Naar de letter
(2003)–Marita Mathijsen– Auteursrechtelijk beschermdHandboek editiewetenschap
[pagina 149]
| |||||
7. De keuze van de basistekstDe editeur komt nu bij een van de belangrijkste beslissingen die hij moet nemen in het editieproces: welke versie gaat hij gebruiken voor de presentatie van het werk in de nieuwe editie. De versie die gekozen wordt voor volledige weergave in de editie wordt de ‘basistekst’ genoemd. Deze basistekst ondergaat een aantal bewerkingen voor de editie: het resultaat daarvan, de afgedrukte weergave van de basistekst in de editie wordt de ‘leestekst’ genoemd. In de historisch-kritische editie worden de niet-gekozen versies verwerkt in het variantenapparaat, terwijl de lees- en studie-editie er zich in het algemeen toe kunnen beperken alleen de tot leestekst omgevormde basistekst aan te bieden. Niet elke editeur komt voor een keuze te staan. De editeur van brieven heeft meestal slechts één documentaire bron per brief. Ook van een gedrukt werk kan slechts één versie overgeleverd zijn. Dan valt er weinig te kiezen: de editeur volgt de overgeleverde tekst en evalueert deze kritisch (zie hoofdstuk 10). Gewoonlijk heeft de editeur echter verschillende primaire documentaire bronnen van een werk verzameld die alle in aanmerking komen voor de basistekst, want we gaan immers uit van het principe dat alle geautoriseerde tekstversies gelijkwaardig zijn. Er moet een keuze gemaakt worden, omdat een volledige afdruk van meer dan één versie alleen gewenst is wanneer de verschillen tussen de versies zeer groot zijn. Voor iedere auteur en voor ieder werk en voor ieder editietype apart wordt overwogen welke versie als basistekst gaat dienen. Vaste voorschriften voor de keuze zijn niet te geven. Een aantal zaken moet tegen elkaar afgewogen worden. Ook al gaat men uit van de gelijkwaardigheid van de versies, het is toch onvermijdelijk dat de versie van de basistekst voor de gebruikers van de editie een groter gewicht krijgt dan de overige. Dat geldt vanzelfsprekend | |||||
[pagina 150]
| |||||
voor de studie- en leesedities, maar ook voor de basistekst van de historisch-kritische editie, want deze is de enige die als leestekst achter elkaar doorgelezen kan worden, zonder raadpleging van het variantenapparaat. Wanneer editeurs beschikken over verschillende gedrukte versies van een werk, kiezen ze als basistekst gewoonlijk de eerste druk óf de laatste door de auteur gecorrigeerde, voor een editio princeps of een ultima manus editie (in de Duitse terminologie: een Ausgabe erster Hand of een Ausgabe letzter Hand). Editio princeps wordt dan gebruikt als een term voor edities die gebaseerd zijn op een van de vroegste voltooide vormen van een werk: de eerste druk, de eerste tijdschriftpublikatie, de kopij voor de eerste druk of op drukproeven daarvoor. Welke van deze ‘eerste’ versies, zo ze allemaal overgeleverd zijn, de voorkeur moet hebben als basistekst is een andere kwestie, die nog aan de orde komt (zie par. 7.2). De term ultima manus editie slaat op edities die gebaseerd zijn op de laatste geautoriseerde versie van een werk, en ook binnen deze laatste versie kan weer gekozen worden tussen kopij, drukproeven van de laatste druk, deze druk zelf, of de laatste druk met laatste correcties in het handschrift van de auteur. Eigenlijk wordt de term van oudsher alleen gebruikt voor edities naar verzameld-werkuitgaven die door een auteur zelf samengesteld zijn: dan pas is er echt sprake van een ultima manus. De schrijver heeft in zo'n geval bewust de uiteindelijke vorm van een werk vastgelegd. In andere gevallen beslist het toeval wat een laatste versie is. De term wordt hier door ons overkoepelend gebruikt voor