Naar de letter
(2003)–Marita Mathijsen– Auteursrechtelijk beschermdHandboek editiewetenschap
[pagina 240]
| |||||||||||||
9.2. CollatieOm drukken van elkaar te onderscheiden moeten die gecollationeerd worden, dat wil zeggen, letter voor letter met elkaar vergeleken. Ook exemplaren van drukken uit de handpersperiode en nieuwe oplagen van drukken uit latere perioden moeten op deze manier met elkaar vergeleken worden. Het letter voor letter vergelijken van twee verschillende drukken heet externe collatie, het vergelijken van exemplaren van één druk: interne collatie. Omdat totale collatie buitengewoon tijdrovend is, heeft men gezocht naar methoden om op snelle wijze drukken en staten binnen drukken te kunnen onderscheiden. De partiële collatie door het vergelijken van zogenaamde fingerprints is algemeen geaccepteerd voor het opstellen van catalogussen en drukgeschiedenissen. Voor de tekstediteur voldoet partiële collatie niet, omdat bepaalde verschillen tussen de mazen van het net door kunnen glippen.Ga naar voetnoot12 | |||||||||||||
9.2.1. Het onderscheiden van drukkenZoals we gezien hebben zijn er gevallen waarin de bibliograaf-tekstediteur problemen zal hebben met vast te stellen of er sprake is van één of twee zetsels. Dat is het geval bij de regel-voor-regel herdruk, bij titeluitgaven, bij zogenaamde ‘Umschussausgaben’Ga naar voetnoot13 en verschillende uitvoeringen (luxe en gewoon). Ook de mogelijkheden van computerzetsel kunnen de editeur op dwaalsporen brengen (vgl. p. 223). Bij twijfel kan men op de volgende punten vergelijken:
| |||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||
Mocht hierna nog twijfel overblijven, dan is algehele collatie de enige manier. Misschien ontdekt men dan dat er perscorrecties zijn geweest of dat het boek gedeeltelijk herdrukt is. | |||||||||||||
9.2.2. Externe collatieOver het algemeen heeft de analytisch-bibliograaf alleen met het beginstadium van de externe collatie te maken. Door zijn beschrijvingsmethode zal hij al snel verschillende zetsels ontdekken en dus verschillende drukken. Als hij eenmaal geconstateerd heeft dat er sprake is van verschillende drukken, laten de tekstvarianten zelf hem koud. De tekstediteur echter wil precies de verschillen weten en evalueren, en voert dus wel een externe collatie uit. Hij noteert de varianten en gebruikt ze bij de keuze van de basistekst. Voor de notatiewijzen van varianten verwijs ik naar hoofdstuk 11. Over de methoden van collatie gaat paragraaf 9.2.4. | |||||||||||||
9.2.3. Interne collatieZowel de analytisch-bibliograaf als de tekstediteur willen weten of er binnen een druk nog sprake is geweest van persvarianten en of er dus verschillende staten binnen een druk zijn. Ook de editeur van moderne teksten heeft met vergelijkbaar onderzoek te maken als hij wil weten of er in een nieuwe oplaag van een druk correcties aangebracht zijn. Ofschoon de fingerprint en de collatieformule wel een indicatie geven, zijn ze toch niet geheel waterdicht.Ga naar voetnoot14 Het besef dat niet alleen drukken voor een teksteditie vergeleken moeten worden, maar ook exemplaren van een druk, is nog niet zo lang doorgedrongen. De werken van Gerbrand Adriaensz. Bredero, die door verschillende editeurs uitgegeven werden tussen 1968 en 1986, zijn wat dat betreft illustratief. De ene editeur vermeldt niet eens op welk exemplaar van een druk zijn editie gebaseerd is, terwijl de andere exemplaren aan een interne collatie onderworpen heeft.Ga naar voetnoot15 Erg populair is de bezigheid ook nu nog niet geworden, al is het belang ervan inmiddels erkend. Maar het gaat toch om een tijdverslindende zaak die niet altijd spectaculaire resultaten geeft. Bovendien eisen de ware analytisch-bibliografen dat alle overgeleverde exemplaren van een druk | |||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||
gecollationeerd worden, dus niet een selectie.Ga naar voetnoot16 In de Nederlandse praktijk valt dit wel mee: zelden is er meer dan een tiental exemplaren van een druk overgeleverd in openbare bewaarplaatsen. De nieuwste methoden voor machinale collatie verlichten de werkzaamheden sterk. Hierover in de volgende paragraaf. | |||||||||||||
