Naar de letter
(2003)–Marita Mathijsen– Auteursrechtelijk beschermdHandboek editiewetenschap
10.2. De constitutie van de leestekstDe tekstversie van de basistekst wordt in de historisch-kritische editie afgedrukt zoals ze overgeleverd is. Woorden, tekens, spelling, interpunctie, syntaxis en versstruktuur worden precies gevolgd ongeacht of vroegere of latere versies een ‘betere’ tekst opleveren.Ga naar voetnoot12 Ingrepen in de tekstvorm zijn alleen toegestaan wanneer onmiskenbare druk- of zetfouten of verschrijvingen aangewezen kunnen worden, die ook probleemloos te corrigeren zijn.Ga naar voetnoot13 De fouten moeten ondergebracht kunnen worden in de bovengenoemde categorieën. Ook voor lees- en studie-edities bevelen wij aan correcties of ingrepen in de basistekst alleen volgens de bovengenoemde regels uit te voeren, | |||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||
ofschoon enige ‘rekkelijkheid’ hier wel eens verantwoord kan zijn (zie par. 10.2.3.1). | |||||||||||||||||||
10.2.1. Editeursingrepen in gedrukte basistekstenIn de Algemene verantwoording van de leeseditie van Couperus' werken worden fouten in de basistekst die terug te brengen zijn op een van de bovengenoemde categorieën, naar de herkomst in drie groepen gedeeld: a. Formeel. Onder formele fouten die op drukfouten en op perscorrupties terug te brengen zijn, vallen letters en tekens van een verkeerd type of corps, omgedraaide, versleten en kapotte letters en tekens, spaties binnen een woord, ontbreken van spaties tussen woorden, uitgevallen letters en tekens en verschoven zetsel. Aan het eind van een regel gaat nog wel eens iets mis, vooral als er al veel exemplaren van een zetsel gedrukt zijn. Een afbrekingsteken of komma valt makkelijk weg. Ook komt voor dat de hoek van een blad dubbelslaat bij het drukken en er zo stukken onbedrukt blijven, of dat regels wegvallen (afbijtsel). Dit soort fouten is zonder inhoudelijke analyse van de tekst te herkennen. Correctie is meestal gemakkelijk, maar wanneer stukken tekst ‘verdwenen’ zijn, moet van een andere versie of een ander exemplaar gebruik gemaakt worden voor de invulling. Als die er niet zijn, houdt de editeur een onopgeloste plaats over. b. Inhoudelijke overdrachtsfouten. Alle lezingen die in de gegeven context geen zin opleveren en teruggebracht kunnen worden op zetfouten (of verschrijvingen), worden gecorrigeerd. Soms is het bedoelde gewoon te herstellen, maar ook hier moet men wel teruggrijpen op eerdere of latere versies als die voorhanden zijn. Feitelijke onjuistheden, die toegeschreven moeten worden aan slordigheid of vergissingen van de auteur, worden niet verbeterd. De schrijver moet niet verbeterd worden, maar zijn werk moet zoveel mogelijk gezuiverd worden van tekstcorruptie die ontstaan is bij de tekstoverdracht van klad naar net, van geschreven naar gedrukte vorm en van voorpublikatie naar boekuitgave. Dit is het principe van de tekstconstitutie. c. Auteurscorrecties. Wanneer de editeur uit secundaire of primaire documenten weet dat de auteur bepaalde plaatsen in de basistekst als zetfouten beschouwde, verbetert hij die voor de leestekst. Het kan daarbij gaan om erratalijstjes, opmerkingen in brieven en aantekeningen in auteursexemplaren van de basistekst. Maar dit laatste geldt alleen als het om zetfouten gaat: wanneer een auteur in zijn exemplaar van de basistekst aantekeningen heeft gemaakt voor inhoudelijke of stilistische veranderingen in volgende drukken, worden deze niet in de leestekst overgenomen.