alle edities die op een laatste geautoriseerde versie gebaseerd zijn. Voorstanders van een ultima manus editie beroepen zich op de laatste wil van de auteur. Achterliggende gedachte is dat een werk nog aan het volgroeien is tijdens het leven van een auteur en steeds verbeterd wordt bij iedere nieuwe versie. Wanneer de auteur zelf zijn werken heeft herzien voor een verzamelde uitgave, zou deze als een soort testament beschouwd moeten worden en de editeur als een executeur-testamentair, die de laatste wilsbeschikking van de auteur volgt. De oudere Duitse edities gingen meestal van de Ausgabe letzter Hand uit, waarbij deze laatste versie gezien werd als een eindpunt in de ontwikkeling van een werk. Maar critici wezen erop, dat de laatste versie van een werk vaak de meeste invloed van derden ondergaan heeft, en dus niet meer de oorspronkelijk door de auteur gewilde tekst weergeeft. Men noemde als voorbeeld de Goethe-uitgave in 40 delen die tussen 1827 en 1830 verscheen en die volgens algemene opvatting de laatste wil van de auteur zou vertegenwoordigen. We hebben al gezien dat Goethe de realisatie ervan aan een bevriend classicus heeft overgelaten, met het gevolg dat talrijke plaatsen in de tekst helemaal niet de wil van de auteur vertegenwoordigen.Ga naar voetnoot1 Er kunnen nog enkele bezwaren tegen de keuze van de laatste door de auteur gecorrigeerde versie ingebracht worden. Zo kan een jeugdwerk later zodanig herschreven zijn, dat van de oorspronkelijke intentie weinig | |||||
[pagina 151]
| |||||
over is gebleven. Wanneer een schrijver onverwachts overleed en nog geen verzamelde werken samengesteld had, is er eigenlijk geen sprake van een laatste wil: de laatste versie is dan toevallig het eindpunt geworden van de tekstontwikkeling.Ga naar voetnoot2 Toch leidt al deze kritiek er niet toe dat de keuze voor een ultima manus editie verworpen moet worden: bij bepaalde schrijvers die zorgvuldig alle nieuwe drukken van hun werken nazagen, vervalt het argument van tekstbederf en kan de editeur er de voorkeur aan geven het eindpunt van de tekstontwikkeling te laten zien. Veel auteurs grijpen herdrukken van hun werken aan om feitelijke onzorgvuldigheden, stijlslordigheden of zetfouten weg te werken, en een ultima manus-editie geeft dan een beter resultaat. W.F. Hermans corrigeerde pas in de tiende druk van De donkere kamer van Damokles enige anachronismen. Die had hij er al eerder uit willen halen, maar uitgever Van Oorschot bood hem de gelegenheid niet.Ga naar voetnoot3 Een editeur die zich in dit geval aan de eerste druk zou willen houden, zou misschien wel recht doen aan de historie, maar niet aan het werk. Harry Mulisch ontdekte na het verschijnen van de eerste druk dat er een leeftijdsinconsequentie in De ontdekking van de hemel (1992) voorkwam. Door het snelle produktieproces van de nieuwe oplagen, kon hij pas in de vijfde ‘druk’ de fout herstellen.Ga naar voetnoot4 Keuze van een eerste druk als basistekst zou ook in dit geval niet voor de hand liggen. Bij een editio princeps dient de eerste druk of, als die overgeleverd is, de kopij voor de eerste druk (of drukproeven) als basistekst. Siegfried Scheibe, een van Duitslands belangrijkste editietheoretici, spreekt duidelijk een voorkeur uit voor het volgen van een eerste druk als basistekst in een historisch-kritische editie.Ga naar voetnoot5 Voor het kiezen van de eerste druk zijn de volgende argumenten aan te voeren:
| |||||
[pagina 152]
| |||||
