw te Amsterdam geplaast is lieve Zoon, want daardoor kan Uw provijt hebben van de kennis die ik Uw heb laten aanleeren en 't schoolgeld is goed besteet. Wat doet Uw nu iederen middag aan de Beurs, daar de patroon u medeneemt, melt mij dit ook eens cito. Alles is gezond, maar Jantje heeft de waterpokken en de hond moet jongen met liefde, U waarde vader,
Joris Komijn.
P.S. Ik heeft een klijnigheid over, zou ik op de Beurs in de efvektehoek daar niets voor kennen kopen, de jufvrouw naast ons heeft een Turk gekocht door de komsjonair Raakman, die Uw op 't kantoor rikmandeerde. Is zoon turk goed spul? dag jonge. | |
Fragment uit een brief van Klaas Komijn, jongsten bediende op een handelskantoor te Amsterdam, aan zijn vader te Medemblik.
. . . . . . Omtrent uw vraag betreffende de Amsterdamsche Beurs zal ik u nu eens uitvoerig schrijven; ik | |
[pagina 5]
| |
heb toch 's avonds den tijd, omdat we maar tot zes of zeven uur kantoor houden en ik als jongste bediende, als de heeren iets te praten hebben, wel eens vroeger weg mag. U vraagt ook in uw brief, beste vader, wat ik in die zes weken al zoo geleerd heb. Brieven copiëeren met de pers ken ik nu al voldoende; koffie en thee schenken heb ik gauw beetgehad en op 't postkantoor kennen ze me ook al goed, omdat ik de brieven dagelijks kom halen en brengen. De patroon neemt mij alle dagen mee naar de Beurs, maar ik mag er nog niets doen; 't is alléén maar voor de ‘sjiek’, zoo zegt de oudste bediende. Wij zijn met ons vieren op 't kantoor en we gaan met ons drieën mee; alléén de boekhouder blijft, maar vader! ik geloof, dat hij stilletjes een tukje doet, als we van honk zijn, want als we terugkomen zien zijn oogen zoo rood en gaapt hij wel zestig keer achter 't grootboek. Dan is hij knorrig er bij, want dikwijls zegt hij: ‘daar bennen de figuranten weerom.’ Natuurlijk als de baas er bij is, doet hij 't niet. 't Is erg vervelend om zoo van kwart voor tweeën tot halfdrie stil op één plek bij een pilaar te staan, en daarom zegt de tweede bediende dikwijls: ‘Klaas! ga maar eens naar den telegraaf en loop de Beurs eens over, net of je haast hebt; dat staat gekleed.’ - Waarom? Begrijpt u dat, vader? 't Is voor mij toch een heele afleiding en daarom heb ik de Beurs goed kunnen opnemen. Ik heb gisterenavond dit alles opgeschreven, en mijn vriend Nathanaël heeft me geholpen. O, ja! dat is waar ook. u weet nog niet wie Nathanaël is. Ik heb toe- | |
[pagina 6]
| |
vallig met hem kennis gemaakt; hij is bediende op een effecten-kantoor en, zooals ze 't hier noemen, een ‘gare rot’. Hij komt al drie jaren lang op de Beurs, is al op vijf kantoren geweest in verschillende vakken en weet er dus alles van. Ik begin dan volgens uw verlangen de beschrijving:
Wat de Beurs, of eigenlijk gezegd het Beurs-gebouw aangaat, dat zou U erg tegenvallen, vader, als je 't zag; op de plaatjes en photographieën ziet 't er nog al aardig uit, maar in werkelijkheid is 't een groote steenen romp, met blinde muren. Aan den kant van 't Damrak is een vierkant uitwas, dat in de wandeling ‘de puist’ wordt genoemd, aan den kant van de Vischsteeg net zoo'n ding, dat ‘de andere puist’ heet. Achter in den gevel zijn drie kleine ramen en van voren is een groot portaal vol dikke kolommen, die niets dragen dan een heel dun dakje. O! vader, als je dat portaal goed bekijkt, is 't zoo gek, net een bergplaats van pilaren. Nathanaël zegt, dat ze daar bewaard worden, totdat er eens een Beurs gebouwd wordt, waar die kolommen bij passen. Ja! Ja! mijn vriend kan er raar voor uitkomen. Zoo vroeg ik hem laatst waarom ze zoo'n gebouw toch eigenlijk ‘Beurs’ noemen; en weet u wat hij antwoordde? ‘Ze noemen 't Beurs, omdat er van alles inkomt en uitgaat, juist als in een beurs, die men in den zak draagt. 't Goud en zilver zijn de bankiers, de kassiers, de effectenlui, de groothandelaars, commissionairs, enz. enz. 't Koper dat zijn wij, de bedienden, de kleine makelaars en agentjes.’ De Beurs is precies een burgermans-portemonnaie, gewoonlijk is er meer koper in dan ander geld en soms | |
[pagina 7]
| |
vind je een valsch stukje, zonder dat je weet hoe 't er ingekomen is. 't Is 't beste, om er zulke munt maar uit te gooien, want je hebt er niets aan. Valsche munt doe je uit de beurs, en van de Beurs dring je ze af.
Maar om op het gebouw zelf weer terug te komen. Vooraan tusschen de dikke pilaren zijn drie hekken, die dichtgedaan worden, als 't over kwartier vóór tweeën is; dan loopen de heeren als hazen om binnen te komen, want 't kost een kwartje als je te laat komt, en 't gebeurt soms dat men geen kwartje aan de Beurs verdient. Aan ieder zijhek staat een man om op te passen, dat je er niet doorgaat zonder betalen. (Nathanaël is er toch al een paar malen doorheen geslipt, net toen de man aan een heer een gulden wisselde. - Slim, hè!) Soms heb je moeite de beurstrappen op te komen, als er een of andere man staat om strooibiljetten af te geven. Iedereen is nieuwsgierig en wil ze hebben. Van alles krijg je present, meestal vóór, soms ook in 't portaal. Heele kranten, ‘de Echo van het Nieuws’ met de programma's van de comedie's er in, berichten van kleedermagazijnen. adreskaartjes, spoorboekjes met advertentiën, hoeden-berichten, extra tijdingen, - alles voor niemendal, vader! Tusschenbeide ligt 't portaal als bezaaid met allerlei papieren, en verleden zag ik een heer in de effectenhoek staan met een adreskaartje van een hoedenfabriek onder zijn kraag gestoken. Vindt u dat niet flauw, om iemand zoo voor mal te laten loopen, daarvoor geeft de fabrikant ze toch niet af? Toen ik voor 't eerst op de Beurs kwam, ('t was erg slecht weer,) wist ik haast niet wat ik links zag. Daar stond een verzameling parapluies, zooals ik nog nooit | |
[pagina 8]
| |
had gezien en een heer met een hooge hoed op er bij. Eerst dacht ik, dat hij ze verkocht of verhuurde, maar neen! hij bewaart ze alleen maar voor de heeren, die binnen zijn. Die mijnheer spreekt zeker Afrikaansch, want telkens hoorde ik hem zeggen: ‘Warissi, waarwassi, waarsitti, - dáárissi’ en dan geeft hij meteen een parapluie over; die woorden beteekenen geloof ik: ‘Daar is uw parapluie, meneer!’ Jongens! jongens, wat moet die man een geheugen hebben, want hij geeft er geen nummertjes voor af, zooals bij ons voor de jassen, als de rederijkers uitvoering hebben. Och, neen! hij kent al de parapluies, onthoudt van wie ze zijn en hoe de baas er van er uitziet. Dat ziet hij alles met één oogopslag. Nota bene, vader! dit is een aardigheid van Nathanaël, omdat de heer van de parapluies maar één oog heeft. Hoe vindt u zulk een geheugen? Dat is toch nog sterker dan van onzen buurman, die alle psalmen en gezangen van buiten kent, en van dien heer uit Den Haag, die al die groote getallen uit 't hoofd opzeî. Als je de parapluies voorbij bent, zie je, ten minste als iemand je er opmerkzaam op maakt, op een soort van grafsteen een zwart beeldje staan. Dat beeldje - laat moeder dit niet lezen vader! - is onfatsoenlijk, nakend. Ze mochten hem wel eens een demi-saisonnetje aantrekken; gelukkig is het, dat er zelden dames op de Beurs komen en dat men 't bijna niet vindt, omdat 't zoo tusschen die dikke zware pilaren in staat. Als je 't goed bekijkt, dan staat het met zijn eenen voet op een koolstronk, die een jongeheer met bolle wangen in zijn mond houdt. Die jonge heer zit zeker binnen in 't voetstuk, want alleen zijn hoofd komt er half uit. 't Is gek, dat ze dat beeldje dáár hebben gezet, want Nathanaël heeft me verteld, dat | |
[pagina 9]
| |