De door de Couperus-editeurs gevolgde handelwijze kan als model gelden voor de constitutie van leesteksten voor alle editietypen wat betreft correcties in gedrukte basisteksten. Aanpassingen die zowel voor gedrukte als voor handgeschreven basisteksten gelden, komen na de volgende paragraaf ter sprake. | |||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||
10.2.2. De constitutie van handgeschreven basistekstenEen editeur die voor het eerst een manuscript openbaar maakt, heeft zo mogelijk een nog grotere verantwoordelijkheid dan de editeur van gedrukte teksten, omdat de tekst die hij aanbiedt zowel voor lezers als voor onderzoekers de enige versie zal zijn die gebruikt wordt. De editeur heeft de plicht zo zorgvuldig mogelijk vast te stellen wat de bron bevat. Dit kan het beste door te beginnen met een diplomatische transcriptie van de brontekst, waarin met behulp van diacritische tekens doorhalingen, omzettingen, veranderingen, onleesbare passages, beschadigingen etc. aangegeven worden.Ga naar voetnoot14 Men dient de transcriptie van een manuscript niet te onderschatten. Vele onzekerheden zijn niet op te lossen: aaneenschrijvingen van woorden, kapitalen, naamvalsuitgangen, voorzetsels die verwisselbaar zijn (in of om, aan of van), interpunctietekens (: of ;). De transcriptie dient na de vervaardiging nog ten minste tweemaal gecontroleerd te worden, het liefst door verschillende editeurs. Volgens Zeller ontkomt een editeur van manuscripten niet aan interpretatie van de brontekst. Objectieve lezing en weergave is bijna niet mogelijk, omdat de editeur bij zijn lezing beïnvloed wordt door wat hij verwacht dat er in het manuscript staat. ‘Er glaubt den Text einer Handschrift richtig zu lesen, solange er ihn zu verstehen glaubt - also versteht’.Ga naar voetnoot15 Een manuscript moet geïnterpreteerd worden, maar dat wil nog niet zeggen dat de editeur met tekstinterpretatie bezig is. Belangrijk is dat de editeur in ieder geval dat wat hij aangetroffen heeft zo exact mogelijk beschrijft en zich verantwoordt over beslissingen.
In feite is de diplomatische transcriptie de basistekst voor de editeur, die van daaruit de leestekst gaat vervaardigen. De editeur moet nu een aantal beslissingen nemen om de tekst ‘publiceerbaar’ te maken. Want veel van de onuitgegeven manuscripten waar een editeur mee te maken krijgt, zullen misschien wel voltooid zijn, maar niet voorbereid voor druk of publikatie. Wat normaal gesproken een auteur al dan niet in samenwerking met de uitgever doet als hij een manuscript inlevert voor zetten, is hier niet gebeurd: afkortingen zijn niet opgelost, alinea's niet duidelijk aangegeven, schrijf- en spelfouten niet verbeterd, de interpunctie kan onvolledig zijn, open varianten zijn blijven staan, er zijn geen keuzen gemaakt voor typografische indelingen. De editeur zal moeten beslissen of hij voldoende gegevens heeft om het manuscript toch ‘persklaar’ te maken, of dat hij het manuscript aanbiedt in de staat waarin hij het aangetroffen heeft.Ga naar voetnoot16 | |||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||
De editeur moet een aantal typografische aanpassingen maken om een manuscript geschikt te maken voor druk, zoals hier een kruiselings beschreven brief omzetten in horizontale druk (Brief van Gerrit van de Linde aan Jacob van Lennep, 1 april 1844, Gemeentearchief Amsterdam, Van Lennep-archief).
| |||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||
Over het algemeen zal de editeur kiezen voor een kritische weergave. De lezer is er niet mee gediend als de editeur uit een soort kopieerdwang alle verschrijvingen, snelheidsafkortingen en oneffenheden ongecorrigeerd overneemt. Dat betekent dat hij in twijfelgevallen beslissingen moet nemen, en dat hij een aantal typografische normeringen moet toepassen. De editeur corrigeert de basistekst van manuscripten in elk geval als hij te maken heeft met verschrijvingen. Criterium daarbij is wat eerder geformuleerd werd voor tekstfouten: wanneer aan een bepaalde plaats geen betekenis toegekend kan worden, grijpt de editeur in. Voordat de editeur iets als een fout interpreteert, moet hij proberen de oorzaak van de verschrijving te achterhalen. Het zal vaak om eenvoudige zaken gaan als verdubbeling van woorden, letterverwisselingen, vergeten punten voor nieuwe zinnen. Verschrijvingen ontstaan vaak als gevolg van een correctie: de auteur vervangt enkele woorden maar vergeet de leestekens mee te veranderen. De editeur verantwoordt zijn ingrepen in het apparaat. Sommige ingrepen kunnen samengevat worden in regels, en hoeven dan niet apart voor elke locus beschreven te worden. Een editeur van manuscripten