Indrukken van een 'Tòtòk'
(1897)–Justus van Maurik– Auteursrecht onbekendIndische typen en schetsen
[pagina 475]
| |
Port-Saïd.- Cinquante centesimi, Signore! - 'Alve goelde, mieneer, roeie an wal, Sjeg? - Want to go ashore? - fifty cents! - Demi franc, monsieur, pour le bateau! - Sono un gondoliere oneste, credetemi! Demi franc, cinquante centesimi, alber floriner! - Allons file cochon! messieurs prenez ma barque: moi je suis français - ne favorisez pas ce cochon arabe! | |
[pagina 476]
| |
- Take my boat, gentlemen. I'm a friend of the Dutch! - pull away your boat, will you, damned arab? - Sjeg! ick ollands skipper; in de boot alloh!
Schreeuwend, ruziemakend en met hun bootjes langs zijde der stoomboot elkaar verdringend, trachten verschillende roeiers de passagiers, die op het punt staan te Port-Saïd voor eenige uren aan wal te gaan, over te halen, van hun vaartuig gebruik te maken. De avond begint reeds te vallen en in 't roodachtig licht van de snel ondergaande zon, liggen in 't blauwe, nu violet getinte, soms goudgeel opkabbelende water, een menigte bootjes, naast en voor elkaar te wachten - en daartussen en zwemmen naakte, donkerbruine Arabische jongens, als bruinvisschen op en neer springend en duikend, met luider stem schreeuwend: - à la mer, à la mer, 'n doebeltje! Allons opgooien - à la mer! Nu en dan buigt een passagier zich lachend over de verschansing en werpt een klein zilverstukje in 't water. Als een dolfijn duikelt dan zoo'n jongen om, duikt het geldstuk na, brengt het in een oogwenk boven en terwijl hij het in zijn mond, opbergt, schreeuwt hij opnieuw: - à la mer, doebeltje! à la mer! Al krijgt hij soms een riemslag tegen 't hoofd, het hindert hem niet, hij lacht er om, wrijft even zijn wolligen kruin en duikt een paar maal onder, om dadelijk weer boven te komen en bliksemsnel den nijdigen slag van een Arabischen jolleman te ontwijken, die, boos over den last dien de zwemmende jongens hem veroorzaken, met een eind touw vinnig naar hen slaat. De donkerbruine, gebaarde Egyptische politieagenten, forsche kerels in nette uniformen, kaarsrecht, in militaire houding, de roode fez op 't hoofd en met witte handschoenen aan, staan aan boord bij de groote trap en houden een oogje op al die opdringerige, schreeuwende lieden; zij helpen zeer beleefd de passagiers de trap af en zorgen met een kwartiermeester van den stoomer er voor, dat de dames en heeren zonder ongeval in de schuitjes komen. Intusschen varen reeds de kolenschuiten langs zijde, want het | |
[pagina 477]
| |
korte oponthoud te Port-Saïd zal worden gebruikt om den voorraad kolen aan te vullen. - Dames en Heeren, ik zou u heusch raden om aan wal te gaan, want 't wordt op 't schip een onpleizierige, vuile boel. We hebben den wind wel van achteren en daardoor loopt de eerste klasse tamelijk vrij - maar er vliegt toch altijd meer kolenstof rond, dan je lief zal wezen, - zegt de administrateur terwijl hij een oogje houdt op het dichtmaken en breeuwen van de ramen en deuren der dekhutten. De meeste passagiers geven dan ook gevolg aan zijn waarschuwing en verlaten de boot om zich gedurende een zestal uren aan wal op te houden. Met een paar riemslagen bereiken de bootjes den steiger, de roeiers probeeren zelfs gedurende dien korten overtocht nog een fooitje te veroveren, door armoedig grijnzend, met half dichtgeknepen oogen en een tikje met den voorvinger aan hun rechter hoofdslaap, klagend: - Bakschish? ('n fooitje) te roepen. Op nieuw zijn het de kranige Anglo-Egyptische politie-agenten, die met kalme beleefdheid de uitstappende heeren en dames tegen de lastige bootslieden