Naar de letter
(2003)–Marita Mathijsen– Auteursrechtelijk beschermdHandboek editiewetenschap
10.1. Kritiek op de basistekstTwee werkwijzen kunnen gevolgd worden voor de constitutie van de leestekst. De eenvoudigste is alleen toepasbaar wanneer er maar één documentaire bron overgeleverd is. De editeur bestudeert zorgvuldig de basistekst om zetfouten te ontdekken (en schrijf- of typefouten bij manuscripten en typoscripten), en let daarbij tevens op coherentie, logische volgorde in dialogen, metrum en rijm bij gedichten etcetera. Overal waar hij twijfel heeft over de juistheid van de woordvorm, tekent hij die aan. De aantekeningen vergelijkt hij onderling om eventuele regelmatigheden in afwijkingen te kunnen ontdekken, en om coherente beslissingen over zijn ingrepen te kunnen maken. | |
[pagina 248]
| |
Mogelijk constateert de editeur dat bepaalde ongebruikelijke spellingen, constructies of woordvormen specifiek zijn voor deze auteur of regionaal bepaald. Wanneer er maar één versie van een werk overgeleverd is, kan de editeur alleen eenvoudig verklaarbare, voor de hand liggende corrupties ontdekken en in de leestekst ongedaan maken. Het is belangrijk de oorzaak van een corruptie te achterhalen, want alleen op grond daarvan kan een editeur beslissingen nemen over emendaties in de basistekst. Een variant op deze werkwijze, die alleen voor studie- en leesedities uitgevoerd kan worden, èn alleen bij gedrukte overlevering, is deze. De editeur kiest als basistekst de eerste druk. Voorwaarde is dat deze gecorrigeerd is door de auteur. De editeur leest deze weer grondig door, tekent twijfelachtige plaatsen aan, en vergelijkt alleen die met latere geautoriseerde drukken, om vervolgens beslissingen te kunnen nemen. Deze variant van de eerste werkwijze kan niet gevolgd worden wanneer de editeur een varianteneditie geeft, wanneer hij een andere dan de eerste druk als basistekst neemt en wanneer er documentaire bronnen in manuscriptvorm overgeleverd zijn. De tweede werkwijze is omslachtiger, maar betrouwbaarder wanneer er meer dan één geautoriseerde documentaire bron overgeleverd is. Hierbij collationeert de editeur zijn basistekst woord voor woord met andere versies, om zo de afwijkingen te inventariseren en op basis daarvan mogelijk corrupte plaatsen te ontdekken. De editeur die versies vergelijkt met het doel fouten op te sporen, volgt als het ware de weg van de produktie terug in omgekeerde volgorde: van het eindprodukt naar de eerste kopij.Ga naar voetnoot2 Bij een historisch-kritische editie, waarvoor toch een compleet variantenapparaat samengesteld moet worden, is dit de aangewezen werkwijze. Maar ook wanneer er geen variantendeel aan de editie toegevoegd wordt, is deze werkwijze de meest betrouwbare. Een bestudering van alle overgeleverde versies kan opmerkelijke resultaten geven. Zo zijn in Gedichten (1980) van Hans Faverey als twee opeenvolgende gedichten opgenomen ‘Pelikaan op het’ en ‘persoonlijk worden; hij ìs een’. Uit de voorpublikatie in Raster blijkt dat het hier om één gedicht gaat. In de eerste bundeling (Gedichten 2; 1972) was dit gedicht over twee bladzijden verdeeld, want de bladspiegel hiervan was klein. In de daarop volgende bundeling is deze scheiding verkeerd geïnterpreteerd. Zonder kennis van de voorpublikatie zou een editeur dit niet ontdekt hebben.Ga naar voetnoot3 Ook wanneer de editeur een variantenvergelijking tussen alle overgeleverde versies uitgevoerd heeft, blijft het nauwkeurig doorlezen van de basistekst noodzakelijk. Want ergens in een beginfase kunnen altijd fouten ingeslopen zijn, die nooit gecorrigeerd zijn. De editeurs van de Couperusleeseditie hebben dan ook gekozen voor de dubbele controle van externe collatie en kritisch onderzoek van de basistekst zelf.Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 249]
| |
Sommige zetfouten kunnen alleen ontdekt worden door de weg terug van druk naar kopij te bewandelen. In het gedicht ‘Of dat schoonheid is’ van Hans Faverey uit zijn laatste bundel, Het ontbrokene (Amsterdam, 1990), komt in de zevende regel het woord ‘verdwenene’ voor, wat niet direct aanleiding geeft om een zetfout te vermoeden. In de drukproeven staat ‘overdwenene’. De drukproeven zijn niet gecorrigeerd door de auteur zelf. De corrector heeft zonder naar de kopij te kijken verbeterd: ‘verdwenene’. In de kopij staat: ‘onverdwenene’ (Archief De Bezige Bij).
