één stap, en van boom tot boom nader. Bij den laatsten boom bracht hij weder de handen aan den mond en riep zoo zacht mogelijk:
- Dina! Dina!
De boerenmeid sloeg voor alle antwoord de houten rijve, waarmede zij het groen omwoelde, in de bron en kletste het water naar den jongeling toe, zoodat het langs alle kanten van zijne kleederen droop. Haastig laadde zij toen het gewasschen groen op eenen kruiwagen en, in het heengaan, draaide zij het hoofd over den schouder, om den jongeling toe te snauwen:
- Hoor, het is maar om te zeggen, dat al hetgeen gij gisteren hebt afgeluisterd, wel geen evangelie is.
- Dina, zegde de jongeling, en kwam achter den boom te voorschijn, - geen enkel vriendelijk woord, vooraleer ik van hier vertrek?
- Wat, vertrekken? - riep de maagd verbaasd uit, liet den kruiwagen plotseling nedervallen, en hare wangen kregen eene roode kleur; doch om hare ontroering te bewimpelen, voegde zij er spottend bij:
- Ei, ei, waar zoudet gij naar toe vertrekken als de Winter gaat aankomen?
- Maar heeft Trientje van den bakker het u gisteren niet gezegd? - Waar naar toe? - Alsof ik geen twee duizend franks te Munster kon verdienen? Welnu, 't is zoo. - Ik heb mij voor vijf jaren bij meester Hinderhausen verhuurd. - En misschien keer ik nooit meer weer.
- Nooit?
- Nooit! Hoor eens, ik zal u wat vertellen, ik ben maar een arme duivel, een scheêpershond, een...
- Heb ik dat gezegd? zegde Dina schaamrood wordende.