Dichtlievende uitspanningen
(1753)–Jan Jacob Mauricius– Auteursrechtvrij
[pagina *π1v]
| |
[onder: titelplaat p. *π2r] | |
[pagina *π2v]
| |
[pagina *1r]
| |
[pagina *1v]
| |
Opdracht.'tIS Twee-en-veertig jaaren geleedenGa naar voetnoot*, dat ik de eere had aan Uwe Wel Ed. myn Treurspel, Sesostris, op te draagen. Zes jaaren daar na deed ik het zelve met myn Studenteleeven. En wanneer ik naderhand in 1734 en 1735. beide die stukken herdrukken liet, betuigde ik, wat vreugde het my gaf, dat onze vriendschap, na zo langen verloop van Tyd, (niet tegenstaande onze afge scheidenheid van 's Gravenhaage tot Hamburg) nog eeven de zelfde was. De schikking der Voorzienigheid heeft my sedert nog vry verder van Uw' Hoog Ed. afgescheurd: doch zelfs aan de overzyde van den Grooten Oceaan, en onder gants andere starren, heb ik 't genoegen gehad van die | |
[pagina *2r]
| |
vriendschap door brieven te onderhouden. En tegenwoordig weder herwaarts gerukt zynde;
Was 't my een troost, in al' myn' bittere ongelukken,
Dat ik myn ouden Vriend van twee-en-veertig jaar,
Na zo veel' rampen, en geleeden zeegevaar
Verblyd mogt in myn' armen drukken,
En in zyn' ed'le ziel die zelfde Vriendschap vond,
Die onze harten van de jeugd af saam verbondt!
Vergun my, Myn Heer, dat ik de gelegenheid van de Uitgave deezer Dichtlievende Uitspanningen mag waarneemen, om voor al' de waereld te betuigen, hoe hoog ik die eere waardeer. De roem van Uw' Wel Ed. doordringend oordeel, en uitgebreide weetenschap, verzeld van een' nederige zedigheid, is bekend in en buiten Uw Vaderland. Doch die U van naby kennen, weeten daar by, met wat tedere naauwgezetheid Gy de deugd bemint, met een' angstvallingen afschrik | |
[pagina *2v]
| |
voor de minste schaduwe van ondeugd. Niets kan dus den ongelukkigen Mauricius tot grooter' roem verstrekken, dan dat de Heer van Kruiningen hem zo veel' jaaren lang zonder tusschenpoozing of verkoeling vereerd heeft, en nog blyft vereeren met zyn' standvastige vriendschap. Zie daar, Myn Heer, alles, wat ik de vryheid durf neemen tot Uw' lof te zeggen, om dat myn' eigen' Verdediging het my afperst. De stof zou anders zeer ryk, en myn getuigenis met volkoomen' reden van weetenschap zyn, doch, om Uw' Wel Ed. met bloemen uit Uw' eigen' tuin te bestrooien,
Geen lofspraak kan Huybert bekooren,
Schoon hy die dubbeld heeft verdient.
Zo ge aenvangt, stopt hy straks zyn' ooren;
Zwyg, Zangster, zwyg! ik ken myn Vrient,
Zo sprak ik, en zy legt haer' veder
Op Uw bevel, met weêrzin neder.
| |
[pagina *3r]
| |
Leef lang, Myn Heer, en dewyl Uw' Hoog Ed. de waereld lang vrywillig Vaar wel hebt gezegd, wensch ik U niet anders, dan dat Gy den gezonden geest, dien de Hemel U gegeeven heeft, lang behouden moogt in een gezonder lichaam. Laat Uw Huis blyven openstaan voor goede Vrienden, die altyd een nieuw genoegen scheppen in Uwe leerzaame, deftige, edelhartige redeneeringen over alle beschaafde weetenschappen, byzonderlyk over alles, wat betrekking heeft tot de Staatkunde, en vooral tot den Staat van Uw Vaderland: een kennisse, waar in alle rechte Nederlanders zich 't meest behoorden te oeffenen, doch die 't meeste verzuimd wordt. Geniet dus lang die gerustheid van gemoed, die voor een' wys' man op aarde het Hoogste Goed is, en wacht de dood af, | |
[pagina *3v]
| |
zonder ze te wenschen of te vreezenGa naar voetnoot*, tot dat Gy eindelyk een' zuivere ziel zult opofferen aan God, die een belooner is van die hem zoeken. Laat onderwyl de Poëzy ons in onze oude dagen tot een' speelpop strekken, gelyk ze van onze jeugd af geweest is, en behoud altyd Uwe oprechte genegenheid voor een' ouden Vriend, die, zo lang hy leeft, met alle hoogachtinge blyven zal, Uw Edelgebooren Heer, Uwe Wel Ed:
Zeer gehoorzaame en Ootmoedige Dienaar. J.J. Mauricius. s' Hage, den 19. February 1753. |
|