en talrijke kadraaiers, de zoogenaamde gidsen, beschermen. Eén wenk van hen is voldoende om al dat gespuis op een afstand te houden. Met de wit gehandschoende vingers wijzen zij vooruit naar de groote straat Rue de la poste, die midden door Port-Saïd loopt, en door een hek van de landingsplaats gescheiden is. - 't Is voor een Amsterdamschen agent om dol jaloersch te worden, zegt een der passagiers, die, met zijn dame aan den arm wandelend, door één gebiedenden wenk van een politieman verlost wordt van een aantal zwarte, vuile, Arabische jongens, die over hun hoofd buitelend, om ‘Bakschish’ schreeuwen. In groepjes wandelen de dames en heeren voort door de lange, breede straat, gevormd door twee rijen vrij hooge, in Oosterschen trant gebouwde huizen, meestal van drie verdiepingen, ieder van galerijen voorzien. Winkel volgt daar op winkel. Van alles is er te krijgen. Photografieën van allerlei soort, Oostersche tapijten en waterpijpen, snuisterijen, hoeden, dames- en heeren- | |
[pagina 478]
| |
kleederen, comestiblen, likeuren, wijnen, brood van verschillend baksel, sinaas-appelen, dadels en vijgen, 't Is één groote bazar, waaruit, zoodra het eerste groepje wandelaars zichtbaar wordt, van beide kanten neringzieke winkeliers komen aanstormen. - Sjeg! ier is ollands bazar, kom in, kom kijke, sjeg! - Sjeg! mot je koope, mooie waaier voor die mefrou? - Sjeg! kom binne. Koste niks, niemendal te kijke, 'oeft nie koope, sjeg! Dat kleine woordje, sjeg! hoort men onophoudelijk; 't klinkt alsof een volbloed Amsterdamsche vischvrouw met een min of meer heesch geluid de lettergreep: zeg! uitspreekt. Vermoedelijk hebben de schrandere Arabieren opgemerkt, hoe dikwijls een Hollander 't stopwoord ‘zeg’ gebruikt, en om nu te toonen dat zij Hollandsch spreken kunnen, gebruiken zij ‘sjeg’ onophoudelijk, zoowel aan 't begin als aan 't einde van een volzin. Port-Saïd is een kleine stad, doorsneden van rails, waarop de carricatuur van een tramwagen, getrokken door één mageren muilezel, voorthobbelt. Tot voor een tiental jaren was 't niet meer dan één groote straat, met een paar zijstraten, bevolkt met ‘le rebut de toutes les nations’, zooals een Fransche reiziger beweerde. Alle nationaliteiten zijn daar niet te schitterend vertegenwoordigd. Arabieren, Armeniërs, Chineezen, Klingeleezen, Italianen, Afrikanen, Franschen, Engelschen, Hongaren, Hollanders, Duitschers, Zwitsers en Russen, leven en handelen daar op die kleine plek, ontwoekerd aan de woestijn. Op de Place de Lesseps staan een twintigtal boomen. De bewoners van Port-Saïd verplegen ze, als de roem van hun stad, maar niettegenstaande al de zorg, die er aan besteed wordt, staan zij daar, als droeve getuigen van de onvruchtbaarheid des bodems. Hun takken steken, krom vergroeid en knoestig, als magere skelet-armen omhoog en hun harde, grijsbruine bladeren rammelen naargeestig tegen elkander als dorre knoken. Nu en dan rijden open wagentjes, bestuurd door een Arabischen koetsier, die voortdurend met zijn zweep wenkt, rond. Weinig menschen maken er gebruik van: de afstanden zijn te klein. | |
[pagina 479]
| |