't de God van de dieven is; dat vind ik niets passend op een koopmansbeurs. 't Eerste wat je opvalt, als je links of rechts binnenkomt, is de vreeselijke tocht: 't is of je opgenomen wordt, vooral als 't Zuidwestenwind is. Op de deur links is dan ook tusschenbeide een papier aangeplakt; daar staat in ‘middelsoort’ op geschreven: ‘Na 1¾ ure gesloten, wegens tocht.’ Achter die deur is een groot halfrond houten schot gezet, zóó, dat de tocht met kracht in 't telegraaf-bureau wordt gestuurd. De menschen die er voor staan zetten hun kragen op en de beambten, binnen, houden daarom de raampjes dicht, en als je telegrafeeren wil, doen ze de luikjes op een kiertje open en schuif je het telegram en het geld voorzichtig door de reet; tusschenbeide doen zij 't luik zoo gauw weer toe, dat men zijn vingers knelt. Je kunt 't die menschen ook niet kwalijk nemen, want een telegrafist of postbeambte is soms net zoo vatbaar als een ander mensch. Sedert een paar dagen is, zeker omdat zooveel menschen zich bezeerden, onderaan in 't luikje een vierkant gaatje gemaakt, zoowat een hand groot; 't staat erg grappig, vader, net 't luikje van een ouderwetsche rottenval. Bij den rechteringang is geen tochtscherm, alleen een groene duffelsche deur, maar toch is het in 't postkantoor net precies zoo winderig, als bij den telegraaf. Langs de wanden van de Beurs zie je tusschen de platte vierkante pilaren groote grijs geschilderde borden, met allerlei soorten van biljetten en papieren beplakt. Verkoopingen van huizen, bouwland, hofsteden en pakhuizen; veilingen van tabak, drogerijen, indigo enz.; aanplakbiljetten van stoomvaart-maatschappijen, spoorwegen, assurantie-maatschappijen, levensverzekeringen enz. | |
[pagina 10]
| |
Hier en daar langs de muren staan banken. Op de kleinste soort zitten de groote kooplui, die ze betaald hebben, en op de grootste soort nemen schippers en andere lui plaats, omdat ze 't zitten voor niet hebben. Het midden van de Beurs is een groot open vak met hoog licht en met kleine steentjes bestraat. O! vader, wat zou ik graag op de planken, zoo noemt men dat gedeelte van de Beurs waar het 't donkerste is, staan, want wat krijg je 's winters een last van koude voeten, als je op die klinkertjes moet drentelen. Onze boekhouder heeft me verteld, dat toen de Beurs gebouwd was er over het middenvak geen dak was, en de bezoekers eigenlijk net zoo goed midden op den Dam konden gaan staan. Twee jaren lang hebben ze 't uitgehouden, zegt hij, maar toen waren ze allemaal zoo verkouden, dat men besloot om de Beurs een slaapmuts op te zetten. In 't jaar 1847 is dat gebeurd; 't was een zegen voor de geheele bevolking van Amsterdam, en voor de kolommen, die nu ten minste iets te dragen hebben. Die kolommen scheiden het middenvak der Beurs van de planken. Boven de kapiteelen staan nummers van 1 tot 46. Dat is heel goed geprakkezeerd, want anders zou je nooit kunnen weten waar deze of gene firma stond. Nu is 't gemakkelijk, want men zegt alléén: ‘Beurs pilaar zóó of zóóveel. Sommigen laten 't zelfs op hun postpapier drukken onder hun naam, 't telegram-adres of 't telefoonnummer. Achter aan de Beurs tegenover den ingang is een uitbouw; daar staan een stuk of wat lessenaartjes in, ten dienste van hen, die iets te schrijven hebben. 't Is erg gemakkelijk, ten minste als je, op 't oogenblik dat je 't noodig hebt er bij kunt komen, want gewoonlijk is er | |
[pagina 11]
| |
meer vraag dan aanbod, zooals de heeren in de koopmanstaal zeggen. Daarnaast is een klein hokje met een tafel, een paar matten stoelen en een groote trap er in; dat is een soort van spreekkamertje, maar meestal zitten er jongste bedienden of andere jongens, die niets te doen hebben, postzegels te verkwanselen of uit 't raam naar de schepen in 't Damrak te kijken. 's Zomers is de concierge er met zijn vrouw aanwezig, om frambozen- en citroenlimonade met spuitwater te verkoopen. Nathanaël heeft mij gezegd, dat die man een menschenvriend is, want hij verkoopt puike waar voor weinig geld. Één dubbeltje maar per glas. 't Is een heele verkwikking, vooral in de hondsdagen, want dan is de Beurs meer dan warm en benauwd, en vooral menschen, die in de effectenhoek moeten schreeuwen, hebben wel een verfrissching noodig. Als men nu verder, altijd linksom gaande over de planken rondloopt, treft men niets bijzonders meer aan. Altijd dezelfde plat vierkante of ronde pijlers en kolommen - dezelfde grijze aanplakborden met verschillende biljetten; alleen is er nog een plaats die druk wordt bezocht en 't laagste nummer heeft en een uitgang naar den kant van de Vischsteeg. Aan den anderen kant naar 't Damrak toe is ook een uitgang, die eigenlijk geen uitgang is, omdat hij altijd gesloten blijft om den tocht. Versierselen zijn op de Beurs niet, alleen boven den midden-ingang een roset, net een groote bitterkoek; links daarvan een windwijzer en rechts een klok. Ik geloof, vader! dat er naar geen enkele klok in Amsterdam zooveel wordt gekeken, dan naar die; ik ten minste kijk er wel tienmaal in één beurstijd op, om te zien of 't nog geen half drie is. Er zijn een menigte bedienden, die even | |
[pagina 12]
| |
zoo doen als ik; dat kun je merken, zoodra 't half drie slaat, want dan hollen er een massa menschen van de Beurs af. Toen ik pas op de Beurs kwam, zei de eerste bediende op een middag tegen mij: ‘Klaas, zoek eens even den makelaar Shrubs op, hij staat in den tabakshoek.’ Nu kunt u denken, dat ik vreemd opzag, want ik wist in 't geheel niet wáár de tabakshoek was. Ik wou 't niet laten blijken en liep op goed geluk af naar een van de hoeken en vroeg heel beleefd aan een jongeheer, die stond te gapen, of dáár de tabakshoek was. ‘Hier is de koffiehoek,’ antwoordde hij, ‘hier naast is de wijnhoek en dáár op de steenen, de tabakshoek.’ Ik stond mal te kijken, want eigenlijk zijn 't in 't geheel geen hoeken. Aangezien u dit nu wel niet zult begrijpen, heb ik voor 't gemak een plattegrond van de Beurs geteekend en er de verschillende hoeken met namen op aangeduid. Dáár, waar ik ‘allerhande’ heb geschreven staan allerhande soort kooplui, reeders, commissionnairs, importeurs, exporteurs, assuradeurs, enz. door elkaar. Vader, hoe vindt u dezen plattegrond? Nathanaël heeft hem gezien en mij gevraagd om er een kopij van te hebben; hij wou die aan een boekverkooper geven, om voor eerstbeginnende kooplui en kantoorbedienden als handleiding te dienen. ‘Misschien zou er nog wat aan te verdienen zijn,’ zegt hij. Nu denkt u misschien, dat iedereen stilletjes in zijn hoek blijft. O! heere neen! 't is een heen en weer geloop van belang, net een mierennest. Enkele heeren zie je, die als stekelbaarsjes in 't water heen en weer schieten. Zoo zie je ze hier, zoo zie je ze dáár, 't is soms of ze overal te | |
[pagina 13]
| |
[pagina 14]
| |
gelijk zijn. Dat zijn commissionairs in wissels. Wat zullen die menschen 't zomers warm hebben en wat verslijten die aan hun schoenen! Maar het moet een goed vak zijn, want ze wisselen niet zooals u; voor de toonbank, een muntje of een rijksdaalder, daar hebben ze niets van te doen, hoor! Ze verkoopen en koopen wissels, - alleen postwissels niet, want die hebben geen koers. Ik schreef daar koers. U weet zeker niet wat dat is, vader? Ik wist 't ook niet, maar mijn vriend heeft 't mij uitgelegd. Koers is, voor dengeen die verkoopt, altijd te weinig, voor dengeen die koopt altijd te veel, en voor den makelaar wat hij krijgen kan. Er zijn ook nog andere lui, die met een erge drukte over de Beurs loopen, nl. agenten, - geen dienders, weet u! maar agenten in granen, verfwaren, assurrantie, manufacturen, in een woord van alles. Mijn baas doet heel veel zaken met één agent, vooral in chinine en drogerijen, dat 's een bovenste beste. Zóó is hij in den verfhoek, een minuut later zie je hem in de ‘allerhande’; als je denkt, dat je hem in 't oog hebt, is hij weer geblazen en sluit hij een post af in den kruideniershoek. Als de wind stuift hij tusschen de menschen heen, sluit assuranties, koopt wissels van den een, verkoopt chinine aan een ander, koffie, thee of aniline aan een derde, en kijk je waar hij gebleven is, dan staat hij doodbedaard op zijn plaats om zijn bediende orders te geven. Bij zoo'n patroon zou ik ook nog wel eens willen zijn, daar leer je van alles, want je komt vanzelf in alle hoeken van de Beurs. Om nog eens op die hoeken terug te komen, vader! Wil u wel gelooven, dat er enkele hoeken zijn, die je met de oogen dicht kunt kennen, b.v. de drogerijen- en | |