Dit laatste punt is voor een andere Duitse editietheoreticus, Herbert Kraft, het belangrijkste bij de keuze voor de basistekst: de versie die op het snijpunt van produktie en receptie staat dient centraal te staan, en dat is doorgaans de eerste druk.Ga naar voetnoot8 Alle andere versies die duidelijk een rol hebben gespeeld in de literaire receptie, krijgen ook een plaats in de editie. Alleen wanneer de eerste druk aan censuur onderworpen is geweest, vervalt de voorkeur voor deze als basistekst, althans zo stelt Scheibe het.Ga naar voetnoot9 Daartegenover staat Herbert Kraft die groot belang hecht aan de historische context van literaire werken, en dus een gecensureerde druk die veel belangstelling gewekt heeft minstens zo belangrijk vindt als het onbekende oorspronkelijk manuscript.Ga naar voetnoot10 Afhankelijk van het aantal en soort ingrepen moet de editeur besluiten of hij de gecensureerde versie toch als basistekst kiest, deze met de ongecensureerde in paralleldruk aanbiedt of onder kan brengen in het variantenapparaat.Ga naar voetnoot11 Gecensureerde versies kunnen trouwens ook geautoriseerd zijn. Voor de eerste publikatie van Nescio's De uitvreter in De Gids van 1911 stelde de redactie schrappingen en wijzigingen voor van godslasterlijk of sensueel geachte passages [zie afbeelding]. Nescio ging daarmee akkoord. In de historisch-kritische editie van de manuscripten biedt de editeur de ongecensureerde versie aan. De wijzigingen voor de druk zijn te vinden in het variantenapparaat.Ga naar voetnoot12 De première van Vondels Gysbreght van Aemstel werd uitgesteld nadat kerkeraadsleden voor protest naar het stadhuis waren getogen omdat ze vernomen hadden dat er paapse vertoningen in het stuk zouden zitten. Vondel heeft zelf enige passages, waaronder waarschijnlijk gedeelten over een roomse misviering, geschrapt of veranderd. De eerste druk van het toneelstuk staat weliswaar onder invloed van censuur, maar is toch geautoriseerd. Overigens heeft een editeur hier weinig keus, want de oorspronkelijke | |||||
[pagina 153]
| |||||
Een geval van censuur door een tijdschriftredactie. Gedeelte van het manuscript van Nescio's De uitvreter, bestemd voor publikatie in De gids. De vierkante haken om de ‘erotische’ passage zijn aangebracht door Gids-redacteur Van Hall, blijkens een brief van hem d.d. 11 december 1910, en deze passage is niet verschenen in De gids. Bij latere drukken heeft Nescio de weglating gehandhaafd (Collectie Letterkundig Museum).
| |||||
[pagina 154]
| |||||
versie is niet overgeleverd.Ga naar voetnoot13 D.H. Lawrences Lady Chatterley's lover (1928: eerste uitgave in een Italiaanse privédruk) mocht in Engeland en Amerika lange tijd alleen in een gekuiste, bekorte, ongeautoriseerde uitgave verschijnen. Pas in 1959 kwam de eerste ongecensureerde versie in Amerika uit, en het proces dat daarna aangespannen werd, won de uitgever. Een editeur zou kunnen overwegen een paralleleditie van de twee versies te presenteren.Ga naar voetnoot14
Ofschoon hierboven argumenten aangedragen werden voor een keuze van de eerste druk als basistekst, moge het duidelijk zijn dat voor ieder werk van een auteur en voor ieder editietype weer opnieuw gekozen moet worden welke versie gevolgd gaat worden. Een door tijdsomstandigheden gehaast uitgegeven eerste druk kan slordig gecorrigeerd zijn, en daardoor fouten bevatten die er in een tweede door de auteur uitgehaald werden. De receptie kan pas op gang gekomen zijn bij een latere, omgewerkte druk. In beide gevallen vervalt de voorkeur voor de eerste druk. In de praktijk ziet men ook dat editeurs verschillende keuzen maken, afhankelijk van het overgeleverde materiaal, het uitgangspunt en de doelstelling. De Bloem-editeurs namen voor de historisch-kritische editie als basistekst voor elk gedicht apart de eerste voltooide versie (of die nu in manuscript, als voorpublikatie in een tijdschrift of in een bundel te vinden was), terwijl de door dezelfde editeurs verzorgde leeseditie van Bloems Gedichten uitging van de ‘uiteindelijke zelfpresentatie’ van de dichter, dus van de Ausgabe letzter Hand.Ga naar voetnoot15 De Couperusediteurs kwamen voor het wonderlijke geval te staan dat hun keuze voor een ultima manus editie tegelijk een keuze voor de editio princeps inhield, want de eerste drukken vormden, met slechts één uitzondering, tevens de laatste door Couperus gecorrigeerde versies, ondanks de vele herdrukken van zijn boeken.Ga naar voetnoot16