Een Arabier met een roode fez op en over zijn witten kaftan een zwarten rok met glimmende knoopen dragend, draaft op bloote voeten in blauwe geborduurde muiltjes van 't eene groepje bezoekers naar 't andere, telkens zijn diensten aanbiedend met de woorden: - Sjeg! ick ollands gids, ick angesteld door die gouvernement, sjeg ollands gids! Voor alve goelde ik laat alles sien; ier is Alhambra, banque de jeu, roulette café-concert - ick ollands, asjeblieft alve goelde? En omdat een paar andere pikzwarte barrevoetse concurrenten in blauwe samaaren, hem de loef willen afsteken, wisselt hij zijn eentonige keelklanken af met een scherp in faussetgeluid geschreeuwd: - Sales cochons, fichez nous la paix! - Messieurs, mesdames, niks goed die gids, imposteurs, scélérats, sono birbante, ladre! - Hij babbelt onophoudelijk allerlei talen dooreen, deelt rechts en links schoppen en trappen uit, loopt door zijn drift bijna een diep gesluierde Arabische eiervrouw om en trekt nu en dan een heer bij zijn jaspand, altijd herhalend: - Alve goelde, voor alles - ick ollandsche gids! Niemand wenscht echter van zijn diensten gebruik te maken, omdat te Port-Saïd wanneer men het Arabische kamp, dat 's avonds nog al onveilig is, niet bezoekt, een gids geheel overbodig is. De weg wijst zich van zelf, merkwaardigheden zijn er niet en de winkeliers, die iets bijzonders te koop hebben, halen de vreemdelingen zelf bij den arm naar binnen. Maar nòg geeft de Arabier het niet op; hij probeert het nu anders. Geheimzinnig, nadert hij een der jongere heeren en fluistert hem in: - Moi savoir belle femmes, mooie meissie, voor mieneer, sjeg! - Café Arabe, eele mooie meissie! danse du ventre, kom! eele mooie bajadère - ick wijs, voor alve goelde, sjeg! Als ook dat niet lukt, haalt hij de schouders op, spuwt een paar maal op den grond, trekt een leelijk gezicht tegen de dames en vloekt in zijn zonderling gutturalen toon in 't Arabisch zoo lang en snel, als hij kan. Een der heeren, ongeduldiger dan de anderen roept hem na: - Cochon! Nijdig blijft de gids staan voor de deur van 't Alhambra, spuwt opnieuw, vloekt nog een | |
[pagina 480]
| |
rhapsodie in allerlei talen en maakt een paar onkiesche bewegingen om zijn afkeer van de Hollanders, die geen ‘alve goelde’ voor niemendal willen afdokken, te kennen te geven. Ongelukkig ziet een politie-agent die beweging en draait zich haastig naar hem om. Als een haas is de gids op den loop en de wandelaars kunnen ongehinderd het Alhambra binnengaan. 't Alhambra is een groot gebouw. Voorin wordt een winkel gehouden van allerlei Oostersche artikelen, die men, al kan men ook zonder bezwaar twee derden afdingen van den vraag prijs, altijd nog te duur betaalt. Een der bezoekers vraagt, naar een gewonen gevlochten palmblad-waaier, die hem door een jongen wordt aangeboden. - Combien? - Cinque franque, moussiou! - Quoi? zonder plichtpleging pakt hij den jongen bij zijn oor, knijpt er ferm in en herhaalt: - Combien? - O! Oo! pitié, demi franc moussiou! Voor veertig centimes wordt hij kooper en de jongen, die niet tot het winkelpersoneel behoort maar van de straat ingeslopen is krijgt bovendien van ‘le patron du magasin’ een geweldigen schop, zoodat hij jammerend op straat vliegt. - C'est comme ça qu'ils vous gâtent le commerce, ces sales chiens! Voyez Mesdames - beautiful laces - parfum d'Orient roses de Jericho - curiosities - fine sweetmeats - delicates Gebäck! - Potreï avere cioccolato Milanesi - Vino spumante! Lekker bier! - Kroot, mooi, dentelle, fichus! - Ik geloof dat die snaak alle talen spreekt, lacht een dame, die een Chineesche pop bekijkt. We zullen eens zien, antwoordt haar echtgenoot en vraagt: - Brapa? (hoeveel) Dadelijk antwoordt de winkelier in't Maleisch: - Tiga franc! (drie franc). - Saija kasi satenga franc (ik geef u een halve franc). Na allerlei betuigingen dat hij onmogelijk in zijn magazijn kan laten afdingen, omdat bij hem alles prix fixe is - Maison de confiance! - geeft hij de pop voor een halven franc: - Parce que madame est si gentille! - Wat 'n guit! | |
[pagina 481]
| |
Arabisch-slangenbezweerder te Port-Said.
