Vervolg der dichtlievende uitspanningen
(1754)–Jan Jacob Mauricius– Auteursrechtvrij
[pagina 266]
| |
Ter geleide van myn' Dichtlievende Uitspanningen.o Waarde dochter van een' deftig Burgerheer,
Wiens gunst ik steeds erken, wiens deugd ik steeds vereer,
Ik weet, uw teder oor kan 't Neêrlands niet verdraagen;
Doch uw beminnelyk en vriendelyk gezicht
Verstout myn' Zangster om dit klein geschenk te waagen.
Had ik 't geluk, dat U myn zang niet mogt mishaagen,
En gy een gunstig oog liet vallen op myn dicht!
Hoe menig Minnaar zou my dat geluk benyden!
Hoe troostlyk zou één straal, één' enkle lieve lonk
Van uw bekoorlyk oog een zuchtend hart verblyden!
Wees echter niet te fier op 't geen Natuur u schonk,
Spot met de Liefde niet, die laat zich niet braveeren,
Die loert en vlamt reeds op een' nieuwe Zegepraal,
Als hy de schoone Weeuw, (al was haar hart van staal)
Eens voor de tweede reis, die fierheid zal verleeren.
Dan zal ik plomp (het geen u 't meest verveelen zal)
De optelling van uw' deugd, uw' gaven zonder tal,
Uw' schoonheid, uw verstand in Duitsche rymen wringen,
En in plat Hollands uw verwinnaars glorie zingen.
1753.
|
|