krijgt meestal ook te maken met lezingen waarover hij niet zeker is of met onontcijferbare passages. Dit kan variëren van twijfel of ergens een majuskel of minuskel staat, tot beschadigingen in de tekstdrager die hele passages weggevaagd hebben. Wanneer de editeur twijfelt over een oplossing, legt hij die vanzelfsprekend aan een aantal mede-editeurs voor. Blijft de onzekerheid bestaan, dan kiest hij de meest voor de hand liggende oplossing in de context en verantwoordt zich in het apparaat. De oplossing moet altijd passen in het taalsysteem van de tijd waarin de tekst geschreven is. Als een bepaalde naamvalsuitgang niet duidelijk is (staat er der, den, of des?), kiest de editeur naar analogie van vergelijkbare, wel leesbare plaatsen in het manuscript wat de auteur hier waarschijnlijk geschreven heeft. Hetzelfde doet hij bij twijfel over majuskels. Onleesbare passages geeft de editeur aan door kruisen [xxx], waarbij hij het aantal weggevallen lettertekens schat en per letterteken een kruis aangeeft. In het apparaat geeft hij aan waardoor de passage onleesbaar is. Wanneer hij enige vermoedens heeft over de inhoud, kan hij die daar geven. Heeft hij door de context een vrij zekere oplossing voor een beschadiging, dan kan hij die in de leestekst aanbieden, en zich in het apparaat verantwoorden. De editeur moet ook een aantal typografische aanpassingen aanbrengen om een manuscript geschikt te maken voor druk. Wanneer een auteur dubbele aanhalingstekens bij dialogen gebruikte, kan hij die voor de leestekst omzetten in enkele. Onderstrepingen vervangt hij door cursivering. Leigh spreekt over het ‘toiletmaken’ van een geschreven tekst, en bedoelt dan dingen als het gelijk laten inspringen van alinea's (in geschreven tekst altijd verschillend), het rechttrekken van de linker- en rechtermarge, en het op één lengte brengen van gedachtestrepen en eindstrepen. Onnauwkeurigheden die in handschrift niet opvallen, zouden als ze in druk omgezet werden een veel | |||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||
te zware betekenis krijgen.Ga naar voetnoot17 Dat betekent niet dat de editeur spelling en interpunctie moet gaan normaliseren. Alleen typografische aanpassingen zijn toegestaan en correcties van inconsistenties die aan verschrijvingen te wijten zijn. Een goed criterium daarbij kan zijn, dat er indertijd bij omzetting in druk ook aanpassing zou hebben plaatsgevonden. | |||||||||||||||||||
10.2.3. Algemene editeursingrepenEen basistekst moet nog een aantal bewerkingen ondergaan voor die in moderne druk uitgebracht kan worden. Verouderde typografische gewoonten kunnen vervangen worden door modernere. De editeur zal zijn gedachten laten gaan over normalisatie van de spelling of zelfs modernisering, over het al dan niet oplossen van afkortingen en dergelijke aanpassingen aan moderne druk, die hieronder ter sprake komen.Ga naar voetnoot18 | |||||||||||||||||||
10.2.3.1. SpellingEen editie voor wetenschappelijk gebruik dient niet herspeld te worden. Een eerste uitgave van handschriftmateriaal, ook al is dat in een leesuitgave, zou ook principieel niet herspeld moeten worden. Bij leesuitgaven van reeds eerder gepubliceerde werken is het de vraag of herspelling nodig is. De lezer went zeer snel aan het oude schriftbeeld, en de aanpassing bevordert niet zonder meer de begrijpelijkheid, zoals Van Vliet aangeeft in een artikel dat op spellingproblemen bij Couperus ingaat. Hij somt een aantal bezwaren op tegen herspelling: een herspelde editie veroudert snel; er bestaat in Nederland gewoonlijk niet de kans naast een herspelde een wetenschappelijke editie op de markt te brengen, zodat het beter is naar een standaardeditie te streven die voor verschillende doeleinden bruikbaar is. Daarenboven stuit het herspellen op onoplosbare problemen die ten slotte voeren tot willekeur en inconsequentie.Ga naar voetnoot19 Een tekst mag niet onthistoriseerd worden. Een auteur kan inconsequent lijken, maar de editeur moet bedenken dat het materiaal een fiks aantal jaren kan bestrijken, en een verandering in spelwijzen is dan niet ongewoon. Er zijn trouwens auteurs die een woord in de ene situatie anders spellen dan in de andere, zoals Van Vliet aantoonde met het woord ‘chic’ en ‘chique’ bij Couperus.Ga naar voetnoot20 Gaskell vindt herspelling ongewenst omdat er de suggestie van uitgaat, dat de moderne betekenis van de woorden door de auteur bedoeld werd. Ook wijst hij erop dat rijmen en woordgrappen erdoor verstoord worden, en dat de editeur bij dubbele betekenissen een keuze moet maken. De hedendaagse lezer verwacht een tekst die consistent is in spelling en interpunctie, omdat hij dat gewend is. Maar de editeur hoeft niet aan die verwachting tegemoet | |||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||
