| |
Batavia en Buitenzorg
[II]
Batavia - Weltevreden! Een kostelijke steen aan ‘de gordel van smaragd’. Een enorm park, vol heerlijke buitenplaatsen, een stad van brede lanen, beschaduwd door altijd groene, prachtige bomen, een Europese villastad, neergezet midden in de rijkste tropische natuur, die men zich voorstellen kan. Gladde, keurig onderhouden grindwegen - voortdurend stofvrij en fris gehouden door de talrijke Javanen, die uit hun houten gietemmers het gelige kaliwater over de weg sproeien - voeren tussen de sierlijkste lustverblijven in kostelijke tuinen door naar wijde open pleinen, die, ieder voor zich, weer omgeven zijn door grotere en kleinere gebouwen.
Voor het merendeel zijn de huizen ruim en luchtig in verschillende stijlen gebouwd, omgeven door sierlijke, op witte zuilen rustende, voor- en achtergalerijen, en beschaduwd door fijnloverige tamarinden en donkergroene waringins en vruchtbomen.
Ik had me niet voorgesteld een zozeer Europese stad te vinden, waar nu nog alleen een stoomtram, maar weldra een elektrische tram de reizigers van de benedenstad - de handelswijk - naar Weltevreden, Rijswijk, Kramat en Meester Cornelis heen en weer voert, waar elektrische verlichting en gasgloeilicht de nacht tot dag maken, waar alle comfort van een Europese metropool te vinden is en een ontzaglijk druk rijtuigverkeer ontstaat, door de menigte dos à dos, karretjes, landauers, brikken en phaëtons (licht open rijtuig), die onophoudelijk heen en
| |
| |
weer rijden, waar zelfs de koetsiers in onbeleefdheid niet onderdoen voor hun confraters in Europa.
Het is in Batavia bijna geen weelde meer, maar voor wie het even betalen kàn noodzakelijk om een rijtuig te houden, door de ontzettend grote afstanden, de verbazende afmetingen, die wegen, straten en pleinen hebben.
Het Koningsplein bijvoorbeeld, het grootste plein, niet alleen van Batavia, maar misschien wel van alle bestaande steden, is een langwerpige rechthoek, midden in de stad gelegen, omgeven door een driedubbele rij hoge, dichtbebladerde tamarinden, die een brede rijweg, een voetpad en een ruiterweg beschaduwen. Wanneer men dat plein in gewone pas wil rondwandelen, heeft men daarvoor ruim één uur nodig, maar omdat de weg voortdurend langs fraaie villa's voert, de een al schoner en rijker dan de andere - met elkaar wedijverend in pracht van voortuinen, keurige zuilengalerijen en sierlijkheid van gevels - vergeet men dat men er zo lang over doet. Vreemd is, dat alle huizen slechts één verdieping hebben, maar daar die éne zó hoog en rijk van gevel is, valt dat minder op dan men zou denken. Zelfs het Museum van Het Bataviaas Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, heeft maar één etage, doch beschikt over een ruimte, die veel Europese museumdirecteuren jaloers zou kunnen maken.
Op het Koningsplein bevindt zich ook het station Weltevreden van de spoorweg die van Tandjong Priok naar Batavia en verder naar de Preanger voert; ‘naar boven’, zoals men gewoonlijk zegt. Door de verbazende uitgestrektheid van het plein merkt men evenwel dat station ternauwernood op. Een eind verder grazen vreedzaam de sapis (runderen) en wanneer men nog enige minuten gewandeld heeft, ziet men een aantal jonge lui die tennis, cricket of voetbal spelen bij een paar sierlijke club- en verenigingshuisjes. En niemand heeft daar last van een ander. Al zouden er nog tal van clubs en stations bijkomen, er blijft altijd ruimte genoeg op het Koningsplein, dat, naar men mij verzekerde, zo groot is dat men
| |
[pagina t.o. 64]
[p. t.o. 64] | |
Paleis van de G.G. te Batavia
| |
[pagina t.o. 65]
[p. t.o. 65] | |
Hotel Wisse
| |
| |
de stad Zutfen erop zou kunnen zetten en nog ruimschoots plaats overhouden. Gelukkige stad die zulk een plein als luchtkoker kan aanwijzen. Wat zou men in menige Europese stad niet geven voor een achtste of tiende gedeelte ervan.
Het Waterlooplein, ook weer omgeven door een dubbele rij van waringins en djoearbomen (soort acacia) en welig met gras begroeid, is de tweede grote ventilator van Batavia, wel veel minder groot en ruim dan de andere, maar toch nog van buitengewone afmeting.
Aan de ene zijde wordt het begrensd door een regeringsgebouw, het zogenaamde ‘Grote Huis’, waarvoor het kolossale standbeeld prijkt van Jan Pieterszoon Coen, de stichter van Batavia.
Midden op het Waterlooplein staat iets als een reusachtige waskaars, in een vierkant onooglijk blok steen gestoken, met een klein lelijk poedelhondje, dat blijkens zijn scheve wangen, krampachtige ogen en pijnlijk opgetrokken neus aan kiespijn lijdt, er boven op.
Dat lelijke, onooglijke en grappige ding is - ‘De Leeuw van Waterloo’ en wanneer ik iets te zeggen had te Batavia, liet ik die parodie op 1815 per eerste scheepsgelegenheid naar het veld van Waterloo brengen en daar diep onder de grond begraven, opdat 'de Koningin van het Oosten’ er niet langer door worde ontsierd.
Overigens is de omgeving, bestaande uit officiële gebouwen en officierswoningen, volkomen in overeenstemming met de grootsheid van het plein.
Zondags worden daar muziekuitvoeringen door de stafkapel gegeven en verenigt zich een groot deel van het Bataviase publiek op en om het Waterlooplein van 's middags vijf tot zes uur.
Dan komt ook de beau-monde in haar sierlijke equipages, rijdt stapvoets voort of stationeert zich tegenover de muziek. Duizenden wandelaars, Europeanen, Javanen, vreemde Oosterlingen en Chinezen, vullen dan de brede wegen en blijven aandachtig luisteren naar het orkest.
