Besluit der dichtlievende uitspanningen, met verscheidene byvoegzelen
(1762)–Jan Jacob Mauricius– Auteursrechtvrij
[pagina *1v]
| |
De Uitlegging van het Titelplaatje is te vinden, Pag. 233.
| |
[pagina *2r]
| |
Aan zyne doorluchtige Hoogheid, den vorst, en heere Willem V.Prince van Oranje en Nassau: Graeve van Catzenellebogen, Vianden, Diets, Spiegelberg, Buuren, Leerdam en Cuylenburg: Marquis van Ter-Veere en Vlissingen: Baron van Breda, Beilstein, de Stad Grave en den Lande van Kuyk, Ysselstyn, Kranendonk, Eyndhooven, en Liesveld, Heer van Bredenvoord, Turnhout, St. Geertruydenberg, Willemstad, de Klundert, St. Maartensdyk, Zevenhergen, de Hooge en Laage Zwaluwe, Steenbergen, Naaldwyk, Diest, Grimbergen, Herstal, St. Vith, Arlay, Noseroy, Burgenbach, Daasburg en Warneton, Vryheer over Monster, Ter-Heyde, Poeldyk, en Half Loosduynen, de Goederen van Polaanen; Onafhankelyk Heer van het Eiland Ameland, Erf-Burggraaf van Antwerpen en Besanson, Ridder van de Kousseband; Erf-Stadhouder, Capitein en Admiraal Generaal van de Vereenigde Nederlanden, enz, enz, enz. | |
[pagina *2v]
| |
ALLERDOORLUCHTIGSTE VORST EN HEER,
HEt alleroudste Rymwerk, dat wy in onze taal kunnen optoonen (schoon ik vaststel, dat het Rym ook in vroege tyden in ons Land bekend is geweest) is dat van Melis Stoke, nu by de vyfhonderd jaaren oud. Het Besluit zyner vaerzen heeft hy opgedraagen aan den jongen Grave Willem den Goeden,Ga naar voetnoot(*) en deeze Opdragt, is by liefhebbers onzer Oudheden altyd geacht geweest, als een aanmerkelyk Kabinet - stuk van onze oude Hollandsche deugdzaame, en op dien voet vrymoedige eenvoudigheid. | |
[pagina *3r]
| |
De inhoud van myn' Schriften (wanneer ik zelfs alle vorige daarby voeg) is van dat gewicht niet, als de Rymkronyk van Stoke: doch, Doorluchtigste Vorst en Heer, des Dichters hart, is eeven welmeenend, en 't is dus ook, op dat voorbeeld, dat ik de vryheid neem, om 't Besluit myner Dichtlievende Uitspanningen, aan de voeten van Uwe Hoogheid neder te leggen, en de eenvoudige Aanspraak van deezen goeden Gryzaard, de myne te maaken. Ik heb de woorden veranderd, daar ze door de oudheid der Taale onverstaanbaar waaren. In de schikking heb ik wat vryheid genoomen, en tot de uitbreiding, heb ik geschept uit een' bron, die nog ouder en veel eerwaardiger is, nam: uit den honderd en eersten Psalm van den Koninglyken en Profeetischen Dichter, waar over de Hoog- | |
[pagina *3v]
| |
leeraar Triglandius, over byna honderd jaaren, ten dienste van Uw' Hoogheids Doorluchtigen Voorsaat, Prins Willem den Derden (naderhand Koning van Groot Brittannien) een' verklaaring heeft uitgegeeven, onder den naam van den Christelyken Prins. Eén' Bede, Doorluchtigste Vorst en Heer, of, zo ik dat woord gebruiken durf, één' erinnering, moet ik 'er by voegen, die Melis Stoke niet nodig heeft gehad. Toen hy zyn Rymwerk te voorschyn bragt, was het Graafschap nog maar een jaar of zes uit het Huis van Holland geweest, en onze Taal was nog zuiver, en in volle achting. 't Is eerst naderhand, onder de vreemde Regeeringen van Henegouwen, Beyeren, Bourgondien, en vooral van Oostenryk geweest, dat onze Taal, door de invoering van | |
[pagina *4r]
| |
vreemde woorden, verbasterd, en onderdrukt is geworden; en zelfs hebben de Staaten van den Lande moeite gehad, om vreemde taal uit hun' Vergadering te houden, schoon men hen de eere moet geeven, dat zy, zelfs in de allerbedrukste tyden, tegen een' Grave van Leicester, ja tegen een' Hartog van Alba 't behoud der Nederduitsche spraak, als een Recht en Privilegie van 't Land, manmoedig hebben durven beweerenGa naar voetnoot(†). Wy zyn echter nog zo gelukkig gebleeven, dat wy in Staats-besluiten en Gericht-zaaken, het oude gebruik behouden hebben, schoon met een' groote vermenging van bastaard-woorden: doch in den omgang der aanzienlyksten heeft de | |
[pagina *4v]
| |
Fransche Taal de Nederlandsche geheel uitgedrongen: en dit is ook de waare reeden, waarom onze Vaderlandsche Poëzy, (hoe heerlyke Dichtstukken wy ook kunnen optoonen) veracht wordt, om dat men ze (als zuiver Hollands zynde) niet verstaat. Tot wien zal dit verlaaten Weeskind zich keeren, Doorluchtigste Vorst en Heer, dan tot Uwe Hoogheid! Een' van de allereerste zorgen van Uw' Hoogheids Doorluchtigsten Heer Vader, onsterffelyker gedachtenis, is geweest, de aanqueeking der Vaderlandsche Fabriken en handwerken: Doch byzonderlyk, kan ik met reden van weetenschap betuigen, dat zyne Hoogheid onze Taal - en Dichtkunst lief hadt. En gelyk Uwe Hoogheid, alle deszelfs Vorstelyke deugden tot Uw voorbeeld neemt, bidde ik | |