9.2.4. Methoden om te collationerenZowel voor interne als voor externe collatie is er naar methoden gezocht om het vergelijken betrouwbaarder en sneller uit te voeren dan mogelijk was met het vergelijkend oog van de editeur. In de praktijk blijkt de editeur die met zijn ogen op en neer gaat tussen twee teksten na enige tijd concentratie te verliezen. Hetzelfde gebeurt als twee editeurs via de oor-oogmethode collationeren: een leest hardop voor inclusief leestekens, een ander leest mee. Bovendien kan hierbij afwijkende spelling aan de aandacht ontsnappen. In de jaren zestig en zeventig zijn enige machines ontworpen die door projectie van twee beelden over elkaar de verschillen duidelijk kunnen maken. Deze zijn alleen geschikt voor interne collatie. De meest bekende is de Hinman-collator geworden. Hierin worden twee exemplaren van een druk naast elkaar gelegd en via spiegels zo geprojecteerd dat de beelden op elkaar vallen. Afwijkingen worden als trillingen gesignaleerd. Ofschoon niet alle onderzoekers even enthousiast zijn over het gebruikersgemak, hebben Duitse en Engelse onderzoekers hiermee goede resultaten bereikt. De opzienbarende studies van Hinman zelf en van Boghardt over respectievelijk Shakespeareen Klopstock-drukken zijn uitgevoerd met behulp van Hinman-collators. Op hetzelfde principe is de portable-collator van Randall McLeod gebaseerd, die vervoerd kan worden van de ene bibliotheek naar de andere. Maar omdat steeds twee exemplaren van een druk naast elkaar gelegd moeten worden, en niet iedere bibliotheek die heeft, levert dat in de praktijk toch problemen op. Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor de Hinman-collator, die dan ook nog eens plaatsgebonden is. Gerritsen werkte met een projectie-apparaat en een microfilm die hij projecteerde op een te collationeren exemplaar. Er zijn nog meer van deze systemen met projectie en film, die als overeenkomst hebben dat ze nogal omslachtig zijn.Ga naar voetnoot17 In Nederland worden goede resultaten geboekt met transparantkopieën bij interne collatie. Van een werkexemplaar van een bepaalde druk worden doorzichtige kopieën gemaakt, wat op iedere gewone kopieermachine mogelijk is. De kopieën worden op de te collationeren exemplaren gelegd. Verschillen springen meteen in het oog. Met behulp van transparantkopieën is ontdekt dat er twee ‘tweede drukken’ zijn van Max Havelaar. Ook perscorrecties in de vijfde druk zijn op die manier te voorschijn gekomen.Ga naar voetnoot18 | |||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||
Overigens schijnen met gewone fotokopieën en een lichtbak ook verschillen geconstateerd te kunnen worden.Ga naar voetnoot19 Nadeel van de transparantmethode is dat er van alle pagina's van één exemplaar een fotokopie gemaakt moeten worden, hetgeen tamelijk tijdrovend kan zijn. Bovendien staan niet alle bibliotheken het maken van fotokopieën van oude drukken toe, en kunnen sommige exemplaren zo strak ingebonden zijn of door vocht zo kromgetrokken dat fotokopieën onbruikbare vertekeningen geven.Ga naar voetnoot20 De interessantste ontwikkeling van de laatste jaren is te vinden bij de computercollatie. Er zijn programma's ontwikkeld die collationeren eenvoudig maken. Het Duitse programma tustep kan in zeer korte tijd ingevoerde teksten met elkaar vergelijken, en levert dan betrouwbare uitkomsten. Het grote voordeel is dat tustep niet alleen interne, maar ook externe collatie kan verrichten. Ook manuscriptversies kunnen vergeleken worden met gedrukte versies, mits beide ingevoerd zijn. tustep kan teksten die in een tekstverwerkingsprogramma zoals WordPerfect opgeslagen zijn, probleemloos gebruiken.Ga naar voetnoot21 Het invoeren van de teksten levert hier de meeste problemen op. Gedrukte teksten moeten via een scanner ingelezen worden. De scanner ‘leest’ per pagina en leert gaandeweg snel met een bepaalde druk om te gaan. De scanner kan fouten bij het lezen maken, zeker als het om oude drukken gaat, die de editeur handmatig moet corrigeren. Het scannen van een pagina, de controle ervan en de samenvoeging van een tekst tot een bestand dat door tustep gebruikt kan worden, nemen zeker meer tijd in beslag dan het vervaardigen van een transparantkopie. Maar de ingelezen teksten kunnen vervolgens gebruikt worden voor ander editeurswerk. De basistekst heeft de editeur op deze manier al gereed voor bewerking tot leestekst. Overtypen en/of opnieuw zetten, met alle kans op fouten bij het overbrengen, hoeft niet meer (zie verder hoofdstuk 16). | |||||||||||||
