Dichtlievende uitspanningen
(1753)–Jan Jacob Mauricius– Auteursrechtvrij
[pagina 225]
| |
28 Febr. 1753.
HEt is met schroom, dat ik, ontbloot van heul en vrinden,
My op dezelfde plaats durf vinden,
Daar Franschen, in de kunst geoeffend en volleerd,
Beschut, gemoedigd, en met hooge gunst vereerd,
Met pracht van zang en dans, van kleed'ren en tooneelen
Volmaakte stukken van de grootste Dichters speelen.Ga naar voetnoot†
| |
[pagina 226]
| |
'k Erken het need'rig, dat de Fransche Poëzy
De Neêrlandsche op 't Tooneel voorbystreeft in waardy.
Doch is 't de schuld der taal? moet die voor andre bukken?
Is die niet ryk genoeg om alles uit te drukken?
Daar schort het niet, ô neen! hadt Koning Lodewyk
De kunst niet aangequeekt, nooit was in 't Fransche Ryk
't Tooneel tot zulken top gesteegen.
Geeft my den zelfden voet, en volgt de zelfde wegen.
Al waar Augusten en Mecaenen door hun' gunst
De kunst'naars moedigen, daar groeit, daar bloeit de kunst.
Gedenkt ook altyd, op wat bodem wy hier treeden.
Het Treurspel is een' school van deugd,
Het Blyspel is een' school van zeeden,
En beide een tydverdryf voor ouderdom en jeugd,
| |
[pagina 227]
| |
Om snoode gruwlen of belachlyke gebreken
Door schrik of boertery te heeklen met vermaak.
Is 't niet natuurlyk, dit te doen in de eigen' spraak,
Die we in onze eigen' landstreek spreeken?
Zal 't Blyspel strekken tot een leevend tafereel
Van 's landsmanieren, die men afmaalt op 't Tooneel,
Wat helpt het dan in 't spel gebreken te vertoonen,
Die gansch oneigen zyn in 't land, waar in wy woonen?
Daar een' pleitzuchtige of Coquette Weduwvrouw,
Of een Tooneel-Marquies, gants windrig en verwilderd,
Zo als Destouches of Regnard doorgaans die schildert,
Hier elk verveelen, en geen, mensch doen lacchen zou.
Neen! ieder Land heeft zyn' byzondre taal van spotten,
En zyn byzonder soort van Zotten.Ga naar voetnoot*
Is 't pryslyk, dat men dus zyn' moedertaal veracht?
De taal van Vondel, die door zyn' verheeven' Dichten
Ze tot die zuiverheid en schoonheid haeft gebragt,
Dat zy voor geene in gants Euroop behoeft te zwichten,
| |
[pagina 228]
| |
Een' taal, zo lang geschaafd door onvermoeide vlyt
Van Zewel, Nyloë, van Huidekooper, Moonen,
Hoogstraaten, en een reeks van Febus echte Zoonen?
Neen! schaam u nooit, dat gy een Nederlander zyt!
De dierbaare Erf-Princes, wiens Feest wy heden vieren,Ga naar voetnoot*
Ons Pronkçieraad, ons Pallasbeeld,Ga naar voetnoot†
(Lang moet die schoone Bloem den Leeuwetuin versieren!)
Is in ons Nederland geteeld.
De Prins, dien God ons tot een Hoofd heeft uitverkooren,
Is zelfs een Haagenaar gebooren.
En 't geen ons alles hoopen doet,
Hun wyze Moeder, schoon een' Rykstelg van Brittanje,
Bezit een Neêrlands hart by 't Engelsch Koningsbloed.
God zeeg'ne de Prinses en 't Stamhuis van Oranje.
|
|