[pagina 15]
| |
verfwaren-hoek, dien merk je bepaald aan den reuk, en je kunt daardoor meteen weten welk artikel er te zien is in de Brakke-grond of wat er geveild wordt. Tusschenbeide ruikt 't er overheerlijk naar Vanille, dan weer ruik je Cassia; - dat artikel kent u wel, vader! 't is dat goed, dat U altijd door de gemalen kaneel doet, om ze goedkoop te maken. Soms komt je een heer voorbij, die de geur van Tonkaboonen meedraagt en dan weer ruik je van alles door elkaar. Heere! Heere! vader! wat worden in dien hoek een artikelen verhandeld. U kunt je niet voorstellen hoeveel wel: - Verfhouten, Gember, Kaneel, Gom Copal, Cubeben, Chinine, Camphor, Gomelastiek, Cacao, Bindrotting, Peper, enz. enz. In die drogerijenhoek is 't aardig; volstrekt geen droge boel, zooals je naar den naam te oordeelen zoudt denken. O je! neen, integendeel. Nathanaël heeft mij verteld, dat die hoek er voor bekend staat, dat de heeren er mekaar zulke sappige uien vertellen. - Ik ben er een paar maal doodbedaard blijven staan kijken en luisteren bij een troepje heeren, die de hoofden bij mekaar staken. Een lange dikke heer met een rond hoedje op en een duffelsche jas aan scheen wat te vertellen, - en een bedaard heer met een deftig gezicht en een gouden brilletje op kwam er ook bij. Ze schudden allemaal van 't lachen. 't Was zeker erg grappig wat ze mekaar vertelden, want ik hoorde een van die heeren duidelijk zeggen: dat 's een goeie mop, hoor! - Ziet u, vader, dat zijn nog eens pleizierige menschen, die hebben schik aan den Beurs; aan den kant waar ik sta, is 't een veel drogere boel. 't Is ook geen wonder, want dicht bij ons is de graanhoek en graan is een stoffig, droog artikel; toch is er juist in graan en vroeger vooral in rogge heel veel luchtige handel, maar niette- | |
[pagina 16]
| |
min kreeg menigeen 't er benauwd in. Tusschenbeide werd er rogge verkocht en gekocht, die in 't geheel niet bestond, en juist in die rogge, die er niet was ‘stikten’ nu en dan eenige lui. Als onze boekhouder 't mij niet verteld had, zou ik 't niet gelooven, maar hij kan 't weten, want onze tweede bediende heeft mij verteld, in 't geheim weet u! dat de boekhouder zelf op 't punt geweest is in de rogge te stikken, maar door vrienden bijtijds er uit is gehaald. 't Heeft evenwel niet veel geholpen, want hij is later in de olie verdronken. (Verzopen zeggen ze eigenlijk, maar dat is zoo'n onfatsoenlijk woord, vindt u ook niet?) Nu zie ik u al een verwonderd gezicht zetten, beste vader! Ja 't klinkt ook dwaas voor iemand, die zulke uitdrukkingen nooit heeft gehoord; verdronken en toch levend, hoe rijmt zich dat te zaam, zou Kees Amslot, die laatst op de rederijkers-uitvoering dat couplet voordroeg, hebben kunnen zingen. Begrijpt u, vader! ze noemen in de olie of in den oliehoek verdrinken, bankroet maken door in olie te speculeeren. O! die oliehoek is zoo glad, menigeen glijdt er in uit. Dit is alleen bij wijs van spreken, want in werkelijkheid is 't er net zoo stoffig en droog op de planken als in den graanhoek. U moet niet denken, dat je er een druppel olie ziet. Nathanaël beweert, dat er wel eens handelaars zijn geweest, die nog nooit een druppel olie hebben gehad, zelfs nooit olie gezien hebben, en er toch zaken in hebben gedaan van geweld, totdat zij er in verdronken. 't Is mij een raadsel, ik begrijp het niet - Vat u het, vader? U verkoopt toch ook olie en petroleum. O, ja! van petroleum gesproken: onze boekhouder zegt, dat petroleum nog wel zoo erg is. Dicht bij den olie- en graanhoek is de schippershoek; | |
[pagina 17]
| |
die wordt zóó genoemd, omdat men daar niet anders dan schippers vindt. Of je er nu één ziet of vijftig, ze zijn omtrent allen gelijk. Meestal ringbaarden en verschoten haar; van sommigen is 't precies vlas, net zoo'n kleur als bij ons de boeren uit den omtrek hebben; petten dragen ze van allerlei fatsoen, bouffantes allemaal en de meesten hebben ringetjes in de ooren, zooals u ze vroeger had, vader! Moeder had toch wel gelijk, dat ze 't niet langer hebben wou, want 't staat toch niet erg fijn voor een man. De meeste schippers dragen pilobroeken en duffelsche jekkers, en ruiken erg naar teer of pik, maar dat brengt hun vak mee en op een beurs, waar wel eens meer menschen komen daar een luchtje aan is, hindert 't ook niet. 't Is over 't geheel genomen een aardig gezicht, die zeerobben, allemaal met hun handen in hun zakken, (wat zouden ze daar toch in hebben, dat ze er zoo op passen?) en één uitgezette wang. Als je een lichte pantalon aanhebt, is 't niet geraden om door den schippershoek te gaan, want dan heb je veel kans om er met een bruin gespikkelden broek weer uit te komen. 't Zijn beste menschen die schippers, maar als ze bij elkaar staan te praten letten ze er meestal niet op wat ze doen met hun versnapering. Als ze vertrokken zijn, hoef je niet te vragen wáár ze gestaan hebben, want de grond ziet er uit als een tijgervel. NB. op den plattegrond heb ik 't aangeduid door........ Naast den schippershoek is de wijnhoek. Nathanaël maakte gisteren de opmerking, dat 't wel aardig is, dat de mannen van 't water zoo dicht bij de mannen van den wijn staan; water en wijn naast mekaar, is beter dan | |
[pagina 18]
| |
door elkaar, - dunkt u ook niet? In den wijnhoek dan staan de wijnkoopers likeurstokers, handelaars en makelaars in wijnen en spiritualiën. Onze neef Piet, die afschaffer is, mag er wel niet komen; afschaffers zijn in den wijnhoek niet getapt en de goeie man zou zich ook te veel ergeren, want je hoort daar nooit klagen over den slechten tijd. Een kennis van mij houdt vol, dat ze 't in die vakken altijd schreeuwend druk hebben, omdat de een een flesch drinkt, als hij een gooien dag heeft gehad, terwijl de andere er eentje pakt om zijn zinnen te verzetten, als hij 't land heeft; zoodoende is er altijd consumptie, en een consumptie-artikel is tegenwoordig nog 't beste. Daarom heeft u 't zeker ook altijd zoo volhandig in de affaire, want al wat u verkoopt wordt geconsumeerd. De koffiehoek grenst aan den wijnhoek; na den wijn de koffie, dat hoort zoo zegt mijn vriend. Als men in dien hoek rondkijkt, kan men duidelijk aan de gezichten zien hoe de prijzen zijn. De monden zijn bij de koffieboon te vergelijken: trekken de hoeren de lippen als een koffieboon over dwars , zóó! dan is de markt heel vast; maar is de boon overlangs , zóó! dan is het mis en de prijzen zijn flauw.Koffie en suiker zijn twee zaken, die gewoonlijk samen worden verkocht, maar op de Beurs zijn ze een heel eind van elkander, want de suikerhoek is juist aan 't andere eind. Mijn patroon doet ook in suiker, en daardoor kom ik er dikwijls. Evenwel heb ik er nog geen verstand van. Ik heb veel hooren spreken over titrage en glucose, maar 't rechte begrijp ik er niet van. Doch dat is minder, want de boekhouder zegt, dat de meeste menschen 't rechte er van ook nooit begrepen hebben en dat ik er | |
