mijn boek ontdekken, zullen mij ten zeerste verplichten door het ontbrekende er bij te denken, dan vergroten zij zonder enige onkosten hun genot en vullen mij aan zonder dat ik het weet. Daardoor profiteren zij dubbel en blijft er voor mij altijd nog een verrassing in petto!
Wat ik geven kon, trachtte ik te geven, namelijk enige beschrijvingen van Indische plaatsen, toestanden en personen.
Wat ik daarvoor nodig had, heb ik zoveel mogelijk zelf opgezameld; wat ik te kort kwam leende ik bij anderen, die beter onderlegd zijn en wat ik in 't geheel niet weet deel ik niet mede. Niemand zal mij dus kunnen verwijten dat ik een moderne Heer Jurriaan ben, die ‘omdat hij verre reizen doet veel kan verhalen’. Ik heb voor zover een auteur dat kàn doen, de waarheid de eer bewezen, die haar toekomt en mijn fantasie de handboeien aangedaan.
In dit boek geef ik zoveel mogelijk typen; portretten zal men er niet in vinden, tenminste geen wèl-gelijkende. Want ik heb de gewoonte om de verschillende fysionomieën, die ik ontmoet, zowat door elkaar te haspelen en de neus van de een op het gelaat van de ander te plakken of iemand, die een kaal hoofd heeft een pruik op te zetten en daarentegen een krullebol zo glad te scheren als een biljartbal. Is nu de een of ander toch nog ‘pienter’ genoeg om een frappante gelijkenis te ontdekken, laat hem dan gerust zijn gang gaan - ik was mijn handen in onschuld!
Amsterdam, okt. 1897
Justus van Maurik