Naar de letter
(2003)–Marita Mathijsen– Auteursrechtelijk beschermdHandboek editiewetenschap
3.1. Historisch-kritische editieHet eerste editietype dat onderscheiden kan worden, is de historisch-kritische editie. Het belangrijkste kenmerk van dit type is, dat alle versies van het geëditeerde werk of de geëditeerde werken volledig terug te vinden zijn in de editie. De term historisch moet op twee manieren opgevat worden. In de eerste plaats toont deze editie de historische groei van een werk, door alle versies ervan in hun ontstaansvolgorde weer te geven. In de tweede plaats wil de historisch-kritische editie de historische verschijningsvorm van een tekst laten zien. Er wordt niet ingegrepen in de spelling en verschillende schrijfwijzen worden niet genormaliseerd. De tekstvormen van het werk worden kritisch bekeken, dat wil zeggen dat de editeur, met zijn kennis van alle versies, onderzoekt of er in de tekst geen elementen geslopen zijn buiten de bedoeling van de auteur om.Ga naar voetnoot2 Een historisch-kritische editie is gewoonlijk gesplitst in drie delen: het tekstdeel waarin de leestekst is opgenomen, het apparaat waarin alle versies van het werk en de paralipomena opgenomen en beschreven zijn, en de commentaar die de editieverantwoording, de eventuele (literair-)historische toelichtingen en de ontstaans- en tekstgeschiedenis bevat. De meest complete beschrijving van de eisen en voorwaarden van een historisch-kritische editie treft men aan in een opstel van Scheibe uit 1971, dat normgevend geworden is, en dat hier in de hoofdlijnen gevolgd wordt.Ga naar voetnoot3 Een | |||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||
historisch-kritische editie heeft in de eerste plaats wetenschappelijke doelstellingen, maar bevat tegelijk alle materiaal dat nodig is voor de vervaardiging van edities voor een breder publiek. De historisch-kritische editeur moet uitgaan van het principe, dat een tekst geen statisch gegeven is, maar een moment uit een historisch proces. Elke op een bepaald moment vastgelegde versie van een werk is voor deze editeur principieel gelijkwaardig aan een volgende of vorige versie. Er is geen hiërarchisch verschil tussen een manuscript, een tijdschriftpublikatie, een eerste of latere druk, zolang de auteur bij de totstandkoming van al deze versies betrokken was. De werkwijze van de historisch-kritische editeur moet dan ook zijn, dat hij begint met het verzamelen van alle documentaire bronnen van een bepaald werk of een oeuvre. Alle manuscripten en drukken, drukproeven, typoscripten, opnamen op banden, platen, films of tapes zoekt de editeur bij elkaar en beoordeelt ze dan op hun relevantie (zie hiervoor hoofdstuk 4 en 6). Hij kiest van elk werk één versie die als basistekst gaat fungeren (zie hiervoor hoofdstuk 7). Deze zal, na kritische evaluatie van de tekstvorm, in de editie verschijnen als de ‘leestekst’. De overige versies worden ondergebracht in het variantenapparaat, dat gerelateerd is aan de leestekst. Alleen de afwijkingen van de basistekst zijn weergegeven in het variantenapparaat, de gelijkluidende gedeelten niet. Soms kan de editeur niet volstaan met het kiezen van één basistekst, bij voorbeeld als twee versies van een werk zo sterk van elkaar afwijken, dat er nauwelijks meer gemeenschappelijke tekstgedeelten zijn. Dan worden beide versies aangeboden als leestekst. Behalve alle versies van een werk, publiceert de editeur in een historisch-kritische editie ook alle teksten die weliswaar geen versie van het werk vertegenwoordigen, maar toch direct of indirect tot het werk in zijn verschillende ontwikkelingsstadia behoren. Men kan hierbij denken aan de paralipomena: schema's, rijmwoordenlijstjes, oefenblaadjes etc. Deze worden opgenomen in het apparaatdeel. De exacte