te komen. Inconsistenties waren zeer gewoon in vorige eeuwen en niemand maakte er zich druk om. Daarenboven lag de spelling nog niet vast. Gaskell wijst het consistent maken van spelling en interpunctie ten zeerste af: ‘by imposing our modern fondness for consistency upon the author's or printer's indifference to it, we are unconsciously modernizing the text’.Ga naar voetnoot21 Andere editeurs leggen de nadruk op de linguïstische waarde van niet-gemoderniseerde teksten, bij voorbeeld als een brievenschrijver de spelling niet beheerste en min of meer volgens zijn uitspraak de woorden opschreef.Ga naar voetnoot22 Evenals Van Vliet wijst Zeller erop, dat uitwisseling van de leestekst voor verschillende editietypen nooit kan plaatsvinden bij herspelling: het zetsel van de leestekst van een historisch-kritische editie kan alleen ook voor leesen studie-edities dienen, als deze niet herspeld hoeven te worden.Ga naar voetnoot23 In een recenter artikel heeft Zeller enige herspelde edities met elkaar vergeleken, en hij komt tot de conclusie dat wat ‘uiterlijkheid’ lijkt, toch betekenisdragend is, en dat een editeur niet kan herspellen zonder beslissingen over de interpretatie te nemen.Ga naar voetnoot24 Maar het belangrijkste argument is, dat een consequente herspelling bijna onhaalbaar is. Herspelling mag niet leiden tot verenging van de historische betekenis en niet tot klankverandering, en dit is een onmogelijke opgave. De historische betekenis hangt samen met de spelling. Over de klankwaarde van bepaalde historische schrijfwijzen is te weinig bekend om deze te kunnen uniformeren. Het wegstrepen van naamvalsuitgangen zou een drieste ingreep betekenen in het ritme en de klankpatronen van een tekst, ook als het proza betreft.Ga naar voetnoot25 Is herspelling dan onder geen enkele omstandigheid toegestaan? Natuurlijk kan een editeur ervan overtuigd zijn dat herspelling voor bepaalde uitgaven toch wenselijk is. Historische teksten die een breed publiek willen bereiken, zouden aan toegankelijkheid kunnen winnen door herspelling. Uitgever Querido, die in de Griffioen-reeks onbekende historische teksten onder andere aan een schoolpubliek wil presenteren, herspelt deze, overigens zonder dat de serieredacteurs daar ooit een richtlijn bij hebben gegeven. Middeleeuwse en zeventiende-eeuwse teksten zijn al zover van de gewone lezer af komen te staan, dat ze ‘hertaald’ aangeboden worden. Zou de populariteit van buitenlandse historische schrijvers in Nederland niet verklaard kunnen worden uit het feit dat ze altijd in moderne vertaling gelezen kunnen worden? Dante en Homerus zijn in Nederland toegankelijker dan Vondel en Hooft. Flaubert en Tolstoi kunnen gemakkelijker gelezen worden dan Van Lennep of Multatuli. Als vertaling en herspelling zoveel verlies zouden ople- | |||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||
veren, hoe kan het dan dat deze buitenlandse schrijvers nog steeds veel gelezen worden? Een editeur wint er weinig mee door een star wetenschappelijk standpunt te handhaven tegen de wensen van de maatschappij in. Dan is het beter voorwaarden te formuleren waaronder herspeld kan worden. Wanneer een editie op een breed leespubliek gericht is of een nieuwe lezersgroep wil aanspreken, kan herspelling doelmatig zijn. De editeur die hiertoe besluit, zal zich aan de volgende regels houden:
Hertaling valt niet onder de verantwoording van een editeur. Wel is een goede hertaling afhankelijk van een correcte leestekst. | |||||||||||||||||||
10.2.3.1.1. De behandeling van spelfoutenBuiten de herspellingskwestie staan fouten tegen de eigentijdse spelling in een manuscript of druk. Ermee rekening houdend dat verschillen in spelling indertijd veel acceptabeler waren dan nu, probeert de editeur te beslissen of de spelfout een verschrijving of zetfout genoemd kan worden of niet. Hij moet echter op zijn hoede zijn. Van Tricht wijst erop dat Hooft soms experimenteerde met spelling en verbuiging, zodat een zogenaamde fout bij hem een proefneming kan zijn.Ga naar voetnoot26 In de negentiende eeuw liepen ten minste twee spellingsystemen door elkaar: de Bilderdijk- en de Siegenbeek-spelling. De voor- en tegenstanders bevochten elkaar hevig. Veel auteurs hanteerden de Bilderdijk-spelling, waarmee ze zich impliciet uitspraken voor een romantische poëtica, maar omdat ze het Siegenbeeks op school geleerd hadden, treft men zowel in druk als in manuscripten nogal wat inconsequenties aan.Ga naar voetnoot27 Deze kunnen niet zonder meer verbeterd worden, omdat ze inzicht geven in een historische kwestie. Een editeur van volledige werken en een brievenediteur moeten er ook op bedacht zijn, dat er een flinke tijdspanne tussen vroege en late primaire documenten kan zitten, die een onderlinge vergelijking op spelling niet rechtvaardigt. Met andere woorden, een auteur die in 1930 mensch spelt en in 1960 mens is niet inconsequent, maar is meegegaan met zijn tijd. M. Nijhoff hanteerde eerst de spelling van De Vries en Te Winkel, en vanaf 1934 die van Marchant. Sommige herdrukken paste hij aan de nieuwe spelling aan, andere | |||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||
