Besluit der dichtlievende uitspanningen, met verscheidene byvoegzelen
(1762)–Jan Jacob Mauricius– Auteursrechtvrij
[pagina 216]
| |
by het nederleggen van myn Ampt, als Gouverneur Generaal der Colonie van Suriname, eerst by monde gedaan in de Vergaderinge van de Ed: Societeit, den 1. Augustus 1753. en vervolgens in Scriptis overgegeeven.EDELE GROOT ACHTBARE HEEREN,
DE reden, waarom ik de eer heb tegenwoordig in UE G.A. Vergadering te verschynen, meriteerde een' sierlyke en welbestudeerde Redenvoering. Maar dewyl ik dit moment considereer, als de importantste en gesignaleerdste Epoque van myn levensloop, beken ik, dat myn' ontroering my niet toelaat te spreeken, met die tranquiliteit, die ik meen nodig te zyn, om iets te zeggen, dat de attentie van een zoo aanzienlyk Collegie waardig kan zyn, en zoo dus myne woorden niet beantwoorden aan Uw Ed. G.A. verwachting, bid Ik, dat Uw Ed. G.A., dat gebrek gelieven te supplee- | |
[pagina 217]
| |
ren, met derzelver gewoone goedheid, en gunstig te considereeren, dat geen woorden konnen uitdrukken, 't geen ik op dit moment in myn hart gevoele. Wanneer ik over ruim elf Jaaren, op myn vyftigste Jaar, de eer had op deeze eigen Plaats te zitten, was myn voorneemen het overige myner dagen te Surinaame in Uw Ed. G. Achtb. dienst te eindigen; Ik heb daar toe al' myn' Familieschikkingen gemaakt; ik heb zelfs myn Grafsteede uitgezien en geordonneerd. Doch de Goddelyke Voorzienigheid heeft het anders behaagd! en na veele wonderlyke toevallen en agitatien, zie ik my tegenwoordig in die omstandigheden, dat ik het Ampt, t welk ik nu elf Jaaren (zoo ik 'er de laatste twee mag by reekenen) de Eer heb gehad te bekleeden, met alle respect weder in Uw Ed. Gr. Achtb. schoot kom nederleggen, met ootmoedige bede, dat Uw Ed. Gr. Achtb. my myn' dimissie gelieven te accordeeren. Ed. Groot Achtb. Heeren, ik doe dit verzoek met een ontroerd hart. 't Zou in myn mond niet passen te zeggen, dat myn retour voor de Colonie 't beste en 't nutste zoude zyn geweest, hoewel de honorable wyze, waar op 't Uw. Ed. Groot Achtb. behaagd heest, zig op dat poinct te expli- | |
[pagina 218]
| |
ceeren, my ontschuldigen zou van verwaandheid, zoo ik myn' sentiment conformeerde met dat van myn' Heeren en Meesters. 't Zal dus modester en decenter wezen, wanneer ik zeg, dat 'er veele personeele en particuliere redenen zyn, die my dat retour hadden doen wenschen. Zo ik in myn Gouvernement hersteld was geworden, zou ik op myn een en sestigste jaar eindelyk geweeten hebben, waar ik myn leeven eindigen zou, doch, dewyl de behouding van myn' gages, geaccrocheerd is aan 't uitzicht van een' Commissie, ben en blyve ik in dezelfde onzekerheid, waar ik myn' oude dagen eindelyk slyten zal. Men weet bovendien, dat dit climaat zeer nadeelig is voor de swakke borst, waar mede ik van jongs af geworsteld heb, en, negen jaaren in de warmte geweest zynde, valt my de koude onverdraagelyker, dan ooit te vooren. Ik wil verder geen woord zeggen, van myn interest, dewyl de Geinteresseerdheid nooit myn foible is geweest; en 't zou tegenwoordig ook indiscreet zyn van myn interest verder te spreeken, na dat ik onder hooge directie, over myn interest getransigeerd heb. Doch ik moest een steen zyn, E.G.A. Heeren, zo ik ongevoelig was aan de af- | |
