Naar de letter
(2003)–Marita Mathijsen– Auteursrechtelijk beschermdHandboek editiewetenschap
15.2. Criteria voor publikatie in een nalatenschapseditieDe editeur openbaart in een nalatenschapsuitgave teksten waarvan niet altijd bekend is wat de auteur ermee voor had. Vond hij bepaalde voltooide werken niet goed genoeg voor publikatie of had hij andere redenen van bij voorbeeld politieke of persoonlijke aard, zoals een te herkenbare beschrijving van reële gebeurtenissen? Soms bedingt een auteur dat bepaalde teksten pas na zijn dood gepubliceerd mogen worden. Adriaan Venema schreef zijn memoires speciaal voor openbaarmaking na zijn dood, zich hiermee aansluitend bij de traditie van Chateaubriand die gedurende vele jaren aan zijn Mémoires d'outre-tombe werkte voor een postume uitgave. De editeur zal proberen te achterhalen wat de beweegredenen van de auteur waren om niet te publiceren en die in zijn commentaar verwerken. Zoals we eerder gezien hebben spelen de argumenten van de auteur om niet te publiceren geen rol na zijn dood. Volgens Woesler mag de editeur principieel geen belangrijke nalatenschapstekst achterhouden voor de openbaarheid: ‘die Kulturgemeinschaft verlangt [...] die Publikation von Texten gegen den Willen des Nachlassers’.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 396]
| |
Wel moet hij proberen een criterium te vinden om een onderscheid te maken tussen teksten met een ‘literaire’ betekenis en gewone ‘gebruiksteksten’ of werkmateriaal. Hij moet dus beoordelen of een tekst het karakter van een ‘literair werk’ heeft, waarbij we gemakshalve brieven al rekenen tot het literaire werk.Ga naar voetnoot3 Het kan, bij voorbeeld, zelden de bedoeling zijn dat een editeur handgeschreven uittreksels van boeken publiceert of de aantekeningen die de auteur van hoorcolleges in zijn studententijd maakte. Huishoudboekjes, rekeningen, bestellijstjes etc. zijn doorgaans niet van belang, al zijn er in Duitsland serieuze plannen om de huishoudboekjes van Goethe te editeren.Ga naar voetnoot4 Het onderscheid tussen literaire teksten en gebruiksteksten is desalniettemin vaak moeilijk te maken, want het gaat daarbij om functies die de lezer toekent aan teksten, en niet om eigenschappen ervan. Zo kunnen dagboeken als literaire teksten beschouwd worden als ze bespiegelingen of ‘zielsontboezemingen’ bevatten, en als gebruiksteksten wanneer ze alleen maar afspraken opsommen. Richtlijnen zijn hier moeilijk te geven, maar per auteur zal beoordeeld moeten worden wat deel uitmaakt van de literaire nalatenschap en wat daarbuiten valt. Het meest problematische bij nalatenschapsedities zijn onvoltooide manuscripten. Het is meestal onmogelijk, en vaak ook onwenselijk, om een volledige uitgave van alle nagelaten fragmenten en aanzetten te realiseren. Over de nalatenschap van J.H. Leopold schreef W.L. Brusse, dat die zich bevond ‘in een staat die het wellicht een menschenleven zou kosten om er orde en regelmaat in aan te brengen en te realiseeren voor de literatuurhistorie. Zij bestaat uit tienduizenden stukjes, snippers, eindeloos veelvuldige staten van fragmenten’.Ga naar voetnoot5 Een editeur zal moeten beslissen welke fragmenten en onvoltooide werken publikabel zijn. Want al zal een nalatenschapseditie van onvoltooide werken meestal voor een wetenschappelijk publiek bedoeld zijn, dan nog heeft het doorgaans geen zin een editie te maken van snippers met een enkele versregel. Als criterium voor publikatie wordt in het algemeen de regel gebruikt dat alle vrijwel voltooide werken, en onvoltooide die een duidelijke werkstructuur bezitten en een zekere omvang hebben bereikt, opgenomen worden.Ga naar voetnoot6 Criteria kunnen hierbij ontleend worden aan formeel-stilistische kenmerken. Een onvoltooide tekst heeft een werkstructuur als bepaalde formele kenmerken aanwezig zijn, zoals rijm, strofenbouw en metrum in (traditionele) | |
[pagina 397]
| |
gedichten en verhaalopbouw in proza. Nagelaten teksten van auteurs uit modernistische perioden laten echter een dergelijke kenschetsing niet toe.Ga naar voetnoot7 Hier zal kennis van het werk van de auteur het criterium voor de bepaling van het werkkarakter en dus de publikatie moeten zijn. Jordan en Woesler noemen ook nog het uiterlijk van een manuscript als criterium voor het bepalen van het werkkarakter. De graad van ‘literairheid’ zou dan ontleend kunnen worden aan formele kenmerken van het manuscript zelf: zijn er correcties, open varianten etc. Het voorkomen van dergelijke bewerkingen is echter mijns inziens niet als absoluut criterium te hanteren, omdat elke auteur een andere werkwijze heeft. Er zijn auteurs die voordat ze de pen op papier zetten versies en mogelijkheden door hun hoofd hebben laten gaan en aan het eind van de ‘genese’ de gekozen variant neerschrijven, de zogenaamde hoofdwerkers, en andere die op papier al schrijvend afwegen welke versie de voorkeur moet krijgen. Alleen bij de categorie van de ‘papierwerkers’ zegt het manuscript iets over de staat van voltooiing. Editeurs kunnen zich vergissen in de karakterisering van bepaalde teksten. Bepaalde aantekeningen van Novalis werden door een van zijn editeurs beschouwd als fragmenten, en ingepast in de romantische traditie om fragmentarisch te schrijven. Het bleek echter om nogal persoonlijke studienotities en leesaantekeningen te gaan.Ga naar voetnoot8 |
|