beschrijving van alle geselecteerde documentaire bronnen, inclusief de bewaarplaats en de gebruikte exemplaren van drukken, kan hierin ook een plaats vinden. In het commentaardeel geeft de editeur een uitvoerige verantwoording van zijn werkwijze. De verdere samenstelling van dit deel kan per werk en per editeur nogal uiteenlopen. De ontstaans- en tekstgeschiedenis van een werk moeten hierin in ieder geval een plaats krijgen. Scheibe eist dat het werk wordt voorzien van literair-historische, en eventueel taalhistorische commentaar, maar andere editeurs zijn daarin terughoudender (zie hiervoor hoofdstuk 12). | |||||||||||||||||
3.1.1. Secundaire documentenEen punt van discussie is, of in een historisch-kritische editie ook secundaire documenten opgenomen moeten worden. Een secundair document bevat informatie die van belang is voor de ontstaans-, tekst- of receptiegeschiedenis van het te editeren werk, maar het behoort niet tot de documentaire bronnen. Of een document als zodanig kan dienen is een kwalificatie die door de editeur | |||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||
toegekend wordt en die dus interpretatief is. Het kan hier gaan om brieven, dagboeken, recensies, programma's, aankondigingen, contracten etc. Een secundair document heeft indirect betrekking op een werk en kan er invloed op uitgeoefend hebben. De overgang tussen een documentaire bron en een secundair document kan heel vloeiend zijn. Wanneer er in een brief twee variante versies van een gedicht staan en de auteur raad vraagt aan de briefontvanger, is deze brief een documentaire bron. Het antwoord van de raadgever is als een secundair document te beschouwen. De editeur zal moeten beslissen of hij secundaire documenten in extenso publiceert in een historisch-kritische uitgave of niet. Ook over de selectie zal hij besluiten moeten nemen. Criterium hierbij is, of een bepaald secundair document concreet samenhangt met een bepaalde tekstvorm. Wanneer er aantoonbaar verband is tussen de tekst en een secundair document, moet de editeur het, al dan niet samenvattend, publiceren. Bij sommige documenten zal het minder makkelijk aan te tonen zijn dat ze invloed uitgeoefend hebben. De invloed van eigentijdse kritieken en studies op een volgende versie is meestal niet concreet te bewijzen. Toch kunnen ze de schrijver gestuurd hebben. Het hoort niet tot de plichten van de historisch-kritische editeur om een volledige receptiegeschiedenis van een werk vanaf de verschijning tot op heden te geven, maar als er bepaalde kritieken of studies aantoonbaar invloed uitgeoefend hebben op een volgende versie van het werk, dan horen die wel bij de te publiceren selectie. Zo voegde W.F. Hermans aan de tiende druk van De donkere kamer van Damokles een passage toe, nadat hem een scriptie toegestuurd was waarin hij gewezen werd op een inconsequentie. In deze druk valt de verandering op door de afwijkende typografie van het toegevoegde stukje zetwerk [zie de afbeelding bij hoofdstuk 8, p. 217].Ga naar voetnoot4 Een studie met een dergelijke uitwerking hoort (gedeeltelijk) opgenomen te worden in het documentendeel van de historisch-kritische editie. | |||||||||||||||||
3.1.2. De historisch-kritische editie van volledige werkenIn het bovenstaande werd geen onderscheid gemaakt tussen de historisch-kritische editie van één werk of van een oeuvre. Toch werd er tot voor kort impliciet van uitgegaan dat de term ‘historisch-kritisch’ eigenlijk gereserveerd was voor edities van volledige oeuvres, die dan historisch gepresenteerd werden, niet alleen wat betreft de versies van elk werk apart, maar ook wat betreft de ontstaansvolgorde van de werken zelf.Ga naar voetnoot5 Een historisch-kritische editie van volledige werken presenteert al het materiaal dat van een | |||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||