[pagina 219]
| |
scheuringGa naar voetnoot(*) van kinderen en kindskinderen, die ik tegenwoordig na menschelyke apparentie in dit leven nooit zal weder zien, vooral de afscheuring van een' waarde Dochter, die ik teder lief heb, en die myn' tedere liefde waardig is, zelf na het getuigenis van myn ergste vyanden. Ed. Gr. Achtb. Heeren, ik onderwerp my echter in dit alles met nederigheid aan de leiding van de Providentie, die my, door veele wonderlyke, en niet altyd eeven zachte wegen, tot hier toe gebragt heeft, en in dit embaras is 't my een' groote consolatie, dat ik 't genoegen heb van 't gezag en de Rechten van Uw Ed. Gr. Achtb. op een' vasten voet te zien gebragt; dat gezag, Ed. Gr. Achtb. Heeren, en die Rechten, die ik altoos, als een eerlyk dienaar, yverig gedefendeerd heb, en welkers yverige defensie my den haat van wederspannelingen, die altyd tegens de Ed. Societeit gecabaleerd hebben, en alle de ongelukken, dia my zyn overgekomen, op den hals heeft gehaald. Myn tweede consolatie is, Ed. Gr. Achtb. Heeren, dat ik 't geluk kan heb- | |
[pagina 220]
| |
ben van myn Ampt neder te leggen, als een man van Eer. Ik heb 't geluk van my gejustificeerd te zien, niet alleen door 't favorable getuigenis van Uw Ed. Gr. Achtb. 't welk alleen genoeg hadt behooren te zyn; dewyl Uw Ed. Gr. Achtb., door een' geconcateneerde kennisse van zaaken, best van myn gedrag konden oordeelen; maar zelfs, door 't rapport van die Heeren Commissarissen, die my hebben opgezonden, en die verklaard hebben geen' schuld in my te vinden, zo als haar Koninglyke Hoogheid, reeds over een jaar, de goedheid heeft gehad aan de Ed. Societeit te declareeren. En of zulks nog niet genoeg, was, heeft nog myn' onschuld, na dat alles, de smeltkroes moeten passeeren van 't naauwkeurig examen van een' respectable Rechtbank, die by haar Advies, my onschuldig, en myn' beschuldiger een' strafbaron Calumniateur heeft verklaard: een Advies, 't welk geconfirmeerd is door een formeele resolutie en sententie van den Souverain, en 't welk Haare Koninglyke Hoogheid by 't jongste rapport, nog over weinig dagen, goedgunstig heeft gelieven te bevestigen. Ik voeg 'er nog voor een derde Consolatie by, Ed. Groot Achtb. Heeren, dat ik my slatteer, dat Uw Ed. Groot Achtb. voldaan zyn van 't getrouw atta- | |
[pagina 221]
| |
chement aan Uw Ed. Groot Achtb. dienst, 't welk ik tot het laatste moment in deezen getoond heb. Uw Ed. Groot Achtb. hebben myn fermeteit gezien, waar mede ik alle particuliere propositien heb gerecuseerd, in eene tyd toen ik nog in een zorgelyken staat van onzekerheid was. En Uw Ed. Groot Achtb. weeten de presentatien, die ik nog gedaan heb, niet alleen na myn' Justificatie, maar zelfs na 't gesloten accoord. Ik kan dan zeggen, Ed. Groot Achtb. Heeren: Sat Patriae Priamoque datum, en dewyl 't dan zo wezen moet, is my niets overig, dan God Almagtig met gebogen knieën te danken en te looven, dat hy, die my van der jeugd aan geleerd heeft, my in myn' ouderdom niet heeft verworpen, en niet alleen myn leeven genadig gered uit zo veele gevaaren van zee, van ziekte, van booze menschen, maar my ook den geest opgebeurd, en myn' kragten ondersteund, om niet te bezwyken onder den berg van valsheden, die my op 't lyf was geploft, en onder alle de chagrynen, waar mede ik getergd en gedrukt ben geweest, tot dat Hy eindelyk myn omswerven geteld heeft, myn' duisternis doen opklaaren, en aan my een teken gedaan ten goede, tot beschaaming van | |