9.2.5. Haalbaarheid van collationeren en editerenDe eisen van de analytisch-bibliograaf lijken zo hoog te zijn, dat ze wel eens de totstandkoming van een editie eerder lijken te verhinderen dan te bevorderen. Daarom volgen hier nog enkele aanwijzingen voor de praktijk. In de eerste plaats wijs ik erop, dat de techniek van de analytisch-bibliografische beschrijving met de collatieformules en fingerprint misschien moeilijk lijkt, maar in een praktische cursus snel aan te leren is. Een beschrijving van een boek uit de handpersperiode volgens de stcn-formule kost nauwelijks meer tijd dan een gewone titelbeschrijving. Collationeren, met name intern, is wel tijdrovend. Wanneer een editie dringend nodig is en de editeur geen kans ziet | |||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||
tot exemplaarvergelijking, kan hij zijn toevlucht nemen tot een facsimile-editie, waarbij hij het gebruikte exemplaar zorgvuldig beschrijft. Wanneer er toch nieuw gezet wordt, en algehele collatie onmogelijk is, kan de editeur zich beperken tot steekproeven bij enkele exemplaren. Wanneer daarin geen afwijkingen gevonden worden, mag de editeur een bepaald exemplaar als basistekst kiezen en beschrijven en zijn werkwijze verantwoorden. | |||||||||||||
Geselecteerde bibliografieEen goed overzicht van de verhouding tussen analytische bibliografie en teksteditie is te vinden in het proefschrift van P.J. Verkruijsse, Mattheus Smallegange (1624-1710): Zeeuws historicus, genealoog en vertaler. Descriptieve persoonsbibliografie. Met een verantwoording van de gevolgde methode van partiële interne collatie. Nieuwkoop, 1983. Hierin ook informatie over de stand van zaken in Nederland (tot 1983) en over partiële interne collatie door signatuurposities. Tevens kunnen de beschrijvingen als voorbeeld dienen. In Editio 1994 is een samenvatting van zijn methode van collatie opgenomen. Voor de regels van de stcn en voorbeeldmateriaal raadpleegt men de Handleiding voor de medewerkers aan de stcn. 2e herz. uitgave. 's-Gravenhage, 1988. Zie ook de recensie van P.J. Verkruijsse in Dokumentaal 20 (1991), 37-44. Uitgebreider over de stcn-fingerprint is P.C.A. Vriesema, ‘The stcn fingerprint’. In: Studies in bibliography 39 (1986), 93-100 (ook in Dokumentaal 15 (1986), 55-61). Verwant aan het stcn-project is het Engels-Amerikaanse estc (Eighteenth century short title catalogue). Voor de werkwijze bij een analytisch-bibliografische beschrijving kan men terecht in het onuitputtelijke boek van Philip Gaskell, A new introduction to bibliography. Oxford, 1974, 321-335. Uitgebreider is Fredson Bowers in zijn Principles of bibliographical description. New York, 1949 (of een latere druk). Een leerboek voor studenten met invulschema's en de werkwijze stap-voorstap is: M.J. Pearce, A workbook of analytical & descriptive bibliography. London, 1970. Naar aanleiding van Verkruijsses proefschrift is een interessante discussie losgekomen over partiële of totale collatie en het nut van descriptieve bibliografieën voor tekstedities. Zie hiervoor Dokumentaal 13 (1984) met artikelen van Bert van Selm (2-8), Piet Verkruijsse (8-12), Ella Punt (13-19), Jan Helwig (53-54), W. Waterschoot (90-93), H. Chr. van Bemmel (93-94), Kees Gnirrep (133-136), K. Bostoen (136-139). In Dokumentaal 14 (1985) nog een artikel van P.C.A. Vriesema; J.A. Gruys; C. de Wolf (6-10). Aansluitend in andere tijdschriften: B.P.M. Dongelmans (De nieuwe taalgids 77 (1984) 177-179), J. Kingma (Open 16 (1984), 525-532), W. Waterschoot (Spiegel der letteren 27 (1985), 125-130). Over het aantal exemplaren dat nodig is voor een betrouwbare interne collatie gaat: David Shaw, ‘A sampling theory for bibliographical research’. In: The library 5th ser., 27 (1972), 310-319 en Verkruijsse in het reeds genoemde artikel in Editio 1994. Informatie over de Hinman-collator en verslagen van onderzoek daarmee: | |||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||