| |
[pagina 482]
| |
De achter- en bovenruimte van het Alhambra is in twee zalen verdeeld, in de eene, de grootste, wordt muziek gemaakt door een zoogenaamde Wiener-dameskapelle, die voor de grootste helft uit heeren bestaat. De muziek, die den bezoekers wordt aangeboden is slecht, maar daarentegen is het consumabel duur - en nog slechter. In de tweede zaal is de roulette-tafel. Zoodra er eenige bezoekers binnen komen, begint een viertal heeren met echte galgentronies te spelen en te winnen, dat men er jaloersch van wordt. Waagt dan een of ander bezoeker een inzet.... honderd tegen een dat ook hij een paar francs wint, maar speelt hij door dan keert plotseling de kans en terwijl de vier of vijf habitués blijven winnen, verliest de verschalkte vreemdeling aanhoudend. - 'Ne ganz verflucht gemeine Bande! zegt een gemoedelijke dikke Duitscher, die in een paar minuten ongeveer zestig francs heeft aangereikt. - Ich begreif die Roulette nich, die andere Schnuiters winnen achter mekare, und ich... ich geloof das sie falsch doen; es ist Schmierlapperij! - Wat doe je ook met je voeten op 't ijs? lacht een oud zeevaarder, die met één franc vijf andere gewonnen heeft en dadelijk met spelen ophoudt, niettegenstaande de croupier hem allerminzaamst toevoegt: - Continuez, monsieur! - Continuez, vous avez de la veine ce soir! - Jawel, compliment, papa! ik zal van jou vijf franc mijn vertering betalen, is zijn droog antwoord. En als de croupier dan allerliefst grinnekend vraagt: - Quoi? quoi? zegt de andere heengaande, leukweg: - Kwa! kwa? zoo doen bij ons de eendjes. Saluut, afzetters! - Garçon un limonade! en terwijl hij drinkt, knikt hij de croupiers vriendelijk toe met een: Op je welwezen, boeven! - Ich gloobe dat jij verschtandig hebt gedaan, zegt nu de Duitscher, die om zijn verdriet te verzetten een flesch champagne heeft besteld - in Eis, goet frappirt! - Dat geloof ik van mezelf met je - maar die champie zul je niet voor je mooie oogen hebben. | |
[pagina 483]
| |
- Noen! ze schtaat notiert, zwölf Franc. - Mijn kop af als je niet meer betaalt. - Noen! ze zollen doch nich zoo groote Schmierlappen wesen? - Neen, nog grootere, let maar op! Als hij heengaat, betaalt de dorstige Germaan al protesteerend, twee en twintig francs voor 't fleschje ‘angor-poef!’ - Monsieur! moest begrijpen dat ijs, immensément couteux was. Dàt - le vin qu'il avait bu était supérieur, premier cru, énormément meilleur que celui, noté sur la carte, etc. etc. 't Geen monsieur het best begrijpt is, dat hij op nieuw is afgezet en niemand van de overige passagiers kan 'them kwalijk nemen, dat hij kwaadaardig uitroept: - Es binnen hier allemaal roovers, die heele Roemmel ist ein Schweinestall!.... Aber der Wein war ausgezeichnet, en berustend likt hij zich de lippen.