In volgorde van belangrijkheid zijn de volgende aspecten doorslaggevend bij de keuze van de basistekst, ervan uitgaande dat een versie gekozen wordt die representatief is voor het werk en zijn ontwikkeling: 1. Autorisatie. De editeur kiest alleen een geautoriseerde tekst. Als deze niet overgeleverd is, zoals maar al te vaak voorkomt bij werken uit het verleden, neemt hij een versie die zo dicht mogelijk staat bij de niet overgeleverde geautoriseerde. Ook al heb ik in de vorige paragraaf autorisatie een absoluut begrip genoemd, er is natuurlijk wel verschil tussen een versie die de auteur op afstand geautoriseerd heeft zonder correctie van drukproeven, en een versie die door hem actief begeleid is vanaf de eerste proeven tot de laatste revisie. | |||||
[pagina 155]
| |||||
Wanneer de editeur de keuze heeft tussen enerzijds een gedrukte tekstversie die wel gewild is door de auteur, maar waarmee hij zich tijdens het zet- en drukproces nauwelijks bemoeid heeft, en anderzijds een versie die zorgvuldig door hem gecorrigeerd is, moet hij de laatste kiezen als basistekst. 2. Werkeenheid. Voorpublikaties in tijdschriften of kranten van gedichten, feuilletons of fragmenten zijn meestal nog als een fase in de genese van een werk te beschouwen. Het werk is dan nog niet in zijn geheel als eenheid door de auteur bekeken, want dat doet hij gewoonlijk pas voor de boekpublikatie. Een los gepubliceerd gedicht heeft een andere functie dan een vers in een bundel, en de bundelstructuur kan bepaalde wijzigingen na de voorpublikatie veroorzaken. Zeker wanneer het om een studie- of leeseditie gaat, dient de editeur uit te gaan van de bundelstructuur. Bij de editie van Nijhoffs poëzie is voor de historisch-kritische uitgave gekozen voor een chronologische presentatie per gedicht en voor de leeseditie voor een chronologische presentatie per bundel. Ook bij proza zijn voorpublikaties nog vaak als een fase in de genese te beschouwen. Van feuilletons kan bij de samenvoeging blijken dat aansluitingen veranderd moeten worden. Voorpublikaties worden door auteurs vaak als generale repetities beschouwd: de term die door Couperus letterlijk voor zijn tijdschriftbijdragen gebruikt werd.Ga naar voetnoot17 Wanneer zowel een geautoriseerde boekpublikatie als geautoriseerde voorpublikaties beschikbaar zijn, verdient de eerste de voorkeur, ook al gaat het om een voorpublikatie van een gehele versie. Natuurlijk zijn er voorbeelden van werken waarvan de enige geautoriseerde versie in tijdschriften te vinden is. Charles Dickens corrigeerde gewoonlijk de losse feuilletonafleveringen van zijn romans zelf, maar met de eerste druk had hij geen bemoeienis meer, omdat die gedrukt werd van zogenaamde stereotype-platen: clichés van het zetsel van de afleveringen.Ga naar voetnoot18 In zo'n geval moet aan de tekst van de losse afleveringen de voorkeur gegeven worden, al is het onderscheid in dit geval van weinig belang, want de verschillen met de eerste druk zijn alleen maar veroorzaakt door technische mankementen. Wanneer verschillende onvoltooide manuscriptversies van een ongepubliceerd werk overgeleverd zijn, moet die versie uitgekozen