Het is een lust om te zien, hoe kalm en rustig die mensen- | |
| |
menigte bijeenkomt zonder de minste levenmakerij of onnodig gejoel.
Het is zeer de moeite waard om in een der gemakkelijke en goedkope rijtuigen, die men in ieder hotel huren kan (men betaalt slechts f 4,- voor een toer van 4-5 uren), een rit te maken door de verschillende schilderachtige wijken van Batavia.
Parapattan, Kramat, Kebon Sirih, Salemba, Goenoeng Sari verbazen door hun ongewone rijkdom van prachtig groen; hoge bomen, die de brede, goed onderhouden wegen tot parklanen maken. De weg naar Meester Cornelis is heerlijk mooi, hier en daar typisch Indisch door de kampongs en landschappen, die de talrijke buitenverblijven en villa's afwisselen en het land van Matraman, dat zich langs die weg uitstrekt, is een verrukkelijk stuk tropische natuur midden in de stad. Wanneer men al rijdende nu eens die verschillende mooie landschappen, dan weer de rijke gebouwen ziet, kan men het zich nauwelijks voorstellen, dat er nog mensen gevonden worden die over ‘de Oost’ spreken, als zou het daar een soort van wildernis zijn, waar eigenlijk geen beschaafd mens een ander heen mag wensen.
Op mij maakte Batavia een overweldigende indruk en wanneer ik een wens mag uiten, dan is het deze, dat het meer en meer bezocht moge worden door Nederlanders, die rijk met aardse goederen zijn gezegend. Er zijn nog tal van Hollanders, die geld te veel en tijd over hebben, die genoten wat er in Europa te genieten is en zich beklagen, dat er, nu zij zich zelfs in Parijs en Wenen blasé voelen, niets meer is dat hun belang inboezemt. Welnu! Laten zij hun watervrees afschudden en de reis naar Indië aanvaarden. In een goed seizoen ondernomen, is de bootreis op zichzelf reeds een versterkende pleziertocht en zeeziekte een kwaal, die door een vaste wil dikwijls kan bestreden worden. Wanneer zij dan het heerlijk schoon Insulinde bezoeken en door hun ruime beurs daartoe in staat gesteld, met alle gemakken omringd, zich door Java's landouwen en hoofdsteden doen voeren, zullen zij
| |
| |
ervaren, dat er genietingen zijn in de overrijke Indische natuur, waarvan hun stoutste fantasie zich geen voorstelling heeft kunnen maken.
Weliswaar vindt men te Batavia en elders geen boulevards, geen café-concerts, geen Moulin-Rouge of cocottes, maar wel een verfrissend bad voor lichaam en geest, een geheel nieuwe omgeving en vreemde mensen, waardoor men tal van nieuwe, verse indrukken opdoet, die zich later in de herinnering vastleggen en onvergetelijk blijven.
De verschillende gedeelten van Batavia zijn elk op zichzelf een bezoek overwaard en dragen ieder hun eigen cachet. Noordwijk en een deel van Rijswijk kan men gevoeglijk met de naam van hotel- en luxe-artikelenwijk bestempelen. Immers dáár vindt men de meeste hotels en allerlei grote en kleine toko's van fijne zaken, villa's tot winkels gemaakt, lustverblijven met marmeren kolommen en vloeren herschapen in modemagazijnen of confiserieën.
Vooral de winkels van ‘Eigen Hulp’ en daarbij behorende goedangs (pakhuizen), kantoorlokalen enz., zijn buitengewoon uitgestrekt en hier kan men een uitstekend beeld krijgen van een echt Indische toko van de latere tijd.
Wil men zich een nieuwe hoed, handschoenen, das of boorden, paraplu of overhemd aanschaffen, men wende zich, na het binnenkomen, rechts. De Chinese kassier, die altijd deftig bij zijn telbord en boeken zit, groet u even met het hoofd, glimlacht en rekent dan weer verder om straks uw geld aan te nemen, als ge de nodige inkopen gedaan hebt. Links van hem kunt ge allerlei fraaie ‘Articles de Paris’ kopen; fijne bronzen beelden, kleurige fayences, de nieuwste snufjes in galanterieën, kunstvoorwerpen en muziekdozen. Maar ook huishoudelijke zaken zijn er, van allerlei soort; vanaf het allergewoonste aardewerk, keukengereedschap en eetserviezen tot de fijnste toiletbenodigdheden toe. Wilt ge u voorzien van sigaren, Hollandse, manilla of havanna, in het midden van de toko is een speciaal sigarenmagazijn, waar ruime keus is
| |
| |
van diverse merken, die en detail zowel als en gros worden verkocht. In een ander deel van de winkel vindt men zadels, tuigen, zwepen, karwatsen, schoenen, riemen en lederwerk van verschillende soorten. Voor de dames is er in een apart gebouw een hoedenmagazijn en modeafdeling, met paskamers en ateliers. Speelgoed voor de kinderen beslaat een andere hoek - niet de kleinste - en wilt ge u onthalen op verse kaas, lekkere boter, ham, worsten in blik, sardines of kreeften, in één woord op het beste en edelste dat maag en mond kunnen verlangen, dan is in het achterste gedeelte van het grote gebouw een marmeren toonbank, met een voorraad, die de lekkerbek doet watertanden.
Het is wel eigenaardig om zich door een in het wit gekleed Chineesje, met een keurig met rode zij doorvlochten haarstaart en een hoofd overigens zo glad als de Edammertjes die hij te koop heeft, te laten bedienen van een hoekje zoetemelkse of komijnekaas, die hij even handig snijdt als de beste Hollandse komenijsbaas. Hij weet u met een zekere handige chic te vertellen dat ge dit of dat pas aangekomen artikel, eens proeven of proberen moet.
‘Fijn, betoel, enak sekali, toean (Werkelijk, heel lekker, meneer)!’
‘Heef menèerr ook lekker líe-kéur nodig, pas aangekomen van Wijnand Fokkin, jà!’
Hij spreekt vrij goed Hollands, ofschoon hij wel eens de klemtoon van de woorden verkeerd legt. De klemtóón is en blijft hun een gesloten boek, al zouden zij ook nog honderd jaar Hollands spreken. Daarom zeggen zij ook: bier van Vollenho-vèn of ingelegèn groentèn van Tielema-an en Dros te Leidèn; pas aangevóerde botèr, en allerlei vèrvers-singèn.