niet. De editeurs van de leeseditie van Nijhoffs Verzamelde gedichten volgen hem hierin, zodat er twee spelsystemen voorkomen in de verzameluitgave.Ga naar voetnoot28 Evidente spelfouten, die niet geïntendeerd zijn door de auteur, worden door de editeur verbeterd en verantwoord in het apparaat. Criterium is hier wat de auteur gewoonlijk in vergelijkbare gevallen schrijft. Hieronder kunnen ook vallen vergeten accenten en trema's. Wanneer een auteur gewoonlijk in een bepaald woord een trema gebruikt, kan dit aangevuld worden als dit eens vergeten is. Geïntendeerde spelfouten worden niet verbeterd. Hieronder moeten fouten verstaan worden die te wijten zijn aan onbekendheid met de spelwijze. Het onderscheid tussen een en ander zal niet steeds scherp zijn, en de editeur komt hier op het gevaarlijke terrein van ‘Deutung’ in plaats van ‘Befund’. Bij twijfel besluit de editeur ten gunste van de auteur, wat wil zeggen dat hij een geïntendeerde spelfout aanneemt en de spelling dus niet verbetert.Ga naar voetnoot29 | |||||||||||||||||||
10.2.3.2. Interpunctie, kapitalisering, aliniëring, witregelsHoewel in snel geschreven manuscripten en slordig gezette drukken de interpunctie een sluitpost kan zijn geweest, moet de editeur erop bedacht zijn dat de interpunctie vroeger een andere functie had. Van Vliet spreekt over de retorisch-ritmisch structurerende functie van leestekens vroeger.Ga naar voetnoot30 Zelfs de vorm van de leestekens zou betekenis hebben voor de retorische inhoud van een oudere tekst, volgens Kraft.Ga naar voetnoot31 Ingrijpen is dus ook hier weer alleen verantwoord als er sprake is van zetfouten of verschrijvingen, bij voorbeeld bij niet gesloten haakjes of vergeten aanhalingstekens. Dat er auteurs waren wie het niet kon schelen hoe de interpunctie eruit zag en die de uitgevers volop vrijheid gaven tot veranderingen (Byron, Scott, Thackeray, Yeats), en andere die zeer zorgvuldig en overdacht zelf hun leestekens aanbrachten (Hardy, Joyce, Tennyson), kan niet als argument gebruikt worden om bij de eerste groep dan ook maar vrijer in te grijpen. Toch zijn er edities waarin nogal eigenmachtig hiermee omgegaan is. Halsband bij voorbeeld geeft toe zeer radicaal te zijn: als de betekenis erom vraagt, verandert hij de interpunctie.Ga naar voetnoot32 Ook de historici mogen volgens hun Richtlijnen bij een kritische tekstweergave zonodig de interpunctie aanpassen aan hedendaags gebruik.Ga naar voetnoot33 Mijns inziens is de editeur echter gehouden aan de interpunctie zoals hij die aantreft in de basistekst, en alleen als hij zeker is van een zet- of drukfout of een verschrijving, verbetert hij die, maar dan volgens toenmalig gebruik. | |||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||
Een zelfde standpunt neem ik in wat de kapitalisering betreft aan het begin van woorden. Als de basistekst een gedrukte versie is, houdt de editeur zich daaraan, tenzij hij goede reden heeft een zetfout te veronderstellen. Bij manuscripten kan de editeur te maken krijgen met een minimaal onderscheid tussen majuskel en minuskel. Het handschrift laat wat betreft de kapitalisering de wil van de auteur niet altijd kennen. Veel editeurs geven in deze kwestie hun onvermogen toe en normaliseren bij twijfel stilzwijgend. Zo ver als de historici, die in hun Richtlijnen een algehele normalisatie van de kapitalisering voorstellen, gaan de meeste editeurs van literaire nalatenschappen niet.Ga naar voetnoot34 De laatsten normaliseren alleen bij twijfel. Verschil zit er in de wijze waarop men normaliseert: naar hedendaags of naar toenmalig gebruik. In de Schiller-editie (1956) wordt bij twijfel gekozen ten gunste van de huidige gewoonten.Ga naar voetnoot35 Het ligt echter veel meer voor de hand het hoofdlettergebruik bij twijfel terug te brengen naar toenmalige gewoonten, omdat anders een hybridische tekst ontstaat met kapitalisering volgens historisch gebruik in leesbare gevallen, en volgens modern gebruik op onzekere plaatsen. Bij twijfel maakt men dus een keuze naar analogie van