[pagina 222]
| |
myn' Haaters, die my bitterheid hebben aangedaan, dog die gevallen zyn in 't midden van den kuil, dien zy voor my gegraaven hadden. Noch dank ik God byzonderlyk, dat Hy my een zachtmoedig hart heeft gegeven, vry van wraakzucht, en gedisponeerd om hem te bidden, dat Hy aan myn' Vyanden 't kwaad, datze my gedaan hebben, vergeeven wil, vooral aan zulke, die waarlyk niet geweeten hebben wat ze deeden. Naast God, Ed. Gr. Achtb. Heeren, zyn 't Uw Ed. Gr. Achtb., die ik met alle respect bedanken moet, voor alle de weldaaden, die Uw Ed. Gr. Achtb. aan my en de mynen beweezen hebben, doch byzonderlyk voor de noble en cordaate wyze, waarop Uw Ed. Gr. Achtb. myn' onschuld Verdeedigd, en my in alle myne vervolgingen geprotegeerd hebben, gelyk ik ook nooit genoeg kan erkennen alle de moeite, die verscheide Leden van Uw Ed. Gr. Achtb. aanzienelyk Collegie van deeze zaak gehad hebben. Byzonderlyk moet ik, ten opzigte van 't laatste, myn verpligting betuigen aan den Heere Secretaris van Meel, wiens pen Uw Ed. Gr. Achtb. gebruikt hebben om myn' onschuld te defendeeren, eer ik nog te Suriname wist, dat ik beschuldigt | |
[pagina 223]
| |
was, veel min, waar mede ik befchuldigt wierd. Nooit kan ik genoeg admireeren de soliditeit en te gelyk de promptitude, waarmede dat eerste Bericht, in zoo kort geprecipiteerden tyd, is opgesteld, en al de wereld begrypt nu van achteren, dat dit Bericht, in substantie, reets alles behelsde, wat ik naderhand breeder heb moeten deduceeren, en dat aldus het zelve alleen had kunnen volstaan tot myn' ontschuldiging. Laat my gepermitteerd zyn, Ed. Gr. Achtb. Heeren, by deeze occasie my en de mynen te recommandeeren in Uw Ed. Gr. Achtb. protectie, en schoon Uw Ed. Gr. Achtb. tegenwoordig my staan te dimitteeren uit haar' dienst, bid ik echter, dat Uw Ed. Gr. Achtb. voor my altoos behouden willen die gunst en genegenheid, waar mede Uw Ed. Gr. Achtb. my altyd gehonoreerd hebben. Immers van myne zyde, schoon ik den naam van Gouverneur van Suriname staa kwyt te raaken, zal ik echter altyd den naam en de daad behouden van Uw Ed. Gr. Achtb. dankbaaren, ieverigen en getrouwen Dienaar, en daar myn' Pen, myn mond, en in 't geheel myn' Perzoon ooit aan de Societeit van eenig nut kan weezen, zal ik my altyd tot een pligt en tot | |
[pagina 224]
| |
een glorie reekenen aan Uw Ed. Gr. Achtb. blyken te konnen geeven van myn ootmoedig respect, en van myn' oprechte welgemeende dankbaarheid. En schoon ik tegenwoordig buiten staat gesteld word, Ed. Gr. Achtb. Heeren, om de goedheden van Uw Ed. Gr. Achtb. verder met weezendlyke diensten te konnen beantwoorden, zal ik echter, zoo lang ik een druppel bloed in de aderen heb, nooit ophouden God te bidden, dat Hy Uw Ed. Gr. Achtb. Perzoonen en hooggeëerde Familien met zyn' Zeegen gelieve te overstroomen; dat Hy Uw Ed. Gr. Achtb. Regeering gelukkig en bestendig maake, en onder Uw Ed. Gr. Achtb. directie de Colonie doe groeijen en bloeijen. |
|