[pagina *5r]
| |
Uw' Hoogheid ook deeze te volgen, en nooit te vergeeten, dat Uwe Burgeren Nederlanders zyn, en dat Uwe Hoogheid zelf een gebooren Hollander is. Vergeef my deeze vryheid, Doorluchtigste Vorst en Heer! 't Is de éénige dienst, dien ik nog doen kan aan onze Vaderlandsche Poëzy, van welke ik tegenwoordig ernstig afscheid neem. Hoe garen zou ik de Harp weeder op neemen, en ze aan Uw' Hoogheid toewyden! Doch ik beklaag my, dat ik aan Uw' Hoogheid niets kan aanbieden, dan een' geest, door ouderdom uitgeput. Zoo ook iets my verdriet by 't vooruitzicht van myn naderend einde, is 't, dat ik waarschynelyk geen deel zal kunnen hebben aan de gulden' Eeuw, die wy ons belooven moeten, en geen getuige | |
[pagina *5v]
| |
zyn van de Glorie, die ik aan Uw Hoogheid voorzeggen durf. Ja, Doorluchtigste Vorst en Heer, ik doe die voorzegging op goede gronden, en met goede waarborgen. In uwe Prinsselyke aderen, straalt het bloed van een' reeks van Vorsten, waar van nooit één enkele het bloed van Nassau beschaamd heeft, en waar van de meesten de allergrootste Helden der Oudheid in roem geëvenaard, ja overtroffen hebben. Het aanmerkelyke tydstip van Uwe Hoogheids gezegende geboorte, heeft ons Uwe Hoogheid doen aanmerken, als een afgebeden pand van Gods gunste, en 't is in dat vertrouwen geweest, dat Uwe Hoogheids (voor ons te vroeg gesturven) glorieryke Heer Vader Uwe Hoogheid aan God heeft opgedraagen, en in Uw' teederste kindsheid de eerste indrukzelen | |
[pagina *6r]
| |
van deugd en vreeze Gods, in Uw gemoed geprent. Na dit verlies, is Uw' eerste jeugd gevormd, door de hand van een' Koninglyke Vorstin, die aan de grootste Vorsten tot een voorbeeld kon strekken van Godsvrucht, Staatswysheid, en onvermoeide arbeidzaamheid. Tegenwoordig zen wy Uw' Hoogheid in genade by God, en menschen opwassen, onder 't opzicht van 's Lands Vaderen, en byzonderlyk onder 't zorgvuldig bestier van een' Doorluchtigen Leidsman, die zelf alle de deugden bezit, die een' Prins van zyn' Vyanden outzien, en van zyn' Burgeren bemind kunnen maaken. By een' zo gelukkige opvoeding, zien wy ook met onze oogen, dat Uwe Hoogheid, als een Jonge Samuel, vroeg naar wysheid hoort, en den God Uwer Vaderen zoekt; en alle, die | |
[pagina *6v]
| |
de eere hebben U van naby te kennen, staan verbaasd over Uw' Hoogheids ongemeene vorderingen in alle soorten van weetenschappen, die een' jong' Vorst kunnen vormen, en des selfs geest en hart bereiden tot den hoogverheeven, doch te gelyk zwaarwigtigen post, waartoe Uwe Hoogheid gebooren is. Ja in alle Uwe daaden en woorden geeft Uwe Hoogheid teekenen, dat heldendeugden, en verheeven' hoedaanigheeden den Stam van Nassau eigen, en daar in erffelyk zyn. Wat koesterenden Zomer, en wat vruchtryken herfst moet men niet wachten van een' zo bloeiende lente? En wat ryke zangstoffe zullen Uwe deugden niet uitleveren aan jonger' Dichters, die Uw' Hoogheids naam beter, dan ik, vereeuwigen zullen! | |
[pagina *7r]
| |
Voor my, Doorluchtigste Vorst en Heer, ik geef hen de Harp tegenwoordig over, en laat verder den eenvoudigen Klerk voor my het woord doen: doch zo lang ik dit quynend leeven nog sleepen moet, zal ik tot myn' laatsten adem God bidden, dat hy 't Doorluchtige huis van Nassau bevestigen wil van geslachte tot geslachte, en bysonderlyk zyn' ryken zegen storten op Uw' Hoogheid, en door Uw' Hoogheid op het lieve Vaderland, welx glorie en welvaart, van de Uwe altyd onafscheidelyk moet blyven. 't Is my onderwyl in myn' oude dagen een verkwikkende vreugde, dat ik met Uwe Hoogheids gunstige toestemming, 't geluk mag hebben van deeze laatste Wintervruchten van myn' Dichtgeest met Uwe Hoogheids Doorluchtigen naam bekroond te zien. De ge- | |
[pagina *7v]
| |
ringheid van derzelver waardy verdient zekerlyk zo groot een' eer niet: doch zy geeven my de gelegenheid, om met deeze Opdragt, een gedenkteeken te stichten van de getrouwe zucht, en nederigen eerbied, waar mede ik d'eere heb te zyn,
Allerdoorluchtigste Vorst en Heer,
Uwe Doorluchtige Hoogheids
alleronderdanigste en allergehoorzaamste Dienaar,
J.J. Mauricius.
Hamburg, den 3. Mei 1762. |
|