andere, duidelijke plaatsen in het manuscript en op basis van het toenmalig gebruik. Heeft de auteur eigen gewoonten, dan houdt men daar rekening mee. Niet iedere twijfel hoeft echter aangetekend te worden in het apparaat. Alleen als de editeur onzeker blijft over zijn keuze en als die gevolgen heeft voor de interpretatie (heeft een bepaald woord nu wel of geen emfase gekregen door een majuskel), tekent hij zijn twijfel aan. Lezer noch editeur zijn ermee gebaat als er verslag gedaan wordt van iedere klein uitgevallen majuskel en groot uitgevallen minuskel. Ook hier kunnen auteurs weer eigen systemen hebben die gerespecteerd dienen te worden. Marchant schrijft over de inconsistente en excentrieke kapitalisering van Byron, die hij in zijn uitgave van diens correspondentie in haar waarde gelaten heeft.Ga naar voetnoot36
De alinea-indeling kan in manuscripten vrij onduidelijk zijn. Ook twijfelt de editeur geregeld of ergens een witregel bedoeld is of niet. Op grond van vergelijking zal hij beslissingen moeten nemen. In gedrukte teksten kunnen bedoelde alinea-aanduidingen weggevallen zijn, en regels wit van strofen kunnen aan het eind van een pagina overgaan in het zogenaamde staartwit, zodat ze niet meer herkend worden. De editeur moet op basis van een inhoudelijke en formele analyse beoordelen, of hij die alsnog moet aanbrengen. Soms treft men in manuscripten andere technische codes aan voor alinea's, bij voorbeeld een open stuk wit in de regel. De schrijver wilde niet meer papier gebruiken dan strikt noodzakelijk was. Ook een gedachtenstreepje | |||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||
kan dienen als aanduiding van een nieuwe alinea. Wanneer de editeur zeker is van de bedoeling, zet hij deze codes om in de meer gebruikelijke. | |||||||||||||||||||
10.2.3.3. AfkortingenVooral de editeur van manuscripten krijgt te maken met ongebruikelijke woordafkortingen. De schrijver wilde zijn gedachten zo snel mogelijk op papier zetten, en kortte dus zo mogelijk af. Soms kan de bedoeling van de afkorting een raadsel blijven. Het niet aanvullen van afkortingen heeft het voordeel dat er geen fouten kunnen ontstaan. De editeur van de Hooft-brieven stond voor het probleem dat Hoofts afkortingen op zoveel manieren opgelost konden worden, dat een verantwoorde keuze niet mogelijk was. Het achtervoegsel -ht bij voorbeeld kon aangevuld worden tot heit, hejt, heijt, heidt, hejdt heijdt. Maar ook werkelijk verschillende woorden konden achter dezelfde afkorting schuilgaan: Monsieur en Monseigneur achter Monsr. Omdat hij niet precies wist waarvoor de afkortingen stonden, loste hij ze niet op, afgezien van een aantal standaardgevallen. Achterin de uitgave geeft hij een lijst van mogelijk bedoelde oplossingen van afkortingen.Ga naar voetnoot37 Andere editeurs die afkortingen niet oplossen voeren als argument aan, dat deze een teken van haastige hand zijn en als zodanig gehandhaafd moeten blijven. Woesler echter meent, dat het bij de omzetting van een manuscript naar gedrukte tekst hoort, dat afkortingen die voor de auteur geen problemen opleverden, maar verder ongebruikelijk waren, opgelost worden.Ga naar voetnoot38 Tussen de editeurs die wel kiezen voor aanvulling, variëren de gebruiken sterk. Sommigen vullen stilzwijgend aan, anderen cursiveren in de leestekst de aanvulling. Bij de editie van de briefwisseling Greshoff-Stols werden de afkortingen tussen teksthaken opgelost.Ga naar voetnoot39 Het probleem van aanpassen aan hedendaags of toenmalig gebruik speelt ook weer hier: er zijn editeurs die afkortingen oplossen als ze nú niet meer begrijpelijk zijn (Wieland), andere als ze tóen niet gebruikelijk waren (Schiller).Ga naar voetnoot40 Afkortingen kunnen verschillende achtergronden hebben en mogen dus gedifferentieerd behandeld worden. Men kan een verschil maken tussen toentertijd gebruikelijke en niet-gebruikelijke afkortingen. Criterium daarvoor zouden eigentijdse gedrukte teksten kunnen zijn. Was een afkorting tóen gewoon in gedrukte vorm, dan handhaaft men deze. Binnen de niet-gebruikelijke afkortingen kan men onderscheid maken tussen snelheidsafkortingen en taboe-afkortingen. Onder snelheidsafkortingen vallen meestal namen, onder taboe-afkortingen woorden als d......sch (wat kan staan voor dondersch, duivelsch, drommelsch, dekselsch). De tweede categorie mag niet aangevuld wor- | |||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||