Net geklede winkeldochters, meestal meisjes op Java geboren en met snoezige bruine gezichtjes, zijn geregeld bezig om door haar aardige praat de mensen tot inkopen te verleiden, die ze niet bepaald nodig hebben, maar zij tonen toch even vriendelijk lachend haar schitterend witte tanden, wanneer men haar lokkende stemmetjes
| |
| |
weerstaat en zich slechts tot kijken en vragen bepaalt. Vooral tegen Sint-Nicolaas moet het in de Indische toko's bijzonder druk en levendig toegaan, omdat het feest van de goede kindervriend in Indië minstens met evenveel animo wordt gevierd als in Holland. Wat moet die goede Sint raar hebben opgekeken, toen hij voor de eerste maal met zijn zwarte knecht in de tropen kwam en de traditionele schoorstenen, de windvlagen, sneeuw, ijs en brandende kachels miste; alleen zwarte Piet zal zich ‘lekker’ hebben gevoeld.
Aan ‘Eigen Hulp’ is verder een permanente expositie van buitengewoon fraaie Japanse en Chinese artikelen verbonden, een ruim magazijn, waarin vooral tegen de feestdagen veel inkopen worden gedaan voor cadeaus.
‘Onderlinge Hulp’ is een ‘Eigen Hulp’ in het klein, minus de Japanse en Chinese afdeling.
Voor andere toko's is zonder twijfel het oprichten van die twee coöperatieve verenigingen een bron van kwelling, een grote schade geweest, maar tevens een spoorslag om zich te wapenen tegen de concurrentie en een weinig water in hun wijn te doen. In vroeger tijden was een goede toko een goudmijn; nú verdient de tokohouder goed zijn brood, dat is het onderscheid!
In Rijswijk staat ook de alom bekende Sociëteit ‘de Harmonie’, ontegenzeglijk evenals de Sociëteit ‘Concordia’ een rijke, in alle opzichten comfortabel ingerichte ‘soos’.
‘De Harmonie’ werd in vroeger tijd uit ruime beurs gebouwd, om de kooplieden, die voor het grootste gedeelte nog in de niet zo gezonde benedenstad woonden, naar de hoger gelegen gedeelten, zoals Weltevreden, Noordwijk en Rijswijk te lokken.
Onze voorouders, er prijs op stellend om Batavia een echt Hollands karakter te geven, hadden de stad geheel Amsterdams aangelegd, met hoge huizen, deftige overluifelde stoepen en doorsneden met een zestiental grachten, die haar in regelmatige vierkanten verdeelden.
Misschien groeven zij die grachten enkel en alleen uit een
| |
| |
gevoel van piëteit en om tenminste onder de Indische hemel iets te hebben, dat hen aan de vaderlandse ‘lucht’ herinnerde. Ik zie in de geest die brave Hollanders van tempo doeloe onder het genot van een lange pijp en jenevergrog - volgens de overlevering moeten ze in het drinken van dat mengsel ongeëvenaard zijn geweest - in de maneschijn aan, soms voor de frisheid (!) in, de Bataviase grachten zitten, met wellust opmerkend hoe de zwavelwaterstofgasbellen uit het water opborrelen, met vaderlandse verrukking de geur ervan opsnuivend en daardoor zich allengs weer thuis dromend op Rozen- of Egelantiersgracht.
Maar stil- of bijna stilstaand water was zelfs in die oude tijd, toen bacteriën, microben en bacillen nog niet door de doktoren waren uitgevonden en gepatenteerd, toch reeds als ongezond bekend, vooral wanneer bovendien de minder geurige afscheidingen van mens en dier erin worden verwerkt. De moerassige grond, de uitdampingen der drassige stranden, de schadelijke miasmen der lage kuststreek hielpen mede en - kwaadaardige koortsen ontstonden, die op onrustbarende wijze het leven der burgers in gevaar brachten.
De grachten werden eindelijk voor het merendeel gedempt, de kooplieden behielden in de benedenstad hun kantoren en pakhuizen, waar zij overdag de nodige tijd bleven besteden, maar metterwoon vestigden zij zich in gezonde frisse villa's, in de nabijheid van hun ‘soos’, daarmede de oude stad overlatend aan Javanen en Chinezen. De Sociëteit ‘Concordia’, wat pracht van zalen en inrichting betreft wedijverend met ‘de Harmonie’, beschikt bovendien over een veel grotere, bijzonder mooie tuin, waar woensdags- en zaterdagsavonds concert is. ‘De Harmonie’ biedt haar leden alleen des zondags dat kunstgenot.
In beide sociëteiten vindt men grote en van alle gemakken voorziene leeszalen, met een rijkdom van tijdschriften, kranten en boeken. Over het algemeen wordt in Indië veel meer gelezen dan in Nederland. Elke plaats, al is zij
| |
| |
nog zo klein en onbeduidend, heeft haar leesgezelschap, en vooral in de binnenlanden, waar weinig ander amusement of afleiding gevonden wordt, is ‘de leestrommel’ de vriend, die de lange eenzame uren opvrolijkt en doet vergeten.
Ook een schouwburg is Batavia rijk; een keurig, ruim en luchtig gebouw, met een zeer goed toneel, voortreffelijke decoraties en mooie verlichting. Jammer alleen, dat door de zorg om alles zoveel mogelijk open te houden opdat verse lucht en frisheid niet ontbreken, de akoestiek veel te wensen laat. Herhaaldelijk worden daar opera's opgevoerd door reizende Italiaanse of Engelse gezelschappen, die steeds een dankbaar publiek vinden, en al naar gelang van het gehalte hunner voorstellingen meer of minder goede zaken maken.
Aan amusement ontbreekt het te Batavia niet, want geregeld vindt men er ook circussen die altijd verbazend veel toeloop hebben. Zij maken gewoonlijk goede zaken, omdat niet alleen het Europese en Indo-Europese publiek trouw in die meestal vrij goed ingerichte tenten komt, maar ook de Javanen en de Chinezen er graag hun laatste geld voor over hebben.