* * *
Langzamerhand wordt 't later, in de straten brandt gewoon gas, gasgloeilicht, petroleum en electrisch licht. Een groote Engelsche boot met Cooks touristen is aangekomen en als kudden schapen, gedreven door de managers-herders, verspreiden zich de Britten door de straten van Port-Said. Nu is eensklaps de lastige ‘ollands gids’ ‘the only genuïne English guide’ geworden; hij holt ten minste de verschillende groepen met volharding na en spreidt zijn polyglottisch talent onophoudelijk ten toon. Voor een café aan den havenkant nemen de meeste passagiers plaats en drinken daar - na voorzichtig vooraf den prijs te hebben gevraagd, koffie, limonade of bier. Als vliegen op suiker komen verschillende kooplieden op hen af. - Sjeg! drei gordons pour tutté le panier, oranges? vraagt een donkere fellah, een mand sinaasappelen aanbiedend. Zijn ivoorwitte tanden blinken tusschen zijn opgespalkte bruine lippen en zijn zwaarmoedige oogen zien vragend rond. Niemand koopt en hij gaat knorrig heen. - Ier bin ick, Ali baba - spreek ollands, Inglese, Teutsch, | |
[pagina 484]
| |
Italiano, Espanol, bitjara Melajoe, Arabi, Français! Moi parler toutes langues, le joyeux commerçant! Look here my nice things. Als een aal glipt de bruine, jolige koopman tusschen de tafeltjes heen, overal zijn waren, die hij in een blikken doos meêdraagt aanbiedend. Zijn oogen zijn zóó grappig sluw, zijn tanden - hij mist er een paar helaas! zijn zóó schitterend wit en zijn spraak is zóó leuk, dat hij succes heeft, vooral bij de dames. Port-Said.
Met een zekere elegante behendigheid duwt hij de eene een waaier, de andere een collier van schelpen of een reukfleschje in de hand. - Ah le joli collier, pour le beau cou de madame, oui! oui! ce monsieur pour vous l'acheter. Pas vrai, Monsieur le capitaine?Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 485]
| |
- Mais ce n'est pas ma femme! - Never mind! achetez pourtant! en met een allerzotste buiging en een innemenden glimlach: - Vous pourtant accepter, madame? Mari à vous pas jaloux - Sjeg! Ali niks vertel aan mari! - Eh bien donnez! Terwijl hij met den kooper over den prijs schachert, hoort hij achter zich Maleisch praten. Al dingend met den eersten draait hij zich snel om en stopt de dame een waaier in de hand en zegt tot den heer naast haar: - Kipas bagoes sekali! foor njonja! koop voor mevrouw! mooie waaier. Intusschen handelt Ali-baba alweêr met een derde over een schildpadden cigarettenkoker en duwt met een lachend: - that is something nice for you, cornel! een vierde een turksche pijp in de hand. 't Is of de handige kerel twintig vingers en tien oogen heeft, want met onbegrijpelijke vlugheid bedient hij iedereen, vangt elk woord, wat in zijn nabijheid gesproken wordt op en trekt partij van alles wat hij ziet. Boos worden doet hij nooit, al biedt men hem ook een spotprijs, hij blijft altijd even beleefd, even grappig en gevat, zelfs vindt hij, tusschen al zijn bezigheden door, nog ruimschoots tijd om dezen of genen concurrent, die hem te na komt, uit te schelden, of een paar lastige jongens tusschen de tafeltjes weg te schoppen. Een slangenbezweerder, een slim-oogig Arabier, die op een kleedje eenige cobra's kunststukken laat verrichten en daardoor de aandacht der passagiers in beslag neemt, wekt zijn misnoegen op. Hij blijft met een ongeduldig gelaat een poosje toekijken, maar als 't hem te lang duurt en de man, steeds zacht fluitend, de slangen in de hand neemt en om zijn armen en hals doet kronkelen, roept Ali: - Ce n'est rien du tout, niks poison messieurs! Niks poison, sjèg! Fichez nous la paix! en werpt met een aangestoken sinaasappel naar de slangen, die sissend hun dikke koppen omhoog steken. De bezweerder wordt boos en vloekt in 't Arabisch, hartig en lang, maar Ali pakt met vluggen greep een slang, steekt haar kop in zijn mond en lacht: - Voila! Ali baba, aussi malin que lui! | |