den, omdat de afkorting daar een andere functie dan tijdwinst had. De eerste soort afkortingen kan aangevuld worden, mits een verantwoording in het apparaat volgt. Eventueel kan die ondergebracht zijn in een algemene regel. Het onderscheid zal echter niet altijd scherp zijn: werd een bepaalde naam in een brief met een initiaal aangeduid om eventuele nieuwsgierige meelezers in het ongewisse te laten, of omdat de correspondent toch wel begreep om wie het ging? De ampersand (&) als afkorting voor en is een geval apart. In geschreven teksten kan hij als een gebruikelijke afkorting beschouwd worden, in gedrukte teksten veel minder. Soms wordt hij gebruikt om een humoristisch effect te bewerkstelligen. De editeur zal hier per werk moeten beslissen. | |||||||||||||||||||
10.2.3.4. Aaneenschrijvingen en loskoppelingenSommige handschriften lopen zo vloeiend, dat het moeilijk uit te maken is of bepaalde woordkoppelingen aan elkaar geschreven zijn, of los staan. Andere auteurs lijken niets met elkaar te verbinden, zodat zelfs lettergrepen de indruk maken nieuwe woorden te vormen. De editeur zal hier zeker op problemen stuiten, omdat bij onderlinge vergelijking binnen een manuscript zich dezelfde problemen zullen herhalen. Wanneer aarzeling blijft bestaan bij woorden als ‘los/lopen’, ‘kerk/meester’, ‘van/daan’, ‘te/huis’, zoekt de editeur in eigentijdse woordenboeken de gebruikelijke schrijfwijze op en neemt die over. Hij dient er echter op bedacht te zijn dat auteurs eigen systemen kunnen hebben en dat veel wat ons ongebruikelijk voorkomt, ook in druk gangbaar was. De schrijfwijze ‘hebje’ en ‘vindje’ is niet ongebruikelijk. Marcellus Emants koppelde ook in druk woorden als: ‘aanteraken’, ‘overtesteken’. | |||||||||||||||||||
10.2.3.5. Woordafbrekingen en koppeltekensKoppeltekens kunnen in de basistekst aan het einde van een regel staan en daardoor niet te onderscheiden zijn van normale afbrekingstekens. Als de basistekst wat dit betreft onduidelijkheid oplevert, vergelijkt de editeur de plaats met soortgelijke, en kiest op basis daarvan of de samenstelling via koppeltekens verbonden is of gewoon aan elkaar geschreven. Als er in de leestekst opnieuw verwarring kan ontstaan tussen koppeltekens en afbrekingen, neemt de editeur een lijst op van afbrekingen die als koppeltekens gelezen moeten worden. | |||||||||||||||||||
10.2.3.6. Typografische aanpassingenDe editeur moet grenzen trekken tussen wat nog van belang is, historisch gezien, en wat alleen een betekenisloze code is, die vervangen kan worden door een moderne. Is het bij voorbeeld belangrijk om de oude gewoonte van citeren met dubbele aanhalingstekens (") bij een dialoog te handhaven ten koste van de nieuwe gewoonte van een tegengewende komma (')? Of de | |||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||
Wanneer een auteur typografische aanwijzingen geeft, houdt de editeur zich daaraan. Constantijn Huygens schreef het volgende voor de zetter bij het gedicht ‘Snicken’: ‘Van dese regeltjens mogen maer 3. ten hoochsten neffens een opde page staen. Dus salmen dit gedicht setten mogen met 12. in elcke colomme als hier onder aengewesen is; Van gelijcken salmen alle de volgende aft tellen moeten, dat sij ten naesten bij gelijck staan.’ In druk werd de kopij nagebootst (C. Huygens, Otia. Liber vi. Den Haag, 1625; ontleend aan W. Gs Hellinga, Kopij en druk in de Nederlanden [...]. Amsterdam, 1962).
| |||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||
gewoonte om een lang citaat bij iedere tekstregel opnieuw een aanhalingsteken te geven? Dit lijken gewoontes zonder betekenis, die naar behoefte aangepast kunnen worden. Geen enkele editeur schrijft voor dat hetzelfde lettertype gebruikt moet worden als het originele,Ga naar voetnoot41 of dat de regelovergangen en bladzijdeneinden van proza gehandhaafd moeten blijven. Zo zijn er meer typografische omzettingen die zonder betekenisverschuivingen uitgevoerd kunnen worden volgens moderne gewoonten. De vroegere lange s bij voorbeeld werkt tegenwoordig in druk storend door zijn gelijkenis met de f. Ook het handhaven van de vv of uu voor de w (eertijds een gevolg van de afwezigheid van de w als letter in romaanse talen) lijkt niet betekenisvol te zijn, evenmin als v voor u, of de i voor de j.Ga naar voetnoot42
Typografische aanpassingen die zonder verdere verantwoording kunnen worden uitgevoerd, zijn:
| |||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||
In andere gevallen die ook de typografie lijken te betreffen, kan de editeur zich verantwoorden in een algemene regel. Auteurseigenaardigheden kunnen echter het beste gehandhaafd blijven, ook al lijken ze soms inconsequent te zijn. | |||||||||||||||||||