Zij zien met een zekere eerbied op tegen die orang pienter sekali (bijzonder knappe mensen), die redeloze dieren zó goed kunnen dresseren en zelf het bijna onmogelijke met hun lichaam verrichten. Ook een Maleise opera, een zogenaamde Comédie Stamboul, waar navolgingen van verschillende opera's in het Maleis worden vertoond, is gewoonlijk in de grotere steden te vinden.
In de benedenstad, het handelsgedeelte van Batavia, gedeeltelijk ook ingenomen door het stadhuis (Kantor Bitjara), de ‘Kleine Boom’ (douanekantoor voor passagiers), de ‘Grote Boom’ (idem voor entrepotgoederen) en verschillende gouvernementsgebouwen, heeft alles een somberder, ernstiger aanzien. Langs de kali-besar (de grote rivier) vindt men de kantoren en voornaamste handelshuizen, en ook de factorij der Handelmaatschappij, ‘Kompenie ketjil’ (de kleine Kompenie) ge- | |
| |
noemd, waarschijnlijk omdat de Chinezen en handeldrijvende Javanen spoedig hebben leren inzien, hoe groot de macht van die Handelmaatschappij is, en ‘Kompenie’ de naam is, waarmee zij het gehele regeringsraderwerk betitelen. Grenzend aan de Chinese wijk, is daar aan de kali een onophoudelijk komen en gaan van handelaren, een druk verkeer. De toko's - met die naam worden ook de engroshuizen, de handelskantoren aangeduid - zijn meestal ruime gebouwen van twee verdiepingen. Het bovengedeelte, blijkbaar in vroeger jaren in gebruik geweest als woning, dient nu tot kantoorlokalen, de onderste verdieping tot pakhuis en bergplaats. De kantoren zijn eenvoudig gemeubelde, ruime zalen, waar de heren aan hun bureaus, de warmte trotserend, in overhemd of dun wit jasje zitten te schrijven. Lange tafels met monsters van importartikelen geven gelegenheid tot het bezichtigen van hetgeen er te koop is; Javaanse bedienden lopen af en aan, de kopieerpers bedienend, monsters brengend en halend, inpakkend of verzendend. Voor de toko stationeert gewoonlijk de tokowagen, een soort klein, dicht rijtuig voor vier personen, dat de gehele dag ter beschikking staat van de heren, die zich naar de een of andere bankinstelling, klant of vriend willen begeven.
Een uurtje in zo'n handelskantoor door te brengen is uiterst leerzaam voor de niet ingewijde, omdat hij dan althans enig begrip krijgt van de uitgebreidheid der Indische handelsrelaties. Verschillende kooplieden komen op die kantoren om monsters te zien, bestellingen te doen of de een of andere transactie af te sluiten. Klingalezen, Armeniërs, Arabieren, Javanen, Europeanen en Maleiers, maar vooral Chinezen. Zij toch hebben een groot deel, nee, verreweg het grootste deel van de handel op Batavia, Soerabaja en Semarang in handen weten te krijgen. Zij verhandelen alles wat koop- en verkoopbaar is. Zij zijn de grote afnemers van alle importartikelen en daarom zien de Europese handelaren hen maar al te dikwijls en te veel naar de ogen. Een Chinees krijgt oneindig spoediger een krediet, dan een Hollander of andere
| |
| |
Europeaan. Hij wordt vertrouwd totdat hij eensklaps dat vertrouwen onwaardig blijkt te zijn en ‘over de kop gaat’. Meestal maakt hij dan een duikeling, zo onverwacht en hevig dat zijn al te goed vertrouwende vrienden er nog duizeliger van worden dan hijzelf. Soms duikelen die lachen, dunkt me, dan in hun vuistje, terwijl ze blijven doorgaan met hun boekhouding in het Chinees - gedachtig aan het spreekwoord van de Hollanders: ‘'t Is in een andermans boeken duister lezen’. Dat zullen zij die voor de schuldeisers die Chinese boeken moeten ontcijferen zonder twijfel maar al te vaak zuchtend erkennen.
Ik hoorde eens iemand zeggen: ‘'t Zou heel wat minder gemakkelijk zijn om failliet te gaan of te accorderen met zijn schuldeisers, wanneer de wet gebood dat de Chinezen hun boeken in het Hollands moesten houden.’ Dat zij het kunnen is reeds bewezen door het feit, dat heel veel kantoren Chinese boekhouders en de meeste handelshuizen Chinezen als kassiers hebben, omdat die vlugger en accurater rekenen dan anderen. Met zijn telbord gewapend, rekent een Chinees onbegrijpelijk snel en juist; ook als herkenner van vals geld, dat in grote hoeveelheden in onze Archipel in omloop is, vindt hij zijn evenknie niet. De Chinese wijk zelf is één grote verzameling van toko's, pakhuizen en magazijnen, waarin alle denkbare handelsartikelen zijn opgestapeld. Men kan zich nauwelijks voorstellen, dat in sommige, in donkere, nauwe, ellendige sloppen gelegen, onaanzienlijke winkeltjes, weinig groter dan een Hollandse arbeiderswoning, dikwijls miljoenen worden omgezet, maar de Chinees die geld verdienen wil heeft niet veel ruimte nodig voor zijn kantoor en behelpt zich gaarne, wanneer hij er slechts voordeel in ziet. Is hij later ‘in bonis’, dan haalt hij ruimschoots zijn schade in, dan heeft hij alles van het beste, het mooiste en kostbaarste, al zou het maar zijn om anderen, die hem vroeger met geringschatting bejegenden, de ogen uit te steken.
Heeft hij door de een of andere samenloop van omstandigheden ongeluk, zodat hij zijn rijkdom verliest, dan troost
| |
| |
hij zich met het denkbeeld, dat hij het toch reeds een maal goed heeft gehad en, indien hij niet om geldige redenen naar China of Singapore uitwijkt, begint hij opnieuw te handelen en zich te behelpen in de hoop, dat hij toch ten slotte weer oentoeng (geluk) zal hebben. Zolang de Chinees vrij man blijft - en niet zo tegen de wetten zondigt, dat hij achter de tralies raakt - is hij als een kat die, hoe zij ook valt, toch op haar poten terechtkomt.