worden die het meest voltooid is, en daardoor dus de grootste ‘werkeenheid’ vertoont. Meestal komt dit neer op de jongste wat betreft de chronologie. Ook hier zijn weer uitzonderingen. Men kan zich bij voorbeeld voorstellen dat een auteur een bepaalde novelle in manuscript voltooid heeft maar niet gepubliceerd. Later besloot hij de novelle in een groter geheel op te nemen, en de novelle daarvoor in te korten en te bewerken. Aan dit groter geheel is hij begonnen, maar hij heeft het niet afgemaakt. De editeur zal in zo'n geval kiezen voor een volledige publikatie van de voltooide novelle, naast een editie van het onvoltooide manuscript. Het geval is denkbeeldig, maar de wijze van | |||||
[pagina 156]
| |||||
werken komt veel voor: zowel Harry Mulisch als A.F.Th. van der Heijden hebben in interviews uitgelegd dat ze herhaaldelijk ongepubliceerd of verworpen werk of delen daarvan in een nieuw werk opgenomen hebben. 3. Werkwijze van de auteur. Inzicht in de werkwijze van de auteur en zijn uitgever is noodzakelijk bij de keuze van de basistekst. Met name wanneer een editeur de keuze heeft tussen kopij in de vorm van een netmanuscript of typoscript, drukproeven en een eerste druk, kan het doorslaggevend zijn als hij weet hoe de auteur werkte. Gebruikte hij de drukproeven om bepaalde interpunctiewensen te realiseren, of was zijn ingeleverde kopij al geheel naar zijn wensen? Bracht hij in de drukproeven en revisies nog wijzigingen aan, of liet hij het bij een correctie van zetfouten? Volgde de uitgever nauwgezet de kopij van auteurs of had hij zeggenschap in spelling- en interpunctiekwesties? De versie die het dichtst staat bij de wensen van de auteur dient gekozen te worden. Maar dat is niet altijd gemakkelijk uit te maken. Tussen de verschillende theoretici die hierover geschreven hebben, is er dan ook verschil van mening over de keuze (zie verder par. 7.2). De kennis van de werkwijze van de auteur speelt ook een grote rol bij de beslissing of een vroege of een late druk van een werk als basistekst gekozen wordt. De keuze tussen de editio princeps (Ausgabe erster Hand) en de ultima manus editie (Ausgabe letzter Hand) is, zoals we gezien hebben, minder een principiële keus dan wel een die per auteur verschillend kan uitvallen. Wanneer een auteur nooit afstand nam van een gepubliceerd werk, maar het als onderdeel van zijn oeuvre bleef zien waaraan hij schaafde tot hij er tevreden over was, kan overwogen worden om de laatste door hem gecorrigeerde uitgave als basistekst te kiezen. Wanneer zo'n auteur zelf zijn verzameld werk samenstelde, heeft dat een andere status dan willekeurige versies. Een editeur die de ‘uiteindelijke zelfpresentatie’ van een auteur als basistekst verwerpt, zal zwaarwegende argumenten moeten aanvoeren. Tegenover het type auteur dat blijvend ‘polijst’, zoals de dichter Staring het corrigeren in een van zijn puntdichten noemt, staan andere. De auteur die een eenmaal openbaar gemaakt werk contre-coeur corrigeert voor een tweede druk en die slechts te hooi en te gras wat wijzigingen aanbrengt, bestaat ook. Zijn editeur doet er wellicht het beste aan de eerste druk als basistekst te nemen. Tussen deze twee uitersten liggen allerlei tussenvormen. Voor Hans Faverey was de eerste druk van een bundel duidelijk een eindfase. Daarna wijzigde hij weinig meer, maar hij controleerde wel iedere druk zorgvuldig op zetfouten en bracht kleine verfijningen aan. Martinus Nijhoff bleef zijn bundels voor welhaast iedere druk grondig veranderen, en lang niet altijd worden zijn veranderingen verbeteringen genoemd. Dat de editeur van de leeseditie van Hans Faverey's poëzie ervoor koos de laatste versie te volgen ligt nogal voor de hand.Ga naar voetnoot19 De editeurs van de leeseditie van Martinus Nijhoff hebben ook voor de laatste versie gekozen, maar pas na ampele overwegingen en met in hun achter- | |||||