[pagina 486]
| |
Ali-baba is nu de held van den avond geworden, hij maakt zaken, iedereen koopt een kleinigheid van hem, omdat hij zoo vlug en lenig van begrip is. Met onnavolgbare juistheid weet hij met allen af te rekenen. Van den een ontvangt hij Hollandsch, van den ander Fransch geld, een derde geeft hem Italiaansche franken, een vierde Duitsche marken of Engelsche shillingen; van elke muntspecie kent hij de waarde. Hij herleidt, tot den voor hem voordeeligsten koers, in een minimum van tijd, geeft precies terug wat hij terug geven moet en terwijl hij rekent, berekent en wisselt, vindt hij toch nog gelegenheid om links en rechts nieuwe artikelen te verkoopen, te verruilen of aan te prijzen. Heeft hij niet wat men hebben wil, dan laat hij, in goed vertrouwen op de eerlijkheid van de vreemdelingen, zijn doos onbeheerd op een der tafeltjes staan, accepteert en passant een sigaar met een: - O! o! grazie, sono bono cigari! - en vliegt als een pijl van een boog naar een, aan hem alleen bekende, plaats, van waar hij, in minder dan geen tijd, terugkeert met het verlangde artikel. Maar de nijd, de afgunst en de politie slapen nooit! 't Gaat Ali-baba te goed, een paar concurrenten, minder gelukkig, misschien ook minder handig dan hij, hebben een politiedienaar op hem opmerkzaam gemaakt - en eensklaps pakt Ali als de drommel zijn hebben en houden bijeen, ziet met uitgerekten hals naar zijn naderend fatum, verkoopt nog gauw een houten rozenkrans, met een ‘vous catholique? Fine chapelet!’ ontvangt een halven franc te veel en wipt als een hazewind, zonder zich aan het knorrige: - ik moet nog een halven franc terug hebben! te storen, tusschen de tafeltjes door en over een stoel heen. Ali-baba ontspringt ditmaal den dans, en de politieman trekt een zuurzoet grinnikend gezicht, als de leuke koopman hem uit de verte toeroept: - Bonsoir! mon ami - à revoir!
* * *
't Is nu geheel donker, prachtig helder flonkeren de sterren aan den hemel, waaruit het nooit, ten minste hoogst zeldzaam, | |
[pagina 487]
| |
regent. In de verte branden de electrische booglampen der boot en verlichten de kolendragers, die mannetje achter mannetje, met hun kleine mandjes vol kolen op het hoofd, uit de schuiten opduikend, over planken, het groote schip beklimmen. Op die schuiten branden kolen-toortsen en werpen een schril, roodachtig licht op die duivelachtige, in lange rij, langzaam voortkruipende gestalten. In het roode en witte licht zien al die zwarte gestalten, dicht achter elkander de plank oploopend, er fantastisch genoeg uit en hun aanhoudend joelen en krijschen, dat over 't water nog scherper klinkt, maakt inderdaad een helschen indruk. - Over elven, dames en heeren! zegt een van de passagiers, en de meesten staan op, want: - vóór middernacht verwacht ik de heeren en dames weer aan boord, heeft de kommandant gezegd. De zwarte duivels hebben inmiddels afgedaan op het stoomschip - schreeuwend en gillend roeien zij van boord, en beladen met pakjes, manden, doozen en waaiers, komen de passagiers op hun bodem terug. Een uur later zijn zij op weg naar Europa. Klingeleesche kooplieden.
|
|