Veel Chinese huizen met eigenaardig gekleurde en met gouden opschriften versierde gevels, trekken de aandacht door hun zonderlinge bouwtrant en de vreemde artikelen, die er te koop zijn, maar de meeste huizen in die wijk zijn oud en vervallen.
Alles gebeurt hier op straat; eten, drinken, scheren, oren poetsen, kleren aanmeten en toilet maken. Bijna alle ambachten ziet men onder de blote hemel uitoefenen. Hier is een Chinese schrijnwerker bezig om voor zijn open deur, van mooi djatihout, zeer goede en goedkope meubelen te maken; dáár werken in het zweet huns aanschijns rijtuigmakers aan dos-à-dos, karretjes en bendies (tweewielig wagentje), elders weer hamert een smid.
De Chinezen zijn niet uitsluitend handelaars, maar voor een groot deel ook handwerkers, die alles wat zij maken netjes en met zorg bewerkt afleveren.
De Chinees is verder de varkensslachter, de vishandelaar en de sapiboer (ossenslager), de oude-kleerkoop, de pandhuishouder. Dit laatste vooral, want in bijna iedere straat vindt men kleine pandjeshuizen, waar het volk, dat meestal koerang oeang (zonder geld) is, zijn lijfsieraden voor een bespottelijk klein beetje geld beleent; dikwijls om ze nooit weer terug te zien.
Op straat vent de Chinees voortdurend met eetwaren, die hij gewoonlijk zeer smakelijk weet klaar te maken. Nu eens biedt hij gebakken visjes of in pisangbladeren gekookte rijst met kruiderijen aan, dan weer verlokt hij de voorbijgangers tot het gebruiken van soep of gebak. Wanneer men hem met zijn eigenaardig dribbelpasje ziet aankomen, de pikolan (draagstok), waaraan de nette, van
| |
| |
dunne bamboestroken gevlochten manden zwiepend op en neer gaan, over de schouder, merkt men reeds aan zijn vriendelijk lachende gezicht, dat hij vandaag iets bijzonder smakelijks heeft. Ontwaart hij een klant, die tekenen geeft van zich te willen vergasten, dan staan in een ommezien de manden op de grond, de soep is als bij toverslag opgeschept en - de liefhebber van kimlo of sop tjina (Chinese soepen) - is bediend. Bij de manden hurkend eet dan zo'n lekkerbek met een blauw, porseleinen lepeltje uit het kommetje, dat op zijn knieën rust, de weinig kostbare spijs. Voor enige centen kan men zich bij zo'n wandelend restaurant een indigestie eten. Is de maaltijd afgelopen, dan pakt de orang tjina (Chinees) zijn pikolan weer op en draaft verder, door straten en stegen, de erven op en af, en rust niet voor hij alles verkocht heeft wat hij meedroeg.
De Chinees toont in alle opzichten een zeldzame volharding, als het op geld verdienen aankomt. Hij is matig, arbeidzaam en niet veeleisend, en brengt het daardoor verder dan menig ander, die rijker begaafd, meer ontwikkeld en beter opgevoed, de voor Indië zo noodzakelijke eigenschappen volharding en soberheid mist.
De Chinees pakt alles aan wat hij krijgen kan - of het zijn vak is of niet; hij probeert het tenminste. In één woord hij is alles en is overal. Hij onderneemt met moed de meest verschillende dingen, pacht hier de opium, dáár de sterke dranken en neemt elders de leveranties aan voor militairen. Op het eiland Banka bijvoorbeeld heeft een voornaam Chinees handelaar, de voeding van de arbeiders in de tinmijnen aangenomen en te Batavia zorgt een zoon van het Hemelse Rijk voor de verpleging der gevangenen. ‘Een klein winstje, een zoet winstje,’ is zijn leus, maar nog liever heeft hij een grote winst en van woeker is hij ook niet vies, wanneer hij ongestraft zo'n geldzaakje doen kan. In de Chinese wijk wordt op straat onnoemelijk veel gegeten en gedronken, de warongs zijn er talrijker dan elders. Zo'n warong is meestal een klein, onooglijk winkeltje, waar ongeveer van alles te krijgen is: natuur- | |
| |
lijk gekookte rijst in de eerste plaats, dan gedroogde en gebakken vis, dèndèng (gedroogd vlees), sambals, koffie, vruchten, suikerwerk (Chinees fabrikaat), koekjes, sigaretten, strootjes, stukken kokosnoot, Spaanse peper, en altijd in grote hoeveelheden pisangs, verder flessen met gegiste palmwijn (toeak), van verre reeds kenbaar aan haar schreeuwend-oranjegele etiketten en allerlei soorten vruchtsiropen. De Chinees is een matador in het namaken van Europese dranken, en dikwijls gebruikt hij daarvoor artikelen, waarvan hij met de hand op het hart niet zou kunnen getuigen dat ze volkomen onschadelijk zijn. Zo maakt hij mineraalwater en limonadesiropen, die nóch metaalvrij, nòch maagzuiverend zijn; zelfs wijn fabriceert hij van alleen aan hem bekende grondstoffen. Een mijner vrienden, die lang in Indië was, vertelde mij, dat hij eens bij een Chinees tokohouder op het achtererf komend, daar iemand bezig zag met roeren in een grote, koperen ketel, om
verschillende roodachtige vloeistoffen door elkaar te werken. En toen hij vroeg: ‘Bikin apa (Wat maak je daar)?’ kreeg hij doodleuk ten antwoord: ‘Bikin anggoer por, toean (Ik maak portwijn, meneer)!’ Waarschijnlijk hebben de Chinezen die kunst geleerd van de Franse wijnhandelaar, die op zijn sterfbed aan zijn zoon nog enige vakgeheimen meedeelde en met reeds brekend oog zei: ‘Onthoud dit, mijn jongen! Je kunt van alles wijn maken, zelfs van druiven.’