[pagina 157]
| |||||
hoofd de gedachte aan de historisch-kritische editie die alle versies recht zou doen.Ga naar voetnoot20 4. Invloed van derden. De editeur kiest als basistekst een versie die zo weinig mogelijk invloed van derden heeft ondergaan. Het kan hier zowel gaan om tekstbederf in de vorm van zetfouten die in elke volgende druk overgenomen werden en die, doordat ze verkeerd begrepen werden, tot nieuwe fouten aanleiding gaven, als om ingrepen van correctoren, redacteuren of van vrienden die de uitgave verzorgd hebben. Wanneer de overheid door censuur invloed uitgeoefend heeft op een versie, kiest men een niet-gecensureerde versie, zo die voorhanden is - tenzij de editeur juist de aangepaste versie wil laten zien. Ook wanneer de auteur een vorm van zelfcensuur op zijn tekst uitoefende na waarschuwingen van vrienden of autoriteiten, kiest de editeur meestal toch voor de oorspronkelijke versie als basistekst. Lodewijk van Deyssel verzorgde zelf een gekuiste tweede druk van zijn roman Een liefde, na de heftige reacties op de eerste uit 1887. Voor een editie zou de eerste druk de voorkeur krijgen, juist vanwege de beroering. Maar ook bij zelfcensuurkwesties kan een editeur goede redenen hebben om te kiezen voor de bewerkte tekst. 5. Literair-historische omstandigheden. De keuze tussen een vroege of late versie van een werk hangt tevens af van de literaire geschiedenis. De jonge Goethe schreef een andere Werther dan de oudere, en tussen de eerste en laatste publikatie tijdens zijn leven wisselden enige literaire generaties elkaar af. Niet voor niets hebben editeurs gekozen voor een uitgave waarin beide versies naast elkaar afgedrukt werden.Ga naar voetnoot21 De literatuuropvattingen van een auteur kunnen zich wijzigen, waardoor een bepaalde vroegere versie van een werk herzien wordt naar nieuwe inzichten. Afhankelijk van het doel van de uitgave beslist de editeur welk stadium van de auteur hij wil laten zien. Wanneer een bepaalde druk veel aandacht getrokken heeft en het middelpunt is geworden van een discussie, is er veel voor te zeggen deze druk als basistekst te nemen. Meestal zal dit, zoals gezegd, een eerste druk zijn, maar natuurlijk komt het ook voor dat pas latere drukken aanleiding tot commotie hebben gegeven. De tweede, herziene druk van J.J. Voskuils sleutelroman Bij nader inzien uit 1985 heeft veel meer reacties opgeroepen dan de eerste (1963). Oorzaak was overigens niet de herziening door de auteur. Externe factoren beïnvloedden het succes, zoals de bewerking tot een t.v.-serie, gerichte publiciteit en bekendmaking van de sleutel. 6. Praktische overwegingen: gemak voor de gebruiker van de editie of voor de uitgever/editeur. Uitgaande van gelijkwaardige versies, kan bij de keuze van de basistekst ook rekening gehouden worden met het gemak voor de gebruiker. Dit geldt met name voor historisch-kritische edities. Wanneer het variantenapparaat overzichtelijker kan worden door een bepaalde basistekstkeuze, mag dat zeker een rol spelen. Dit komt voor wanneer een auteur zijn oorspronkelijke | |||||
[pagina 158]
| |||||
[pagina 159]
| |||||
Zelfcensuur: voor de tweede druk van Een liefde bewerkte Lodewijk van Deyssel de schokkendste passages. Hij gebruikte als legger een exemplaar van de eerste druk (links). Tegenover elke bladzijde waarop werd ingegrepen legde Van Deyssel een papier van briefkaartformaat waarop de tekens en wijzigingen correspondeerden met de desbetreffende pagina (Collectie Harry G.M. Prick, Maastricht).