[pagina 19]
| |
later wel in geconfijt zal worden, als ik wat langer in de suiker ben. Ook in den kruideniershoek ben ik al eens rond geweest. Ik moest er een makelaar opzoeken. 'k Maak graag een praatje, vader, en daarom vroeg ik: ‘Is 't nog al druk in uw vak, meneer?’ De makelaar zette een vies gezicht en zei: ‘Och beste jongen, tegenwoordig kun je ons vak 't best vergelijken bij een van de voornaamste artikelen, de Sultana-rozijn, in beide zit geen pit in. Toen deed ik mijn boodschap en offreerde hem voor den patroon een partij krenten, maar hij heeft er geen bod op kunnen krijgen. De lui waren te krenterig, zei hij; maar dat is niets, vader; tegen Paschen zal er wel een ‘rul’ in komen. NB. een ‘rul’ noemen ze, als een artikel op eens naar de hoogte gaat, ik bedoel den prijs, door vermeerderd gebruik of vraag. Bij voorbeeld in katoen is voor een tijdlang geleden een groote rul geweest, en door die rul in de katoen is mijn patroon eigenlijk zoo goed in de wol gekomen, (dat is een uitdrukking van den makelaar, die ons bedient). U ziet hieruit dat wij, - ik zeg maar wij, omdat telkens ‘mijn patroon’ te schrijven zoo vervelend is, - zoo wat van alles doen; daarom staan wij ook in de Allerhande. Op den plattegrond heb ik mijn plaats aangeduid. Ja, van katoen heb ik al heel wat verstand, want ik moet dagelijks de monsters helpen inpakken en naar de post brengen. 't Is een artikel, dat erg meegeeft, d.w.z. dat nu eens laag, dan weer hoog in prijs is; daardoor zijn er veel liefhebbers, die er in speculeeren. Zelfs lui, die er anders niet in doen, doen er in als de markt erg laag is, en daardoor gebeurt het wel eens, zegt Nathanaël, dat iemand juist door de katoen wordt uitgekleed. Grappig | |
[pagina 20]
| |
hé, vader! want eigenlijk dient dat artikel toch om de menschen in de kleeren te steken. Ook in Indigo doen wij veel, maar aangezien de tweede bediende dat artikel behandelt, heb ik er nog niets geen verstand van en laat 't dus maar blauw blauw. Tabak voeren wij ook aan, dat is te zeggen bladen, vader! in groote pakken. 'k Ben laatst bij 't monster trekken geweest; o! wat doen die makelaarsbedienden dat handig. De patroon doet alleen met de groote makelaars; de kleintjes hebben het toekijken, die redderen de restantjes op, aan kleine winkeliers en zoo; ten minste de kantoorlooper zei, dat zijn broer, die een sigarenwinkeltje heeft en zelf werkt, tusschenbeide bij een enkel pakje opdoet van een ‘Martelaar,’ zooals hij ze noemt. Nu, het is dan ook wel een marteling voor die menschen, om te zien dat de groote lui alles krijgen, en zij, als er inschrijving is, er doorgaans nuchter van blijven. In den tabakshoek hoorde ik er ook zóó over praten. Ze zeiden daar, de tweede hand was zoo goed als geheel en al weg. Wat dat is, vat ik niet, maar 'k zal 't bij gelegenheid eens aan onzen makelaar vragen. Nu heb ik u zoo wat al ‘de hoeken’ beschreven, beste vader! O neen! ik vergat de ‘Huiden en Vellen’, dat is wel geen eigenlijke hoek, want de handelaars er in staan voor een deel achter 't tochtscherm en in de ‘Allerhande,’ maar 't is toch een artikel, waar veel handel in wordt gedreven. Mijn baas doet er niet in, en daardoor heb ik er niet anders van te weten kunnen komen, dan 't geen Nathanaël me kon vertellen. Hij is vroeger op een kantoor in huiden en vellen geweest en hij zegt, dat 't een goede affaire is, als je | |
[pagina 21]
| |
maar oppast, dat ze je 't vel niet over de ooren halen. Wat nu de ‘Allerhande’ aangaat, die is, zooals u op den plattegrond zien kan, overal in en tusschen. Haast in elken hoek vindt men nog gedeelten er van: - ik kon dat natuurlijk niet zoo precies afteekenen. Commissionairs, makelaars, agenten van buitenlandsche huizen, reeders, cargadoors, fabrikanten, winkeliers, schuitenvoerders, importeurs, exporteurs, manufacturisten, handelaars in allerlei waren, alles, letterlijk van alles, treft men onder de ‘Allerhande’ aan, ook assuradeurs en assurantiebezorgers. O ja! daar moet ik u toch eens iets van vertellen. Verbeeld u, vader, toen ik een dag of wat aan de beurs was geweest, zag ik sommige heeren, die een soort van schoenenbak naast zich hadden staan, ten minste dat dacht ik. Ik vroeg aan mijn confrater wat dat voor dingen waren, en die antwoordde: ‘'t Zijn likeurkeldertjes’, maar hij had mij beet, dat merkte ik al gauw, toen ik zag, dat een van die heeren er een dik boek uit nam. 't Zijn assuradeurs, vader; die hebben zoo'n boek noodig, om de schepen in na te kijken. Alles kun je op de beurs verzekeren, schepen, lading, vrachtpenningen, huizen, goederen, menschen, glazen, dieren, land, in één woord alles, je kunt 't zoo gek niet bedenken, als je maar premie betaalt. Toen ik Nathanaël had leeren kennen, sprak ik er met hem eens over en hij vertelde mij, dat er wel eens assuradeurs waren, die er soms nog een ander vak bij uitoefenden. U zult er om lachen, vader, als je 't hoort, want 't klinkt erg mal; begrijp eens, 't heet: ‘Spijkers op laag water zoeken.’ Ik dacht, dat hij mij fopte en daarom vroeg ik, toen ik later op 't assurantiekantoor, dat ons bedient, een polis moest brengen, aan den correspondent, of dat waar was en of zij 't ook wel eens deden. | |
[pagina 22]
| |
O, Heere! vader, wat speet 't mij, dat ik 't gezeid had, want de correspondent keek me woedend aan, pakte mij bij mijn kraag, smeet me de deur uit en schold mij uit voor verd........ 't woord is te leelijk om 't neer te schrijven. Is dat niet flauw van Nathanaël, om mij zoo beet te hebben? Toch houdt hij vol, dat 't vak bestaat. Over de ‘Allerhande’ zou ik nog heel wat kunnen schrijven, maar 't zou te wijdloopig worden; alléén wil ik u nog vertellen dat de reeders bijna allemaal klagen, dat de scheepvaart zoo vermindert en de stoombooten hun zeilschepen verdringen. Verbeeld u eens, als ze erg boos op elkaar zijn, zeggen ze: ‘Maak mij niet kwaad, of ik geef je een schip cadeau’.... NB. een zeilschip. Ik zou u kunnen vertellen, dat de bootmaatschappijen elkander knauwen, door de vrachten telkens te verlagen, en dat de cargadoors de ongelukkigste menschen van de Beurs zijn, omdat ze er altijd tusschenin zitten en den een en den ander te vriend moeten houden. Ze moeten twee heeren dienen, de reeders van de schepen of booten en de inladers. 't Is een heele toer, vader, want doe je 't Jan naar zijn zin, dan is Piet soms niet te vreden, en is Piet in zijn schik, dan heeft Jan weer 't land. Toch maken zij voor de reeders altijd ‘mooie vracht;’ dat zeggen ze zelf, en dan zal 't wel waar wezen. Voordat ik eindig, beste vader, deel ik u nog mede, dat er onder de Allerhande ook menschen zijn, die eigenlijk geen zaken meer doen maar toch nog in hun ouden hoek komen om gelegenheid te hebben gemakkelijk hun effectenmakelaar te spreken. - En dan heb je nog lui, die zelf niet weten waarom ze op de beurs komen. Nathanaël zegt, dat hij 't ook niet weet. | |
[pagina 23]
| |
En nu zal ik voor heden de pen nederleggen. Den effectenhoek heb ik nog niet genoeg bestudeerd, maar morgen ga ik er met mijn vriend den geheelen middag in; ik heb den baas gevraagd of hij 't goed vond en permissie gekregen. Ik zal dan met hem samen u een beschrijving van dien hoek geven, en meteen eens informeeren, wat u 't voordeeligst kan koopen. Groet moeder hartelijk van mij en geef Dientje en Pietje een zoen. 't Beste met Jantjes waterpokken.
Uw liefhebbende zoon
Klaas.
P.S. Vader! Ik zou zoo graag eens naar de komedie willen met Nathanaël, maar 't kost ƒ 1.- in het parterre..... | |
Fragment van een brief van Joris Komijn aan zijn zoon Klaas.