| |
[pagina 250]
| |
De collatie van verschillende versies dient ten minste tweemaal zeer nauwkeurig uitgevoerd te worden.Ga naar voetnoot5 Bowers acht nog een derde maal noodzakelijk.Ga naar voetnoot6 In de richtlijnen voor Amerikaanse wetenschappelijke edities van het Center for Scholarly Editions wordt gesproken over ‘several independent readings’. De suggestie wordt daar gedaan om met een groep editeurs en een voorlezer te werken. De basistekst wordt voorgelezen en de editeurs, die elk een andere versie hebben, vergelijken wat zij horen met wat zij zien. Deze procedure wordt tweemaal uitgevoerd in wisselende bezetting.Ga naar voetnoot7 Het is in ieder geval aan te bevelen dat de collatie door verschillende personen gedaan wordt, want een editeur kan fouten uit de eerste vergelijking ongewild herhalen omdat ze zich in zijn geheugen vastgezet hebben. Over de notatiewijze van de varianten kan de editeur het beste al in dit stadium een beslissing genomen hebben, omdat dan dubbel werk voorkomen wordt (zie daarvoor hoofdstuk 11). De kritiek op en twijfel over de juiste vorm van de basistekst, die opgekomen zijn na de collatie en de kritische lezing, registreert de editeur nauwkeurig om ze vervolgens te analyseren. Voordat een editeur kritiek kan uitoefenen op de basistekst, dient hij zich eerst te realiseren wat precies een ‘fout’ of ‘corruptie’ genoemd kan worden in een documentaire bron, en wat de oorzaken ervan zijn. | |
10.1.1. Fouten of corruptiesHet is lange tijd gebruikelijk geweest onder editeurs om met royale hand in basisteksten ‘verbeteringen’ aan te brengen. Vaak ging het om het uniformeren van uiteenlopende spelwijzen, om het aanbrengen van interpunctie en kapitalen, of om modernisering van de spelling. Tegenwoordig zijn editeurs voorzichtiger geworden, omdat ze teksten veel meer in hun historische waarde willen laten. Men is gaan inzien dat onderling afwijkende spelwijzen inherent zijn aan het taalsysteem van bepaalde tijden. Ook beseft men dat interpunctie tot diep in de negentiende eeuw en zelfs tot in het begin van de twintigste een andere functie had dan nu: een orale in plaats van een grammaticale. Ingrepen in spelling en interpunctie kunnen een tekst onthistoriseren, en dragen dus niet zonder meer bij aan een beter tekstbegrip.