Behalve de gewone warongs, die de eetwaren en dranken alleen te koop hebben, vindt men er ook vele die tegelijk een soort van restauratie zijn, waar vertegenwoordigers van alle bevolkingsgroepen hun maaltijd komen nuttigen. Meestal zitten dan de gasten voor het vierkante open gat, dat als etalage en venster tegelijk dienst doet, op een balé-balé (bank) gehurkt, hun maal te gebruiken; evenwel treft men ook warongs aan, die binnenin een eetkamer hebben, bestaande uit een donkere ruimte, besmookt en berookt en doortrokken van allerlei, voor Europese neuzen minder aangename geuren. Vooral wanneer de doerian - een zeer gezochte vrucht - rijp is,
| |
| |
gaat de Indische neus te gast, maar lijdt het aan die scherpe, zoetige knoflooklucht niet gewende reukorgaan van de Europeaan ontzettend. Ik heb me een paar malen verstout doerian te proeven, doch moet eerlijk verklaren, dat ik die kennismaking liever niet verder wil voortzetten. Ik kan de smaak ervan niet beter weergeven dan door te zeggen dat ik er vis, rode kool, Limburgse kaas en asa foetida (duivelsdrek) in proefde, vermengd met suiker, ietwat vanille en zure room. Ik heb bovendien, evenals vele anderen met mij, van die doerian de gehele dag contra-visites gehad zodat alles ernaar smaakte en ik in mijn maag het gevoel kreeg of ik een levende pad had ingeslikt. Ik laat deze uitheemse versnapering gaarne aan de liefhebbers over en troost mij met de gedachte, hoe gelukkig het is, dat niet alle mensen dezelfde smaak hebben. Indien dit het geval was, zouden de Chinese gerechten bami en kimlo zeker door iedereen gegeten worden en zou er spoedig gebrek aan die artikelen ontstaan. Beide spijzen heb ik met smaak in de roema-makan (eethuis) op Glodok gegeten. Bami is een soort van dunne macaroni, gekruid met allerlei specerijen, bereid met bouillon, vermengd met champignons, kippelever, Spaanse peper, gehakte uien, stukjes varkensvlees en - zelfs met kikkerbilletjes naar men mij verzekerde. Kimlo is een smakelijke soep, die naar van alles smaakt en van alles bevat.
In die roema-makan bij de bami-Chinees op Glodok, een open plaats, aan een der uiteinden van de Chinese wijk gelegen, komen Europeanen zowel als Oosterlingen zich aan die vreemde gerechten en ook aan andere, meer gewone, te goed doen. De spijzen worden daar zindelijk en zuiver toebereid en de bediening is niet slecht.
Op Glodok vindt men verder, behalve een Chinese wajang - een soort theater - ook allerlei stoffige, van hout en bamboe ruw opgetrokken loodsen - de Chinese speelhuizen, waar ook Javanen en Arabieren, kortom allen die het geld in de buidel danst, komen dobbelen en in weinig tijd van hun overtollige weelde bevrijd kunnen raken.
| |
| |
Het spel is een passie, die alle Oosterlingen beheerst, zelfs in zó grote mate, dat zij menigmaal alles verspelen wat zij bezitten en zich nog bovendien in schulden steken. Glodok is dus het Indische Monaco - minus de Montecarlose weelde!
In het benedendeel van de stad vindt men nog de oude poort van het Bataviaas kasteel en een eindje daarbuiten, midden in een grasveld, het bekende grote kanon - een uit de tijd van de Portugezen dagtekenend stuk bronzen geschut - waaraan de volgende legende verbonden is. In het Bantamse ligt ergens een geheel gelijk en gelijkvormig kanon, de tweeling van het Bataviase. Zolang nu die twee stukken van elkander gescheiden blijven, zullen de Hollanders op Java blijven, maar zodra die twee kanonnen op één plaats te zamen komen, worden alle blanda's verjaagd en komt het volk weer onder eigen bestuur.
De kulas (stootbodem) van dat grote kanon (meriam besar) heeft de vorm van een hand en wordt als heilig en vruchtbaar makend beschouwd. Daarom ziet men voortdurend kinderloze vrouwen zich biddend neerzetten op die eigenaardige bronzen hand, om van Allah een kind af te smeken. Talrijke offers, kleine papieren pajoengs, bloemen, wierookstokjes en gebak worden dagelijks daar neergezet. Dat men echter zeer voorzichtig moet zijn met het miraculeuze kanon blijkt uit het volgende feit. Een bezorgde moeder had herhaaldelijk in het belang van haar elders wonende kinderloze dochter offers aan het meriam besar gebracht en ernstig gebeden, dat haar dochter met een kind mocht gezegend worden. Weinige maanden later kwam zij woedend haar offers, die nog gedeeltelijk aanwezig waren, terughalen, omdat het kanon - of Allah, wie van beiden wist zij niet - zich vergist had. Haar gehuwde dochter was nog steeds kinderloos, maar haar ongetrouwde jongste had plotseling een allerliefste baby gekregen!
Over het algemeen is de Javaan, en ook de Chinees, zeer bijgelovig; zij hechten aan voortekenen, aan goede en
| |
| |
kwade dagen en raadplegen, zodra zij een of ander voor hen gewichtig besluit moeten nemen, hun priesters en waarzeggers. Eigenaardig doet voor ons hun geloof aan, dat in sommige bomen de geesten van hun afgestorven bloedverwanten worden gebannen. Vandaar dat er enkele bomen zijn, die zij voor geen geld ter wereld zouden willen vellen, kappen of snoeien.
Ik heb me op Glodok nog door een erg slim uitziende Maleise oude man laten waarzeggen, eerst uit de lijnen van mijn hand, daarna door middel van een klein kokertje vol dunne benen stokjes - ze hadden iets van ons knibbelspel - die ik gezamenlijk een ogenblik in de hand moest houden. Toen verzocht de ‘wijze man’ mij twee stokjes te kiezen en op elk een zilverstukje te leggen - kopergeld mocht 't volstrekt niet wezen!! Daarna gaf hij mij zelf een derde stokje aan en verzocht om nog een zilverstukje, maar groter dan de vorige. Hij legde de drie stokjes en de twee dubbeltjes met het kwartje even op zijn vlakke rechterhand, prevelde een paar seconden, heel ernstig kijkend, schoof toen de stokjes weer in het kokertje, de zilverstukjes in zijn zak, haalde diep adem en zei: ‘Meneer is onder gelukkige voortekenen geboren. Meneer is hier niet vandaan, en zal hier ook niet altijd blijven!’ Toen keek hij nog even voor zich, daarna weer in mijn linkerhand en zei murmelend: ‘Banjak oentoeng, banjak oentoeng (Veel geluk)!’ en mij aankijkend: ‘Meneer zal altijd veel geluk en zegen hebben op alles wat hij onderneemt en als meneer nu nòg een kwartje geeft, zal ik nog meer zeggen.’