De beschreiving van de beurs heeft mijn wel voldaan, alsmede de opmerkingen die U gemaakt heeft, over de dieverse vakken lieve zoon, maar van die ringetjes in de ooren, die ik droeg als kind, voor de oogen, die mijn altijd rood waren, was ongepast omdat ik U vader ben en diensvolgens vrij ben om naar welgevallen van mijn zelfs te handelen, ook volstrekt niet om U moeder ze uit heeft gedaan, maar alleen uit eigen beweeging, daar ze niet meer in de mode zijn, - maar Uw meent het niet zoo | |
[pagina 24]
| |
erg beste Klaas, dat weet ik wel, daarom kom ik er niet meer op terug. Dat uw graag naar de komeedie wilt lieve zoon is mijn niets ongewoons, alle jongelieden houden daarvan en vermits het een gepast vermaak is dat Uw op U jaren nu wel genieten mag, heeft ik aan U een postwissel afgezonden van ƒ 1.- voor een plaats. U vriend Nadanaël kan voor zijn eigen betalen, ik vind hem nog al een wijsneus, infermeer tog eens na hem, want het zou jammer zijn als hij Uw op verkeerde wegen bragt beste jonge. Moeder is niet slimmer, en de kinderen zijn gezond Jantje is beeter. U schrijft van die krenten, misgien kan ik Uw patroon er wel van afhelpen. Een pont of 30 kan ik wel gebruiken als ze goedkoop zijn; vraagt maar eens of ik ze hebben zal. - Ik verlang alweer na U brief over de efvektenhoek, maar pas wat op U vriend Nadanaël vertrouw hem niet te veel want ik geloof dat hij grappen maakt of dat; hij liegt U waarde vader
Joris Komijn. | |
Fragment van een brief van Klaas Komijn aan zijn vader te Medemblik.Zooals ik voornemens was, ben ik met mijn vriend Nathanaël eenige malen den Effectenhoek door geweest, om daar alles eens op te nemen. 't Zal mij echter moeielijk vallen er een goede voorstelling van te geven, want ik had niet gedacht, dat er zooveel te zien en te hoeren viel. Mijn hoofd liep letterlijk om, toen ik er de eerste maal inkwam. Ik werd geduwd, gedrongen, heen en weer | |
[pagina 25]
| |
gedrukt, met ellebogen gestompt en op mijn teenen getrapt, dat ik waarlijk spijt had, dat ik er mij in had gewaagd. U kunt u onmogelijk zoo iets voorstellen, beste vader! Bij ons te Medemblik kon het, als 't kermis was, voor 't spel van Blanus en Dassie wel eens druk zijn, maar in den effectenhoek is 't nog wel tienmaal erger. De effectenhoek is als het ware van gom-elastiek: den eenen dag is hij veel grooter dan den anderen, de menschen die er in zijn rekken hem uit of krimpen hem in, al naar mate er beweging in de fondsen is. Verbeeld u, tusschenbeide komt hij een heel eind in de ‘Allerhande’, dan weer drukken ze hem samen als een bal of dringt hij door tot in de ‘Huiden en vellen,’ zoodat de handelaars bijna niet op hun plaats kunnen blijven staan, ja enkele malen raakt hij de grenzen van de kassiers en bankiers. Schreeuwen en roepen doen ze in den effectenhoek, dat hooren en zien je dikwijls vergaat. Ik begrijp mij volstrekt niet hoe die lui elkaar verstaan, want 't gaat zoo dooreen, dat ik er ten minste niet uit wijs kon worden. Ik schrikte er in 't eerst bepaald van, want ik stond met alle aandacht naar een hoopje menschen te kijken, dat als een zwerm bijen op elkaar drong en hoorde op eens vlak aan mijn oor schreeuwen: ‘Negen'stiende mijn zes!’ Goeie hemel, vader! wat had die man een stem; onze afslager op de vischmarkt is er nog niets bij. Wat zal hij heesch zijn, als hij thuis komt! 't Is om medelijden mee te hebben. Dringen deed die man, met zijn hoofd vooruit, geweldig, hoor! en al maar schreeuwend ‘Negen'stiende mijn zes, - negen vijf achtste jou zes.’ Daar kreeg ik op eens een ribbenstoot, die raak was; 'k vloog tegen een klein heertje aan, die zich omdraaide en me nijdig | |
[pagina 26]
| |
toesnauwde: ‘'k Bied ⅛ op morgen of ⅝’, en terwijl hij dat deed, kwam hij met zijn gezicht vlak voor 't mijne staan en keek me aan, net of hij mij bang wou maken. ‘'k Heb niets te verkoopen, meneer! Ik kijk alleen maar,’ antwoordde ik heel beleefd. Goeie hemel, wat een akelige vent was dat, vader! want hij keek me nog brutaler aan, en zei: ‘De jongeheer kijkt alleen maar; ⅝ op morgen of ⅛ voor tien zóó’, en hij wees op mij. - Al de andere menschen begonnen te lachen, ik geneerde mij en 'k zocht een goed heenkomen. Eindelijk kreeg ik wat lucht en kwam op een plekje, waar ik even uitblazen kon, maar lang had ik geen rust, want een dik heertje stormde me voorbij, al roepend: ‘Ouwe vieren, ouwe vieren,’ en een ander duwde me met kracht op zij, terwijl hij schreeuwde: ‘Heb ik’. Ik was Nathanaël in 't gedrang kwijtgeraakt en stond dus op 't punt om maar stilletjes weer naar mijn plaats te gaan, toen ik hem op eens naar mij toe zag komen. Hij schreeuwde zelf zoo hard hij kon, en zag zoo rood als een kreeft. O! vader 't was zoo'n wonderlijke herrie. 't Zal moeielijk zijn om u een duidelijk beeld van den effectenhoek te geven. 's Avonds heb ik er met mijn vriend nog eens over gesproken en zijn wij 't eens geworden dat er eigenlijk van den fondsenhoek wel een aparte plattegrond mocht geteekend worden, om u alles goed te kunnen uitleggen. Bij nader inzien evenwel is 't niet doenlijk, omdat ‘de hoek’ nu eens vierkant of langwerpig, dan weer ovaal, rond of achtkantig is. Ik heb er toch iets op gevonden en wel een heel eenvoudig middel, nl. dit: Op 't achtervlierinkje, vader, ligt nog een oude schoolatlas, - u weet wel, dien ik vroeger altijd gebruikte om landkaarten uit na te teekenen. | |
[pagina 27]
| |
Wanneer u nu een groot vel papier neemt, - 't kan desnoods misdruk zijn, - en legt dat op de toonbank in den winkel, is u 't spoedigst klaar. Knip dan uit de kaarten de landen en staten, die ik u opnoemen zal, dan zult ge u 't gemakkelijkst een voorstelling van den effectenhoek kunnen maken, want waarlijk over 't geheel genomen heeft hij veel van een wereldkaart, die in de war is. Begin maar eens met een gedeelte van Amerika naast Spanje te leggen, daaronder Canada; dan Mexico boven Spanje, en Turkije daarnaast. Hongarije tusschen Portugal en Zuid-Italië in. Een stukje van Rusland naast Venezuela en Ecuador; daarboven Peru met een ander stukje Rusland en daaromheen Brazilië en Egypte. Dan Nederland; daarnaast Oud-Rusland, Oostenrijk en daaronder de Zuidelijke staten van Amerika; er vlak tegenaan Afrika, en verder een groot stuk van Amerika er nevens en er onder. Knip dan apart Amsterdam uit en leg dat naast Nederland en even boven Afrika. Snijd vervolgens uit verschillende kaarten, voornamelijk uit die van Amerika, Rusland, Hongarije, Zuid-Italie en Nederland eenige spoorlijnen en strooi die losjes overal tusschen, maar vooral op 't groote stuk Amerika, dat onder Oostenrijk ligt. Wanneer u dit nu alles gedaan heeft, vader! ga dan zelf een oogenblik op de toonbank staan, zie er van boven op neer en ge zult u een goede voorstelling kunnen maken van den Amsterdamschen Effectenhoek. Verbeeld u nu, dat ge dat alles in 't groot ziet en er den weg in moet zoeken, dan kunt ge u een begrip vormen, hoe ik mij gevoelde toen ik den eersten dag in ‘den hoek was’. Nathanaël had mij uit aardigheid dadelijk midden in de geconfedereerden (Z. Staten v. Amerika) gebracht. | |
[pagina 28]
| |