| |||||
[pagina 160]
| |||||
tekst sterk uitgebreid heeft. De editeur kan er dan voor kiezen de uitgebreidste versie als basistekst te nemen, waardoor in het variantenapparaat geen grote tekstfragmenten aangeboden hoeven te worden. Men kan dan volstaan met begin- en eindwoorden om aan te geven welke delen in opeenvolgende versies toegevoegd zijn. Hetzelfde geldt voor een ingekorte tekst, waarbij weer de omvangrijkste tekst afgedrukt kan worden en de plaats van de schrappingen in het variantenapparaat terug te vinden is. In de historisch-kritische editie van Multatuli's Max Havelaar heeft de editeur een dergelijk praktisch argument gebruikt voor de keuze van de laatste versie.Ga naar voetnoot22 7. Editietype. Het maakt verschil bij de keuze van de basistekst of de editeur álle versies van een werk verwerkt in een historisch-kritische editie, of dat hij voor een lees- of studie-editie slechts één versie aanbiedt. In het laatste geval vervallen de praktische redenen die onder punt 6 aangevoerd werden. De editeur kan er de voorkeur aan geven in een leeseditie geen vroege versie te geven, maar te kiezen voor de ‘uiteindelijke zelfpresentatie’ van een schrijver, dus voor het eindpunt van een ontwikkeling. De editeur van een historisch-kritische editie heeft wat meer vrijheid in zijn keuze van de basistekst, maar hij dient zich wel te realiseren dat idealiter op basis van zijn editie leesedities gemaakt worden. Zijn keuze van de basistekst kan bepalend zijn voor lees- en studie-edities. Economisch gezien moet het ook gestimuleerd worden dat een editeur ernaar streeft een leestekst te vervaardigen die voor verschillende editietypen bruikbaar is, en die een standaardfunctie heeft.Ga naar voetnoot23
In sommige gevallen zal het onmogelijk zijn één bepaalde basistekst te kiezen en de andere overgeleverde versies in het variantenapparaat onder te brengen, omdat de verschillen te groot zijn. Er moet dan gekozen worden voor afdruk van twee (of nog meer) versies. Wanneer paralleldruk mogelijk is, verdient deze de voorkeur, maar soms moet de editeur besluiten de versies na elkaar te geven. In de wetenschappelijke editie van de dagboeken van Anne Frank zijn de twee versies daarvan en de na de oorlog bewerkte versie van Het achterhuis in paralleldruk onder elkaar gezet.Ga naar voetnoot24 Van Nescio's verhaal De uitvreter waren er zoveel en zo sterk uiteenlopende versies, dat de keuze van één basistekst onmogelijk was. Er is gekozen voor een combinatie van alle mogelijkheden voor de weergave: afdruk van een aantal sterk verschillende versies na elkaar, paralleldruk van vier nethandschriften en ten slotte nog een variantenapparaat voor de afwijkingen in zowel de manuscripten als de gedrukte bronnen.Ga naar voetnoot25 | |||||
[pagina 161]
| |||||
In de editietheorie vallen esthetische argumenten bij de keuze van de basistekst geheel buiten de orde door het subjectieve en arbitraire element. Literair-historici kunnen sterk met elkaar van mening verschillen over wat de ‘mooiste’ versie is. Bovendien kan in elk decennium een andere keuze de voorkeur krijgen. Het is de vraag of esthetische argumenten desalniettemin niet toch, min of meer onbewust, van invloed zijn bij de daadwerkelijke keuze van een basistekst. Geen enkele editeur zal als leestekst een ‘zwakke’ versie willen presenteren, vooral niet als hij een studie- of leeseditie samenstelt. Wanneer alle argumenten zorgvuldig tegen elkaar afgewogen zijn, is er eigenlijk niets tegen in te brengen, om als laatste criterium nog esthetische overwegingen te hanteren. Maar op welke gronden een editeur ook zijn basistekst kiest, het belangrijkste is dat hij zijn criteria in een verantwoording duidelijk toelicht. Elke editie, om welk type het ook gaat, dient een verantwoording te bevatten van de keuze van de basistekst. |
|