Ik vond echter dat dat niet nodig was; voor mijn vijfenveertig centen had ik precies genoeg!
Behalve Glodok en omgeving bieden Passar Baroe en Passar Senèn aan de vreemde de gelegenheid zich te overtuigen van het feit, dat de Chinezen te Batavia het grootste deel van de kleinhandel in beslag hebben genomen. De magazijnen van de bekende Loa Po Seng en Tjio Tjeng Soei en zovele andere kleinere, zijn ruim voorzien van alle mogelijke artikelen. Verder vormen Japanse
| |
| |
toko's en Bombay-, British-India-magazines een paar lange straten vol winkels, waarvan de eigenaars, met beleefde aandrang tot kopen nodend, u beloven: dat bij hen alles goedkoop en goed is en dat gij gerust binnen kunt komen zonder te kopen. Als meneer maar eens zien wil, zijn ze al tevreden! En als meneer koopt gaat meneer voldaan heen!
Ik heb in Batavia in enige van deze winkels een paar artikelen gekocht en ben tot de overtuiging gekomen, dat, wil men tevreden en voldaan vertrekken, men even onbeschaamd moet afdingen als de winkeliers vragen. Alleen in de grotere Chinese toko's is dat niet zó nodig omdat zij nu - het voorbeeld van ‘Eigen Hulp’ en ‘Onderlinge Hulp’ volgend - vaste prijzen hebben. Toch gebeurt het nog een enkele maal, dat de prijzen beginnen te wankelen, als men op het punt is heen te gaan zonder iets gekocht te hebben.
De passars zelf zijn minder druk bezocht dan in kleinere plaatsen, omdat er te Batavia meerdere zijn en de bevolking zich dus daarover verdeelt. De bevolking van Batavia is zeer gemengd, men vindt er Soendanezen, Bantammers, Oost-Javanen, Madoerezen, Klingalezen, Arabieren, etc., die allen min of meer de invloed van de Europese beschaving ondervinden en daarvan de deugden en gebreken overnemen. Wanneer men pas uit Europa komt, vallen al die verschillende typen niet zo dadelijk op; men vindt de mensen allemaal op elkander lijken. Wanneer men de bevolking zich ziet baden in de kali's en zij hun hoofddoeken hebben losgemaakt en hun lange haren loshangend over het water spreiden, vraagt men onwillekeurig: is dit nu een man of een vrouw? Hun schouders, die even boven de waterspiegel uitsteken, zijn dikwijls even rond als die der vrouwen. Heffen zij zich halverwege uit het water op, dan ziet men natuurlijk het onderscheid, omdat de vrouwen haar sarong vlak boven de boezem dichtslaan en de mannen het gehele bovenlijf naakt laten. Oppervlakkig bezien zou men denken, dat het baden in de kali iets aanstotelijks moet hebben, maar
| |
[pagina t.o. 80]
[p. t.o. 80] | |
Hotel Preanger te Bandoeng
| |
[pagina t.o. 81]
[p. t.o. 81] | |
Eetzaal Hotel Wisse
| |
| |
dat is allerminst het geval; mannen zowel als vrouwen doen het op de meest kiese wijze. Bovendien vond ik die bruine gestalten volkomen harmoniëren met de gehele omgeving.
Dat baden moge verkoelend voor de mensen zijn, reinigend of verfrissend kan ik het met de beste wil niet vinden, tenminste niet, wanneer het water laag is en zonder stroming van enig belang, zoals gedurende de droge moesson, toen ik Batavia bezocht.
Behalve bij feestelijke gelegenheden, slametans, trouwfeesten of besnijdingsplechtigheden, maakt men niet veel werk van zijn garderobe. De mannen dragen meestal hun baadje en broekje, de vrouwen haar lange kabaja's en sarongs, totdat die kledingstukken volkomen op zijn. Natuurlijk zien de huisbedienden door de goede zorgen van hun respectieve meesteressen er in de regel keurig netjes en proper uit.
Door zijn sarong bewijst de Javaan zijn meer of mindere gegoedheid, zijn smaak en netheid. Een Javaanse dandy draagt niets anders dan gebatikte sarongs, soms zeer dure, terwijl een die minder deftig is zich met een bedrukte katoenen behelpt.
Het batikken is een industrie, die over geheel Java, voornamelijk door vrouwen wordt uitgeoefend. Zij werken dikwijls zeer artistiek en smaakvol. Door middel van verschillende kleurstoffen - waarvan zij alleen het geheim kennen om ze wasecht te maken - tekenen zij op katoenen stoffen allerlei figuren, bladeren, bloemen, vogels, dieren, arabesken en fijne ornamenten, die zij telkens met was overdekken zodra weer een andere kleur moet worden aangebracht. Men treft overal ateliers van batiksters aan, en zij die haar vak meester zijn, hebben een ruim bestaan, want goede mooie gebatikte sarongs worden nog altijd duur betaald.
*
Wat mij vooral opviel is dat Batavia over het algemeen genomen iets ik zou haast zeggen Haags over zich heeft,
| |
| |
iets voornaams, dat men in andere steden mist. Zonder twijfel vindt dit zijn oorzaak in de aanwezigheid van de hogere regeringsbeambten en het hof van de landvoogd, die echter meestal te Buitenzorg, in koeler lucht, resideert.