Vader! Vader! wat was daar op dien middag een lawaai in. Nu moet u weten, dat die confédérés vroeger niets waard waren, namelijk de gestempelde, de ongestempelde nog minder. 't Klinkt een beetje dwaas, maar mijn vriend heeft mij verzekerd, dat 't de waarheid is en dat hij ze zelf wel eens heeft gekocht toen ze ƒ 1.- per stuk, nl. toen ze iets waard geworden waren. Dien middag waren ze tot ruim zestig gulden opgeloopen. Ik stond te kijken als malle Piet, want onophoudelijk schreeuwden ze aan mijn oor: ‘Één en zestig half mijn tien, of één en zestig drie kwart jou tien.’ Ze drongen mij daar in die confédérés, dat ik het er benauwd kreeg. Op eens voelde ik mij op mijn rechterschouder tikken. Ik draaide mij, zooals vanzelf spreekt, dadelijk om en vroeg fatsoenlijk aan een heer, die achter mij stond: ‘Wat blieft u?’ maar voor hij antwoorden kon, voelde ik dat iemand mij op mijn linkerschouder tikte. Natuurlijk keerde ik mij toen naar dien kant om en keek een bejaard man aan, die doodbedaard in zijn beursboekje schreef. Ik wist niet wat ik zeggen zou en stond reeds op 't punt om te vragen wat hem bliefde, toen ik me weer op mijn rechterschouder voelde kloppen; ik keek om en zag Nathanaël, die mij stond uit te lachen. Hij was 't geweest die mij telkens aantikte, maar zóó dat ik nooit merkte, dat hij 't deed; dan deed hij 't achter den rug om van een ander en dan weer met zijn hand over zijn schouder, als hij met zijn rug naar mij toestond. O, vader, hij heeft er zoo'n slag van. De meeste lui in 't effectenvak kennen dat grapje ook en 't is een vaste gewoonte in den hoek om lui, die er vreemd zijn, daarmee beet te nemen. 't Gebeurt wel eens, dat ze 't een boer of een buitenman doen en dat die dan spectakel maakt of ruzie zoekt, maar dat's dom, want | |
[pagina 29]
| |
dan begint 't lieve leven eerst recht en kun je dankbaar zijn, als je zonder een papier onder je kraag of een telegramcouvert op je rug gespeld van de Beurs afkomt. Nathanaël zegt, dat 't alléén de 2e en 3e soort lui is, die zulke grappen uithalen. Ik ben dan zeker op dien middag tusschen 't 3e soort geraakt, want onophoudelijk voelde ik mij hier of daar tikken en aanstooten, ja eens zelfs duwde iemand mij plotseling mijn hoed in den nek. Daar werd ik toch kwaad om, maakte rechtsomkeert en keek heel nijdig den achtingswaardigen grijsaard aan, die doodstil achter mij stond en lachend zei: ‘Jongetje, jij bent zeker nog groen in 't vak’ 'k Zei niets, ik vond dien ouden heer onbeleefd. 'k Zou ook geen tijd gehad hebben om iets te antwoorden, want ik werd opeens achteruitgedrongen. Om u de waarheid te zeggen was ik erg blij, dat ik maar weer uit die geconfedereerden uit was. Weet U, ik zag tusschen die menschen sommige lui met zulke rare gezichten, zoo, ja hoe zal ik 't uitduiden... zoo niets geen heerengezichten. Jassen zag ik, vader! ongeveer van de kleur van groene Zwitsersche kaas; alleen roken ze anders; boordjes en halfhemdjes loopen er rond, bepaald om van te schrikken en hoeden heb ik opgemerkt, ik weet er geen naam voor, maar Nathanaël noemt ze petroleumhoedjes. 'k Heb zelfs in de geconfédereerden een man gezien, die van mijn patroon eens een oude broek heeft cadeau gekregen. Naar alles wat ik er van gezien en gehoord heb, geloof ik, dat ik u in gemoede afraden moet om voor 't geen u overheeft, confédéré's te koopen. Veel liever Hollandsche effecten. Jongens, jongens! 't ziet er in 't Hollandsche goed - zoo noemen ze de plek, waar ze verhandeld worden, - veel echter, veel solider uit. De gezichten zijn over 't algemeen deftiger, meer van kalme, | |
[pagina 30]
| |
bedaarde heeren; 'k geloof, dat 't haast allemaal patroons zijn, zoo solide zien ze er uit. De jassen zijn over 't algemeen keurig net bewerkt en van een goede kleur, men vindt er sommige lage hoedjes, maar veel hooge hoeden, bepaald fijn, enkele glacé handschoenen en over 't geheel zeer wit linnengoed. 't Is er ook lang zoo'n herrie niet, veel minder geschreeuw. Hoe zou u denken vader over een Integraaltje? 't Geeft wel niet zoo'n erge hooge rente, maar men is secuurder van 't geld. Ik geloof, dat 't in uw belang is dat u ‘de kleinigheid’ maar zoo solide mogelijk belegt. Oostenrijk en Rusland zijn vlak in de buurt van 't Hollandsche goed. 't Ziet er daar ook nog vrij bedaard en rustig uit. Wel een beetje meer geschreeuw, maar anders niets geen lawaai, als je 't bij de andere hoeken vergelijkt. Nathanaël heeft me verteld, dat ouwe Russen zulk erg solide spul is. Hij zegt: dat papier is zoo degelijk, dat je de stukken recht overeind kunt zetten zonder dat ze omvallen, en dat degeen die er een riem van heeft, wèl af is. Metallieken zijn ook niet slecht volgens hem, maar ouwe Russen zijn toch de baas. Dwaas hé, vader, dat er zilveren en papieren metallieken zijn! Men zou zoo zeggen metallieken kunnen niet anders dan van metaal zijn; enfin, ik ben misschien nog niet genoeg op de hoogte, maar ik zou zoo zeggen, vader, als ik 't voor 't kiezen heb, neem ik liever 't metaal, 't zilver en geef 't papier aan de liefhebbers. - Hé ja, dat 's waar ook, onder de effecten-lui bestaan nog twee soorten, namelijk liefhebbers en contramineurs; dit heb ik van onzen eersten bediende gehoord, die zelf tusschenbeide in de ‘liefhebberij’ was. Aangezien u dit wel niet zult begrijpen, beste vader, zal ik trachten het u uit te leggen. In de ‘liefhebberij gaan’ noemt men er op speculeeren, dat de effecten rijzen, en in de contramine | |
[pagina 31]
| |
zijn, is op de daling azen. Nathanaël heeft me verteld, dat liefhebbers van Januari tot 1 December 1881 goede zaken hebben gemaakt en contramineurs geen zij hebben gesponnen. Maar na 1o. December, zegt hij, was van de ‘liefhebberij’ de liefhebberij af en konden ze heel wat afschrijven, zoodat ze per slot van rekening nog achter de ooren krabbelden bij 't opmaken van de balans. Voor U, die zooals u zelf zegt nooit iets van de beurs heeft gehoord of geweten, moet dit alles wel vreemd klinken; ik begrijp 't zelf nog niet precies, maar toch begin ik er door mijn vriend meer en meer in thuis te raken. Hij heeft er slag van om alles duidelijk uit te leggen. ‘Klaas,’ zei hij laatst, ‘tegenwoordig is leenen’ de basis van den handel. Heb je zelf geen geld om 't een of ander op touw te zetten, dan ga je naar je buurman en leent. Vroeger waren 't alleen de groote Staten die leeningen sloten; nu is 't anders: kleine landen, Industriëele ondernemingen, Spoorwegen. Handelsvereenigingen, Trams-, Omnibusmaatschappijen, Stoomtrams-, Droogdokmaatschappijen, Kanalen-, Stoomvaartmaatschappijen, Panorama's, Panopticums, alles, alles leent tegenwoordig. Wanneer je de renten maar betaalt, kun je zooveel leenen als je maar wilt. Sommige Staten zitten wel eens in den brand, juist dan wanneer ze hun renten moeten betalen, maar dan leenen ze opnieuw en voldoen met 't geld van die nieuwe leening de interesten van de oude. 't Is net een molentje, vader! dat draait, zoolang tot het door de vang slaat; dan is 't mis, en geven ze allerlei mooie namen aan de moeite, die zij doen om uit de schuld te raken, - ‘converteeren’, noemen ze het, geloof ik. Nathanaël zegt, dat de naam heel mooi, maar de zaak gewoonlijk leelijk is. Heeft u wel eens een fondsenlijst gezien, vader? Ik meen van niet, daarom sluit ik er hierbij | |
[pagina 32]
| |
een in, dan kan u eens zien hoe veel soorten van papieren er wel zijn en waarvoor men niet al leeningen sluit. Ik wed, dat er meer soorten op staan dan u artikelen in uw koomenijswinkel heeft. 't Is misschien een dwaze vergelijking, maar ik vind, dat de effectenhoek wel iets van een koomenij heeft, vooral om 't kleine goed, dat er verhandeld wordt. 't Is geen klein goed zooals u verkoopt voor 12 centen 't ons, o, jé! neen; men noemt de kleine lootjes zóó, de kleine aandeeltjes van premieleeningen enz. enz. Doch daar kom ik later op terug, vader, want die afdeeling van den effectenhoek is wel een nadere beschouwing waard, omdat je daar zoo'n massa lui in vindt, die eigenlijk beter deden om maar thuis te blijven en hun handen in hun vak uit de mouwen te steken. NB. dit is geen opmerking van mij, maar van mijn patroon, die er laatst zijn timmerman over onderhield. Verbeeld u eens, vader, die timmerman, 't is nog wel een heel klein baasje, scharrelde zoo erg in 't kleine goed, dat hij haast geen geld meer had om hout te koopen en zijn klanten moest laten wachten. Maar ik zou waarlijk vergeten, dat ik u nog pas enkele afdeelingen van den fondsenhoek beschreven heb; daarom ga ik voort met Amerika, n.l. 't groote stuk van de kaart, dat U onder tegen Oostenrijk gelegd heeft. Hoofdzakelijk worden daar Amerikaansche sporen verhandeld. Toen ik er was, scheen 't betrekkelijk kalm, maar mijn vriend vertelde mij, dat er een tijd is geweest, dat 't wel allemaal sneltreinen leken, zoo gauw gingen ze naar boven en naar beneden. Zóó waren dan de handelaars ook; ze zijn nog dikwijls rumoerig genoeg. Je hoort daar de wonderlijkste namen, Denver Rio, Caïro shares, Central shares, Wabash, (N.B. volgens Nathanaël erg solide | |