auteur overgeleverd is. In concreto gaat het daarbij om de volgende teksten, inclusief alle overgeleverde versies en paralipomena:
Het is mogelijk dat op bandopnamen een versie van een werk is vastgelegd, die niet op schrift overgeleverd is, bij voorbeeld geluidsregistraties van een voordrachtavond. In zo'n geval moet de editeur overwegen een afschrift van de opname te maken. Er bestaan repetitieopnamen van toneelstukken van Bertold Brecht, waarbij hij de regisseur was. Daaruit blijkt hoe sterk hij zijn teksten wijzigde onder invloed van de acteurs.Ga naar voetnoot7 Een dergelijke registratie zou als versie opgenomen kunnen worden. Een historisch-kritische editie van het gehele oeuvre van een auteur is in Nederland nog niet verschenen. Het gaat daarbij dan ook om mammoetondernemingen die grote investeringen vragen. Een aantal specialisten moet zich jarenlang toeleggen op zo'n editie, en voor de boekpublikatie is forse financiële steun noodzakelijk. In Duitsland, waar in de negentiende eeuw dit editietype gecreëerd werd, zijn wel enige historisch-kritische edities van volledige werken voltooid. Sommige projecten lopen echter vele decennia: bij | |||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||
voorbeeld de Schiller-National-uitgave (begonnen 1943) en de grote Stuttgarter Hölderlin-editie (vanaf 1943). Ook de Wieland-editie, begonnen in 1909, is nog steeds niet afgesloten. De Goethe-uitgave van de Pruisische Akademie van Wetenschappen te Berlijn, in 1952 begonnen, werd afgebroken in 1966.Ga naar voetnoot8 De Duitse voorbeelden maken duidelijk dat een dergelijk project inhoudelijk zorgvuldig voorbereid moet worden, dat er garanties moeten zijn voor de financiën en dat er bekwame uitvoerders beschikbaar moeten zijn, wil het niet tot mislukken of tot een slepende voortgang gedoemd zijn. | |||||||||||||||||
3.1.3. Kritiek op de historisch-kritische editieEr is vaak kritiek geuit op het rendement van historisch-kritische edities. De prestigieuze uitgaven zouden ongebruikt op ereplaatsen in de grote bibliotheken staan te verstoffen. Schrijvers die eenmaal een dergelijk ‘praalgraf’ gekregen hadden, zouden vervolgens niet meer adequaat bestudeerd worden. Het streven naar volledigheid zou tot onhanteerbaarheid van de edities leiden, en de voltooiing van projecten zou erdoor belemmerd worden. De historisch-kritische editie zou een doel in zichzelf geworden zijn. ‘Wird sie nicht zuweilen zum Staatsbegräbnis im Sarge einer Wissenschaftlichkeit, die dem reinen Selbstzweck zuneigt?’ vroeg Bernhard Zeller zich in een voordracht af.Ga naar voetnoot9 Behalve de kritiek op het rendement zijn er nog enkele bezwaren te berde gebracht. De objectiviteitspretentie van de historisch-kritische editie zou niet waar te maken zijn. Alleen al door een basistekst te kiezen, zou een editeur onderscheid maken tussen versies en dus toch een subjectieve selectie maken. Andere critici verwijten de historisch-kritische editeurs juist dat ze geen onderscheid maken. Zij vinden het bezwaarlijk dat aan een door de auteur verworpen of herschreven versie even veel waarde toegekend wordt als aan zijn laatste, definitieve keuze.Ga naar voetnoot10 Een ander punt van kritiek is de ontoegankelijkheid van het apparaatdeel. Door vèrgaande specialisatie is dit niet meer te volgen voor de geïnteresseerde leek, en zelfs studenten kunnen er niet mee omgaan. De historisch-kritische editie is vervreemd van het leespubliek, maar mist ook de aansluiting met nieuwe ontwikkelingen in de literatuurwetenschap. Onder de titel ‘Wissenschaft auf Abwegen?’ werd in 1966 de eerste grote | |||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||