Buitenzorg! Ik kan mij begrijpen dat Z.E. de Gouverneur-Generaal, dáár in die kalme berglucht, middenin een liefelijk geurende tuin, zich met helderder hoofd en krachtiger geest kan wijden aan 's lands belangen, dan in het altijd warme en drukkende Batavia. Zijn paleis - overigens zeer bescheiden van omvang en niet buitengewoon weelderig ingericht - ligt in een park (grenzend aan de wereldberoemde Botanische tuin), aan de grote vijver, waarin de prachtige Victoria Regia's het oog verrukken. Het verblijf van de onderkoning biedt een onvergelijkelijk schoon uitzicht op de vallei van de Tji Liwong, de vulkaan Salak en de blauwe bergen aan de ńe, en op de uitgestrekte hertenkamp, waarin de makke reeën en herten vreedzaam grazen, aan de andere zijde.
Zijne Excellentie bewees mij de grote eer, mij in dat paleis aan zijn tafel te noden en ik zal nimmer vergeten hoe gezellig en aangenaam de ontvangst aldaar was, hoe eenvoudig en gemakkelijk Zijne Excellentie met zijn gasten omging en gesteund door zijn echtgenote, mevrouw van der Wijck, toonde dat hij niet alleen landvoogd, maar op zijn tijd ook een allerminzaamst gastheer kan zijn, die met vrolijke kout de voortreffelijke tafel weet te kruiden, alle officiële gedwongenheid door zijn hartelijke gulheid verdrijvend.
In ruim anderhalf uur tijds voert een goede spoorlijn van Batavia naar Buitenzorg, langs een aanvankelijk vlakke weg, die echter voorbij het station Tjiloewar langzaam begint te stijgen.
De terrasvormige sawah's breiden zich allengs, links en rechts, verrukkelijk schoon uit, nu eens het oog strelend door de tere, fijne kleur van het sappige groen der jonge plantjes, dan weer door de spiegelingen van het licht op de blank staande velden, welke telkens een nieuwe eigen- | |
| |
aardige bekoorlijkheid hebben. Nu eens ontwaart men Javanen, die met hun karbouwen ploegend of eggend, door de zware, dikke, modderige aarde zwoegen, dan weer lange rijen vrouwen wadend door het water om de kleine plantjes in de grond te poten, hun kleurige baadjes als vrolijke tonen in de harmonische gamma van groen. En dan-zonderling genoeg-naast het ploegen en poten, de oogst! Als zwermen op de akkers neergestreken bonte vogels, hele verzamelingen van vrouwen, die de goudgele rijsthalmen afsnijden, één voor één, om ze dan in kleine bosjes te binden. Hoog boven de akkers, hier en daar, verheffen zich op lange bamboestaken kleine met atap bedekte wachthuisjes, van waaruit soms iemand bezig is koorden te spannen over de velden, om daaraan fladderende lappen of wimpels te hechten, die als verschrikkers moeten dienen van de glatiks (rijstdiefjes), die in overgroten getale de sawah's komen plunderen. In andere goeboeks is de wachter druk in de weer met rammelende, een hol geraas makende bundels bamboestukken, om de snoeplustige vogels te verjagen. 's Nachts blijft er iemand waken in deze verheven hutten, ten einde de wilde varkens te verdrijven, die de jonge aanplantingen dikwijls onherstelbaar beschadigen. Vaak klinkt dan over de eenzame velden, monotoon en droefgeestig zijn klagend gezang of zacht kwelend fluitspel, waarmee hij zich de tijd kort.
Na de rijstvelden, waartussen zich de Tji Liwong kronkelt, komen de Buitenzorgse bergen in zicht; bij iedere kromming van de weg vertonen zich nieuwe verrassende landschappen, tintelend van zon, vol schakeringen van groen en in de verte rijzen de majestueuze toppen van de vulkanen Gedéh en Salak op.
De aankomst aan het station, waar een levendig vertier heerst, is weinig pompeus. Een brede weg langs enkele villa's en het goedgelegen Hotel du Chemin de Fer voert naar de wijd uiteen gebouwde lommerrijke stad, langs een gedeelte van de Botanische tuin, de glorie van
| |
| |
Buitenzorg, neen! van geheel Indië. Een bezoek aan die plantentuin schenkt iedereen het bewijs dat er nooit te veel, nooit genoeg van kan worden gezegd.
Alle denkbare soorten bomen en planten worden daar in vele variëteiten gevonden. De waringins vooral zijn er onbeschrijfelijk interessant. Die boom maakt op mij de indruk van een verzameling bomen op één stam, op en neer groeiend. Een boom, die opwast tot een schaduwrijke koepel van prachtig groen, zich welvend over de krachtige stam. Dan zendt hij als een regen, uit zijn takken, loten omlaag, die de aarde bereikend, daar vast groeien, opnieuw stammen vormen en elk op hun beurt weer andere luchtwortels voortbrengen. Eindelijk vormen zij met de moederstam één geheel van groene galerijen en waranden.
Groter rijkdom van palmen vindt men nergens ter wereld dan in 's lands Botanische tuin te Buitenzorg. Bloemen en orchideeën, varens en rizoforen (bomen met luchtwortels) in duizenderlei afwisseling, bieden een overrijk veld van studie voor de botanicus.
De onbeschrijfelijke vruchtbaarheid en geschiktheid van de bodem in de tuin voor alle tropische gewassen is voornamelijk te danken aan de vochtige warmte, ontstaan door de nabijheid van de frisse Tji Liwong, de milde koesterende zon en de bijna dagelijkse regenbuien.
Grote rijwegen en gemakkelijke paden doorsnijden de uitgestrekte hortus, die de geliefde wandelplaats is zowel van de Buitenzorgse dames en heren, als van de talrijke vreemdelingen die Buitenzorg bezoeken.
Wil men nauwkeurig alles bezien, dan zou men dagen daarvoor nodig hebben; alleen de Koningspalmenlaan reeds is voor een niet oppervlakkig bezoeker een onuitputtelijk museum van Indische plantenweelde.
De hotels du Chemin de Fer en de Bellevue bieden beide goede gelegenheid om zich te verfrissen na de vermoeiende wandelingen in de tuin en wanneer men een van de bergkamers van het Hotel de Bellevue betrekt, vergeet men spoedig alle afgematheid door het verrukkelijke
| |
| |
panorama, dat zich daar aan het oog ontrolt in de vallei van de Tji Liwong en langs de prachtig begroeide hellingen van de reusachtige Salak.
Buitenzorg is de schoonste parel aan de kroon der Koningin van het Oosten!
|
|