[pagina 33]
| |
geweest om te contramineeren, toen ze 90 pCt. stonden), dan Cleveland Columbus Cincinnati Indianopolis; hoe vindt u zoo'n naam, vader? Als ik hem ook niet dadelijk had afgeschreven, was 't onmogelijk geweest dien te onthouden. Nathanaël zegt, dat er veel menschen door die Amerikaansche spoortjes per extra-trein uit hun gedoente zijn gereden, maar dat er daarentegen anderen zijn, voor wie 't boterhammentreinen waren d.w.z. dat ze er een vette boterham aan verdiend hebben, en eindelijk dat nergens zooveel spoorweg-ongelukken zijn gebeurd, als juist op de Amsterdamsche Beurs in 't Amerikaansche goed. 't Is opmerkelijk, dat men veel van de gezichten, die je in de sporen ziet, op een ander oogenblik in Spanje ontmoet. 't Is waar, Spanje ligt er vlak naast; Nathanaël zei mij: ‘Klaas, nu ben je in Spanje; dáár zijn de Pyreneeën.’ 't Was een flauwe aardigheid, want hij wees op een heer met een erg hoogen rug - Is 't niet ongelukkig genoegd, als je zoon fantasierug hebt? - In Spanje is nu en dan een hoop schreeuwers van belang, 't gaat er soms erg Spaansch toe, maar wat je er hoort is zuiver Hollandsch - geen woord Fransch er bij, zooals men wel eens zegt. Op Spanje zou ik 't niet erg hebben. Of 't komt doordien ik de vaderlandsche geschiedenis altijd zoo graag heb gelezen en daardoor een hekel heb aan 't Spaansche rot, ik weet het niet, vader, maar 'k zou u afraden om dáár uw geld in te steken; dat 's ook al een van die fondsen, die geconverteerd zijn. 'k Kocht, als ik u was, nog liever Spaansche zeep; daar is ten minste minder lucht aan en 't is altijd een courant artikel, daar u glad afkomt. Nog minder zou ik 't op Turkije hebben. De Turken worden naast Spanje verhandeld; daar is ook al raar soort in. Soms is er een leven, een | |
[pagina 34]
| |
gedrang en geschreeuw in dat hoekje, dat men meent een een troep Mohammedanen, Bosniërs of Herzegowiners te zien. Mijn vriend heeft me verteld, dat er harembewaarders ook bij zijn; hij zei: ‘Je vindt er wel onder, die bijna zooveel waard zijn als de Turksche coupons. Vooral in de Turksche lootjes zie je weer van dat rare soort jassen en hoeden. Enkele lui zien er uit, alsof ze wel eens meer met ‘loterij’ geloopen hebben en of 't ‘nakijken’ hun niet vreemd is. Eenigen deden mij denken aan dien kiezentrekker, die vroeger altijd bij ons te Medemblik kwam om de boeren te trekken zonder pijn, alleen schreeuwden zij harder. Nathanaël beweert, dat zij ook kiezen trekken, meest aan anderen die geen verstand van Turksche lootjes hebben, maar soms ook aan zichzelven, en dat 't wèl pijn doet. Tegenover Spanje en Turkije hangt 't bord, waarop de koersnoteering van de Bank wordt aangekondigd. Verleden week werd die rente verhoogd en toen riepen een hoop Spanjaardenen Turken op eens als uit één mond: hé!!! - 't Was net alsof ze juichten, dat ze meer moest betalen. Wonderlijk volk toch aan die Beurs hé vader! Wanneer U nu nog eens even de moeite neemt om de kaart, die voor U op de toonbank ligt, na te gaan, ziet U bovenaan Peru liggen naast Ecuador. Die fondsen vormen met Spanje en Turkije, wanneer men te rade gaat met hun voorletters, P-E-S-T, niet precies het sieraad van den effectenhandel en menigeen schuwt ze als hun naamgenoot, omdat hij er van zijn leven wel eens ‘een tik’ in heeft gehad. Peru, vader! is een land, dat van zeer wonderlijke omstandigheden de betaling van zijn renten en aflossing afhankelijk stelt, want Peru's voornaamste inkomsten bestaan in de opbrengst der guano. - Weet u wat | |
[pagina 35]
| |
dat voor goed is? - Neen, hé! Welnu, 't is niets meer of minder dan 't verteerde eten van de Peruaansche vogels. Daarom beweert men, dat als de Peruaansche fondsen rijzen, die vogels door en door gezond zijn en geregelde spijsverteering hebben. Dalen de fondsen, dan kan men als zeker aannemen, dat de vogelmagen in de war zijn en zij wel eens een drankje of wat wonderolie mochten gebruiken. Wat zullen de Peruanen die vogels in eere houden! Verbeeld u eens, vader! om die vogeltjesp... hebben zij al ruzie gemaakt met Chili; er is zelfs om gevochten, wie dat goedje hebben zou. Enfin, - ‘ieder zijn meug’, zei de boer en hij at vijgen. - Vlak tegen Peru aan verhandelt men Russische sporen, goed soort, ook Zuid-Italiaansche sporen, geen onaardig fonds, naar men mij zegt. Hongarije ligt er naast, evenals Portugal, dat tegenwoordig bezig is om te converteeren, - leelijk hoor! voor dengeen, die liever 6 pCt. dan 5 pCt. heeft. Van die twee effecten weet ik niet anders te zeggen, omdat Nathanaël er mij niet meer bijzonderheden van heeft verteld. Zoo gaat het mij ook met Ecuador, Venezuela en Brazilië. Egypte, - u weet wel dat land, waar Mozes in 't biezen kistje gelegen heeft, en dat nu door Khé-dieven geregeerd wordt (NB. Vader! ik weet niet of ik dien naam goed heb gespeld), - biedt ook niets bijzonders. Als U nu eens even onder op de kaart kijkt, ziet u nog Oud- en Nieuw-Mexico liggen, naast Turkije; 't is daar juist op zijn plaats, want men vindt er zoo ongeveer 't zelfde soort menschen in; ook van die wonderlijke hoofddeksels en halfhempjes, schreeuwers en dringers prima qualiteit. Op de planken naast Spanje ligt Canada; in dat fonds | |
[pagina 36]
| |
is vaak nog al beweging. Ik heb van den boekhouder gehoord dat er kolossaal in ‘gegokt’ is en dat de Canadashares nog zoo mis niet zijn, omdat ze wel eens een dividendje betaald hebben. ‘Leve de contramine!’ roept Nathanaël. Op een plekje aan Canada grenzend, worden de Maxwells verhandeld. O, vader! dat is zoo'n grappig fonds, - mijn vriend heeft mij gezegd, dat men 't best vergelijken kan bij een patiënt, die onder dokters handen is. Een poos geleden geloofden professors en doctoren, dat hij 't niet lang meer maken zou. Toen kwam er op eens een plotselinge beterschap en men hoorde aan de Beurs zeggen: ‘Max is aan de beterhand, - Max is vrij wel, - Max is rustig, - Max is wel - heel wel, - bijzonder wel. 't Duurde evenwel niet heel lang of de patiënt stortte weer in en men zei: Max is ongesteld, - Max is zick - erg ziek - gevaarlijk - Max ligt op apegapen. Een lange poos is de lijder niet zonder gevaar geweest; toen hebben ze hem een drankje ingegeven en is hij weer wat opgeknapt, maar sedert dien tijd is hij toch aan 't sukkelen gebleven. 't Schijnt een slepende ziekte te zijn en 't is niet te voorzien of hij totaal genezen zal. Ik schreef u daar straks, dat ik op ‘'t kleine goed’ nader terug zou komen. Nu ben ik daaraan toe. Onder ‘'t kleine goed’ rangschikt men ‘Onderdeelen van grootere effecten, allerlei soort van kleine lootjes, aandeeltjes van premieleeningen enz. enz.; 't is zooveel als de allerhande van den effectenhoek. De lui, die daarin doen, zijn niet allen commissionairs. Men vindt er menschen, die volstrekt niet in den fondsenhandel zijn opgebracht, eerzame slachters, kleermakers, koffiehuis-houders, bakkers, in een woord, van allerlei slag. Zij doen heel veel zaken onder elkaar, | |
[pagina 37]
| |