De beslissing of iets als een echte fout of corruptie in de basistekst beschouwd kan worden, is aan strikte regels gebonden. Er is sprake van een fout wanneer een bepaald woord of een passage zelfstandig of in de context | |
[pagina 251]
| |
geen betekenis toelaat.Ga naar voetnoot8 Het gaat dan om zetfouten als ‘zelf’ in plaats van ‘zelf’, om verschrijvingen als ‘ik hoop dan hij kan komen’. De schrijvende auteur of de zetter wilde of dacht eigenlijk iets anders te schrijven of te zetten dan wat zijn hand deed. Dit zijn de niet-geïntendeerde schrijffouten (verschrijvingen) en zetfouten. Het kan daarbij gaan om syntactische tegenstrijdigheden, om onmiskenbare spelfouten en interpunctiefouten. De editeur moet altijd de contemporaine spellingsregels van de tijd van de tekst in het oog houden en daaraan veronderstelde ‘fouten’ meten. Evidente niet-geïntendeerde fouten worden door de editeur verbeterd en verantwoord in het apparaat. Ze hoeven niet speciaal gemarkeerd te worden in de leestekst. Maar de editeur kan ook met ‘geïntendeerde’ fouten te maken krijgen als een auteur of zetter niet beter wist, bij voorbeeld wanneer een auteur een spelfout maakt bij een woord uit een hem onbekende taal. In dit geval is correctie niet gewenst. Ook wanneer een zetter of kopiist afweek van de auteurskopij om iets wat hij fout achtte te verbeteren, mag een editeur niet zonder meer de oorspronkelijke lezing invoeren in de leestekst. Zolang de basistekst geen onzin oplevert, dient die gevolgd te worden. Een editeur moet er altijd rekening mee houden dat een auteur afwijkingen door de zetter achteraf heeft goedgekeurd. Beroemd en berucht zijn in dit geval sommige geautoriseerde herdrukken van Goethe, waarvoor hij als legger roofdrukken gebruikte, en waarin hij fouten ten opzichte van vroegere eigen versies overnam.Ga naar voetnoot9 Om iets als een niet-geïntendeerde fout te kunnen benoemen, is kennis van de oorzaken van fouten bij schrijven, kopiëren en zetten nodig. We hebben gezien dat fouten bij het overbrengen van de ene tekstvorm naar de andere in bepaalde typen onder te brengen zijn. Het ging om (1) leesfouten, (2) afwijkingen door verkeerd begrip, (3) vervormingen tijdens het memoriseren, (4) fouten door inwendig dictaat en (5) verschrijvingen of zetfouten. Hieraan zijn dan nog toe te voegen (6) de drukfouten die typisch met het drukproces te maken hebben en ten slotte een restcategorie (7) bind- en volgordefouten (zie p. 190-193). Bij de beoordeling van de fouten is ook de status van de basistekst van belang. Als het gaat om manuscripten, kan de editeur te maken hebben met zeer onvergelijkbare bronnen. Hij kan het eerste en enige manuscript van een | |
[pagina 252]
| |
bepaald werk onder handen hebben. Mogelijk heeft hij met een nethandschrift te maken, afgeschreven door de auteur zelf. Of met kopij die door een secretaris gekopieerd is van een kladhandschrift. Het kan ook gaan om een derde of vierde kladversie, waarin gedeelten van eerdere versies gekopieerd zijn en andere nieuw tussengevoegd. Men moet zich realiseren dat ook een auteur afschriften kan maken, en tweede en latere manuscriptversies gewoonlijk gedeeltelijk afschrijfversies zijn. Bij het overschrijven ontstaan andere soorten fouten dan bij een eerste versie. Bij een eerste versie heeft de editeur alleen met de vijfde categorie van fouten te maken: de verschrijvingen, bij latere versies met een mengeling. De zetter van een tekst is te vergelijken met de kopiist van een manuscript. Veel fouten die gemaakt worden hebben dezelfde oorzaak. Ook een zetter kan bewust ‘verbeteringen’ aanbrengen in zijn kopij, maar hij maakt ook ongewild fouten. Niet-geïntendeerde veranderingen van de kopij worden gemaakt enerzijds doordat de kopij niet begrepen werd, anderzijds doordat de zetter iets anders zette dan hij dacht. In het bovenstaande is geen onderscheid gemaakt naar de herkomst van de fout. Dit wordt door sommige onderzoekers wel bepleit. Karl Konrad Polheim wil een verschil maken tussen ‘Autorfehler’ en ‘Fremdfehler’ en alleen ingrijpen bij niet door de auteur gemaakte fouten.Ga naar voetnoot10 In de Algemene verantwoording onderscheidt Van Vliet fouten die ontstaan zijn door de druk, fouten door de overdracht en auteursfouten. Alle drie categorieën lenen zich voor ingrepen.Ga naar voetnoot11 Hier houden we als voornaamste criterium niet de herkomst, maar de bedoeling aan, natuurlijk voor zover achterhaalbaar. De niet-geïntendeerde schrijf- en zetfouten en corrupties corrigeert de editeur in de leestekst. In het apparaat volgt de verantwoording. |
|