Charlton Hinman, ‘Mechanized collation at the Houghton Library’. In: Harvard Library bulletin 9 (1955), 132-134. Bernhard Fabian en Dieter Kranz doen in hun artikel ‘Interne Kollation. Eine Einführung in die maschinelle Textvergleichung’. In: Texte und Varianten. München, 1971, 385-400, enthousiast verslag van proeven met de Hinman-collator. Minder lof heeft K. Bostoen, ‘De Hinman collator: reserveren is niet nodig’. In: Dokumentaal 13 (1984), 136-139. Over een vergelijkbaar type mechanische collator: Gordon Lindstrand, ‘Mechanized textual collation and recent designs’. In: Studies in bibliography 24 (1971), 204-214. Over een draagbare collator: Randall McLeod, The McLeod portable collator. Toronto, 1988. Johan Gerritsen beschrijft zijn methode in ‘A portable collator comes cheaper’. In: Research opportunities in Renaissance drama 11 (1968), 29-30. Onderzoekingen met behulp van de Hinman-collator zijn: The Norton facsimile of the First Folio of Shakespeare. Ed. by Charlton Hinman. New York, 1968; Christiane Boghardt; Martin Boghardt; Rainer Schmidt, Die zeitgenössischen Drucke von Klopstocks Werken. Berlin enz., 1981. Het gebruik van transparant-kopieën bij collatie wordt aanbevolen in: Conor Fahy, ‘A new technique for collating copies of the same edition’. In: Bulletin of the Society for Italian Studies (1984) 17, 20-24. Ook het artikel van Jan Helwig in de Dokumentaal-discussie gaat hierover (‘Partiële collatie en collationeren met behulp van transparanten’. In: Dokumentaal 13 (1984), 53-54). Over computercollatie met diverse programma's gaan: Wilhelm Ott, ‘Computer-unterstützte Edition’. In: Editio 3 (1989), 156-176; William C. Creasy, ‘A microcomputer editorial procedure’. In: William C. Creasy and Vinton A. Dearing, Microcomputers and literary scholarship. Los Angeles, 1986, 1-22 (verslag van de editie van Thomas à Kempis, Imitatio Christi op een Apple-computer); Peter L. Shillingsburg, ‘The computer as research assistant in scholarly editing’. In: Literary research newsletter 5 (1980), 31-45 (gerelateerd aan de Thackeray-editie). Met behulp van tustep is onder andere uitgegeven de befaamde Ulysses-editie (James Joyce, Ulysses. A critical and synoptic edition. Prepared by Hans Walter Gabler with Wolfhard Steppe and Claus Melchior. 3 vol. New York enz., 1984). Paul R. Sternberg en John M. Brayer laten in een artikel zien hoe via een scanner en de computer teksten als beelden over elkaar heen geschoven kunnen worden, zodat dan verschillen zichtbaar worden: ‘Composite imaging. A new technique in bibliographic research’. In: The papers of the Bibliographical Society of America 77 (1983), 431-445. Over het scannen van (historische) drukken is een studie verschenen van R. van Horik, Van beeldpunt tot betekenis. Scanning en optische tekenherkenning van gedrukt historisch bronnenmateriaal. Amsterdam, 1992 (zie verder bij hoofdstuk 16). Voorbeelden van drukbeschrijvingen in leesedities: Hans Faverey, Verzamelde gedichten. Amsterdam, 1993, 676-717; M. Nijhoff, Verzamelde gedichten. Amsterdam 1990, 419-455. Voorbeeld in een historisch-kritische editie: M. Nijhoff, Gedichten. Historisch-kritische uitgave, verzorgd door W.J. van den | |||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||
Akker en G.J. Dorleijn. Assen enz., 1993, dl.2, 495-503. De korte primaire bibliografie hier wordt elders uitgebreid becommentarieerd. Als voorbeeld voor een drukbeschrijving in een editie van een historische tekst kan dienen: Werner Waterschoot, De ‘Poeticsche werken’ van Jonker Jan van der Noot. Analytische bibliografie en tekstuitgave met inleiding en verklarende aantekeningen. Gent, 1975. Hierin zijn echter nog geen beschrijvingen opgenomen volgens de nieuwste fingerprintmethode. |
|