gewoonlijk op de Beurs, maar dikwijls ook er naast, tegenover de geslachte varkens en de zijden spek van de Wed. Halderiet, vóór de effectensocieteit, want de meesten hunner zijn er buitenleden van. Ik ben langen tijd in dat hoekje geweest, want ik vond het erg vermakelijk om te hooren wat die menschen zoo onder elkaar vertelden. Een van hen hoorde ik zeggen: ‘Ze zullen rijzen, daar is geen twijfel aan, want het financiëele blad zegt het.’ Dat begreep ik niet en vroeg dus dadelijk aan Nathanaël wat het beteekende, en hij antwoordde: ‘Klaas, als zoo'n blad het zegt, zal 't wel waar wezen, want 't is 't Evangelie van de lui die het lezen. ‘Wat zal dan rijzen?’ vroeg ik. ‘Weet ik het; natuurlijk wat er in genoemd wordt’, was 't antwoord. Ik bleef even wijs en mijn vriend zei, dat die andere lui door 't lezen ook niet wijzer werden. Ik wilde hem juist nog meer vragen, toen ik dicht bij mij een leven hoorde als een oordeel. Twee handelaars in klein goed hadden hevige ruzie en zouden elkaar wel bij den kraag hebben gepakt als de beursopzichters niet tusschenbeide waren gekomen. Die beursopzichters zijn zooveel als rustbewaarders, weet u. Meestal hebben ze ook niets anders te doen dan te rusten en de Beurs te openen of te sluiten en op te letten, dat er vóór drie uren niet wordt gerookt. Sigarengeur is op de Beurs verboden omdat er buitendien al meer dan genoeg geurmakers zijn. - Nathanaël noemt die opzichters de gemzenjagers, omdat ze een hoed ophebben zooals de Tyrolers dragen; alleen is hij glimmender verlakt. Door dat standje was ik zoo wat uit ‘'t kleine goed’ geraakt en stond ongeveer aan den zelfkant van den Effectenhoek. Daar zag ik verschillende menschen, die bepaald een ander vak uitoefenden dan dat van commis- | |
[pagina 38]
| |
sionair in effecten. Eenigen keken heel benauwd en sip, anderen weer zagen er opgeruimd uit. - O ja! dat 's waar ook, ik zag er den gewezen spekslager Zult, die eens met oom Janus te Medemblik is geweest. Och, vader! wat was die man veranderd. U herinnert u toch nog wel, dat 't zoo'n dikzak was. Oom zei altijd: ‘Hij weegt tweehonderd pond schoon aan den haak’. Hij was erg mager geworden en zijn gezicht stond betrokken. Ik wilde juist naar hem toegaan, toen een heer hem kwam aanspreken; natuurlijk bleef ik staan en hoorde toevallig wat ze spraken. Luisteren is wel niet mooi, maar ik deed 't onwillekeurig. Ik kon eerst niet veel verstaan, maar zag, dat baas Zult erg druk met dien heer sprak; hij transpireerde van 't praten, en de andere haalde maar altijd zijn schouders op. Eindelijk hoorde ik duidelijk, dat hij zei: ‘Maar Knijper, ik heb nu al ƒ 8000 bijgepast als surplus op die “Shares”, ik heb waarachtig niet meer, mijn heele standje is verloopen, ik kan geen varken meer slachten.’ De eflectenman antwoordde: ‘Mijn beste Zult, ik kan er niets aan doen. Surplus moet ik hebben.’ ‘Maar als ik nu niets meer bezit!’ zei baas Zult. ‘Ja vriend, dat 's gek genoeg voor je; dan moet je maar schoongemaakt worden.’ Ik moest er om lachen, vader! 't was net of hij over een varken of een visch sprak. ‘Ik bedank er voor om bij te passen, - ik heb niet gespeculeerd in Wabash maar u wel’, zei hij toen. ‘'t Is wat te zeggen,’ antwoordde baas Zult; ‘mijn heele kapitaaltje is naar de maan.’ - ‘Ik kan er niets aan doen,’ zei de andere weer. ‘Hoe komt u er ook toe om juist die aandeelen te koopen?’ - ‘Och meneer! ik las in de blaadjes, dat ze rijzen zouden en daarom kocht ik ze.’ | |
[pagina 39]
| |
O vader! ik had zoo'n medelijden met baas Zult en 'k dacht: nu zal ik hem juist eens aanspreken; maar ik kwam er weer niet toe, ik hoorde op eens een geschreeuw van Krä! Krä! Krä! Juist zooals de Amsterdamsche jongens roepen, als ze een aanspreker zien. Ik zag om, en als u 't gezien had, zou u ook hebben moeten lachen. 't Was alsof de heeren uit den effectenhoek een ‘patertje’ wilden gaan dansen, want ze hadden, hoe weet ik niet, een heel grooten kring gemaakt, en één heer stond er midden in, net als de pater die moet kiezen gaan. Hij riep ook Krä! Krä! nog harder dan de anderen. 't Duurde maar een oogenblik, want de kring werd weer verbroken en alles ging zijn gewonen gang. Mijn vriend vertelde mij, dat ze 't wel eens meer deden, als er niet veel affaire was, of dat ze iemand voor 't lapje wilden houden; soms wordt om den een of ander plotseling een kring gemaakt en dan zeggen ze: ‘Meheer heeft zijn potlood laten vallen,’ of ze roepen: psst! psst! Voor dengeen, die in 't midden staat, is 't niet erg prettig, - vindt U wel? Hoe 't gedaan wordt, is onbegrijpelijk, maar 't gebeurt, en dikwijls ook. Soms hoor je heel flauwe uien; zoo is er een heertje, die de gewoonte heeft om uit zijn zak te eten, ik geloof koek; daarom noemt Nathanaël hem Bram Koek. O! die Nathanaël kan zulke dwaze dingen zeggen! Denk eens, die Bram Koek maakt zich dikwijls boos om een kleinigheid, en dan noemt mijn vriend hem Bram Boozekoek. Flauw, hé vader? Tegen kwart voor drieën gaan de heeren rond, die de koersen der verschillende fondsen opnemen voor de noteeringen. Koers is bij de effecten nog weer iets anders dan bij de wissels. In den fondsenhandel is de koers voor de koopers gemeenlijk de hoogste, voor den verkooper de | |
[pagina 40]
| |
laagste en voor den commissionair gewoonlijk de middenkoers. De heeren van de noteering zitten aan een dubbelen lessenaar, totdat een ander deftig heer komt en zegt: ‘'t Is tijd’; waarop een der anderen antwoordt: ‘Ingerukt’. Dan neemt die heer een lang papier en gaat al de hoeken na, waar nog affaire is. De koers, die dan op dat oogenblik gedaan wordt, is de slotkoers. Mij dunkt vader, 't moet geen prettig baantje zijn om zoo rond te gaan, want ik zag, hoe die heer omsingeld en van verschillende kanten geroepen werd. ‘Meneer’, hoorde ik iemand zeggen, ‘van Peuteren heeft een aleichem gemaakt.’ ‘Meneer!’ riep een ander, ‘komt u eens even kijken: ze hebben een gapkoers gemaakt in Spanje.’ - ‘Ik kom dadelijk,’ was 't antwoord, maar de man kon niet gaan, want een derde trok hem aan zijn mouw en zei: ‘Dat is nu de derde maal, dat Pinefert een aleichem in Mexico maakt.’ U zal wel vreemd opkijken, als u die twee woorden ziet, vader! Daarom geef ik u de verklaring er van, die Nathanaël mij gaf: ‘aleichem en gapkoers’, is precies hetzelfde. 't Woord beduidt een koers, die niet gedaan is, maar toch aan de noteering is opgegeven om, - enfin wáárom moet u maar eens aan uw stadgenoot den commissionair Raakman vragen, - die kan 't u beter uitleggen dan ik. Vraag hem dan met een wat ‘surplussen’ zijn; daar weet hij ook alles van. Maar, vader, zorg asjeblieft, dat u zelf uit de surplussen blijft; denk aan baas Zult en aan uw kinderen. En nu ten slotte, beste vader, omtrent de kleinigheid, die u beleggen wilt, nog dit: Als u mijn raad wilt volgen, koop er dan een solied Hollandsch stukje voor; | |
[pagina 41]
| |
‘'t geeft weinig renten, maar zekere centen,’ zegt 't spreekwoord. Ik hoop, dat u mijn beschrijving van den Effectenhoek zal kunnen begrijpen; ik heb er ten minste mijn best op gedaan, maar ik moet zelf bekennen, dat er vrij wat aan mankeert en dat ik er nog heel wat meer van had kunnen zeggen, als ik er meer van te weten had kunnen komen. Ik dank u voor de ƒ 1,- voor de plaats in den schouwburg; wij hebben er toch samen genot van gehad, want Nathanaël en ik zijn op de 10-stuiversplaats gaan zitten, en hij laat u bedanken voor 't pleizier. Groet allen van mij, en geloof mij uw liefhebbenden zoon
Klaas Komijn. | |
Fragment van een brief van Joris Komijn aan zijn zoon Klaas.
. . . . . . . . Zoo een rommel heeft ik nooit gedagt, dat er in de efvecten hoek was. Raakman heeft mijn uitgelegd wat zuurpluzen zijn, maar ik heeft het niet goed begrepen, weet u lieve zoon ik heeft nooit anders gekocht of ik kende het betalen, en zelfs als ik kaas kocht daar de meid in was, zoodat ik de halft versnijden moest, werd ik nog niet gerinuweerd zooals die arme ‘Zult’ door de zuurpluzen, dus blijft ik er liever met de vingers af. De kleinigheid is maar 200 guldens. | |
[pagina 42]
| |
Om te spiekuleeren, dat ik ook niet wil, te weinig, zegt Raakman: en voor een efvekt te koopen, dat maar acht of tien guldens rente doet, niet den moeite waard. Ik kan er meer aan verdienen, als ik een inslag doe van kaas of sijceblong. Misgien neem ik ook wel Amerikaander ham, want daar zijn nu geen triegiene in Uw waarde vader
Joris Komijn.
P.S. U vriend Nathanaël heeft veel moeite gehad om u te helpen, daarom zend ik hierbij een gerookte varkestong, kado voor hem bij de boteram. |
|