10.2.4. De verantwoording van de editeursingrepenAlle correcties in de basistekst die de editeur aanbrengt, dienen bij alle editietypen verantwoord te worden. Vermelding in een aparte lijst die los staat van het variantengedeelte is wenselijk. Typografische veranderingen zoals boven aangegeven, hoeven niet verantwoord te worden. Sommige ingrepen, zoals het oplossen van bepaalde afkortingen, kunnen in algemene regels samengevat worden en hoeven dan niet per locus beschreven te worden. Een editeur van manuscripten zal vaak enigszins onzeker blijven over zijn lezing. Het lijkt verstandig noch het apparaat, noch de leestekst nodeloos te belasten met aantekeningen van alle lichte twijfels bij naamvallen, majuskels en komma's. Alleen wanneer een editeur een knoop doorhakt die een keuze voor een bepaalde interpretatie inhoudt, is de vermelding noodzakelijk. De strengste theoretici eisen behalve vermelding in het apparaat ook dat een editeursingreep in de leestekst gemarkeerd wordt door een asterisk of een noot.Ga naar voetnoot44 Wanneer een editeur streeft naar een schone leestekst, die voor verschillende editietypen gebruikt kan worden, lijkt dit niet noodzakelijk, zolang de ingreep via het apparaat te achterhalen valt. | |||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||
Geselecteerde bibliografieAan de constitutie van de leestekst en editeursingrepen in de basistekst wijden alle overzichtstudies aandacht. Herbert Kraft wijdt er het vierde hoofdstuk van zijn Editionsphilologie. Darmstadt, 1990, aan. Klaus Kanzog gaat er op 21-29 dieper op in in zijn Einführung in die Editionsphilologie der neueren deutschen Literatur. Berlin, 1991. Toegespitst op resp. Couperus en De Schoolmeester vindt men algemeen toepasbare handelswijzen verantwoord in [H.T.M. van Vliet], Algemene verantwoording van de Volledige werken Louis Couperus. Utrecht enz., 1987 (69-102), en in M.T.C. Mathijsen-Verkooijen, Verantwoording. Amsterdam, 1987. (De brieven van De Schoolmeester, dl. 3), 34-60. De werkwijze van historici vindt men in: Richtlijnen voor het uitgeven van historische bescheiden. Samengesteld in opdracht van het Nederlands Historisch Genootschap en van de Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis. 6e herz. dr. 's-Gravenhage, 1988. In Texte und Varianten. München, 1972, definieert Siegfried Scheibe in het eerste opstel wat een ‘fout’ genoemd kan worden (43). Hans Zeller legt uit hoe moeilijk de beslissing is van een editeur om iets als een fout te bestempelen (in ‘Befund und Deutung’ uit dezelfde bundel, 45-89). Over de definitie van het begrip bij verschillende onderzoekers gaat Karl Konrad Polheim, ‘Der Textfehler. Begriff und Problem’. in Editio 5 (1991), 38-54. In een later artikel preciseert Scheibe het begrip nogmaals, maar minder helder: ‘Zu einigen theoretischen Aspekten der Textkonstitution’. In: Editio 5 (1991), 28-37. Interessant is nog steeds het artikel van W.Gs Hellinga, ‘Principes linguistiques d'édition de textes’. In: Lingua 3 (1952-1953), 295-308, waarin hij de correcties die ‘het lezend oog’ maakt als uitgangspunt neemt voor emendaties. Enigszins op dezelfde lijn zit Winfried Woesler, ‘Entstehung und Emendation von Textfehlern’. In: Editio 5 (1991), 55-75. Specifiek over normalisering, interpunctie en herspelling gaan: Norbert Oellers, ‘Angleichung, Normalisierung, Restitution. Die Editio Hybrida als Schicksal der deutschen Klassiker?’ In: Zeitschrift für deutsche Philologie 101 (1982), 29-42 (Sonderheft: Probleme neugermanistischer Edition). Kanzog besteedt er in bovengenoemde studie aandacht aan op 82-96. Bij Hans Zeller, ‘Für eine historische Edition. Zu Textkonstitution und Kommentar’. In: Germanistik - Forschungsstand und Perspektiven, 2. Teil. Berlin enz., 1985, 305-323, vindt men gedetailleerde kritiek op modernisering en normalisering. Een pragmatisch standpunt neemt Winfried Woesler in in ‘Die Normalisierung historischer Orthographie als wissenschaftliche Aufgabe’. In: Zeitschrift für deutsche Philologie 105 (1986), 69-83 (Sonderheft: Editionsprobleme der Literaturwissenschaft). Hij gaat ervan uit dat uitgevers nu eenmaal aanpassingen eisen, en een editeur moet zich daar binnen bepaalde grenzen maar naar richten. Minder voorzichtig en meer geneigd tot kritische ingrepen is Fredson Bowers in ‘Regularization and normalization in modern critical texts’. In: Studies in bibliography 42 (1989), 79-102. Daartegenover de mening van Hershel Parker, die ervoor waarschuwt oudere teksten te veel consistentie toe te schrijven in ‘Regularizing accidentals: the latest form of infidelity’. In: Proof | |||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||
3 (1973), 1-20. Behartigenswaardige woorden over herspelling vindt men bij H.T.M. van Vliet, ‘Autorisatie en tekstbederf. Editieproblemen bij Couperus’. In: De nieuwe taalgids 78 (1985), 251-266. |
|