aanval op de historisch-kritische editiepraktijk in Duitsland gepubliceerd. Dit artikel werd gevolgd door andere, waarin met name het institutionele aspect bloot stond aan kritiek.Ga naar voetnoot11 In 1989 blies Ulrich Ott, de directeur van het Deutschen Literaturarchiv in Marbach (te vergelijken met het Letterkundig Museum in Den Haag), de discussie opnieuw aan in zijn artikel ‘Dichterwerkstatt oder Ehrengrab?’ in het jaarboek van het Schillergenootschap. In de twee daarop volgende jaargangen reageerden veel ‘geïnstitutionaliseerde’ editeurs zoals Siegfried Scheibe, Gunter Martens en Hans Zeller met een verdediging van de historisch-kritische editie.Ga naar voetnoot12 De vraag naar het maatschappelijk nut van grote editieprojecten zou volgens de verdedigers niet ter zake zijn, omdat die nu eenmaal niet concreet te beantwoorden valt. Dat er sprake is van vergaande specialisatie in de textologie, zou alleen maar positief te waarderen zijn: in de natuurkundige wetenschappen geldt dit nooit als een verwijt. ‘Niemand käme wohl auf die Idee zu fordern, dass eine naturwissenschaftliche Arbeit, zudem eine Grundlagenarbeit, tatsächlich von jedem beliebigen Leser zu verstehen sein muss’, schreef Scheibe.Ga naar voetnoot13 Andere edities, zoals de studie-editie, zouden toch altijd op het wetenschappelijk resultaat van een historisch-kritische moeten berusten. De kritiek wordt door Martens en Scheibe alleen onderschreven voor zover het de ontoegankelijkheid van de variantenapparaten betreft en de geringe verspreiding onder vakgenoten. De leesbaarheid van variantenapparaten zou, althans in de visie van Martens, in de toekomst verbeterd kunnen worden door de nieuwe mogelijkheden van computeredities. Scheibe ziet heil in meer uniformiteit. Vakgenoten en studenten zouden volgens Martens, en Scheibe valt hem hierin bij, beter ‘opgevoed’ moeten worden in het gebruik van historisch-kritische edities. Te vaak wordt er in de literatuurwetenschap nog gewerkt met en geciteerd uit verouderde edities. Opvallend is dat ook de editeurs die verdedigend op Otts provocatie ingingen, steeds minder streng vasthouden aan de koppeling van het historisch-kritische editietype aan de uitgave van een volledig oeuvre. Al in een voordracht uit 1978 had Scheibe, de meest rigide theoreticus van de historisch-kritische editie, een voorstel gedaan om de aandacht meer te richten op edities van één werk.Ga naar voetnoot14 De uitkomst van de discussies is in ieder geval dat er nieuwe ideeën ontstaan zijn voor projecten waarbij de principes van het historisch-kritische editeren gehandhaafd blijven, maar er niet meer zulke omvangrijke einddoelen | |||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||
nagestreefd worden. Editeurs als Martens waarschuwen desalniettemin voor halve oplossingen: ‘Man kann über die Ansprüche einer historisch-kritischen Ausgabe keine Kompromisse schliessen und einen Text nur “halbhistorisch” oder “halbkritisch” edieren’.Ga naar voetnoot15
Wat moet nu de lering uit de discussie zijn? Het is volstrekt niet noodzakelijk het volledig werk van een auteur uit te geven in een historisch-kritische editie. Er kan meer behoefte zijn aan historisch-kritische deeledities (partiële edities) of historisch-kritische edities van één werk (separate edities). Als er van een auteur slechts één werk van belang geacht wordt en er voldoende documentaire bronnen overgeleverd zijn, kan de energie gericht worden op een uitgave van alleen dat werk met alle versies. Van Nicolaas Beets' Camera obscura zou een historisch-kritische uitgave gemaakt kunnen worden, terwijl zijn overig proza en de poëzie daarvoor minder in aanmerking komen. Max Havelaar is tot nu toe het enige werk van Multatuli dat in een historisch-kritische editie is verschenen. De prioriteit van dit werk is weinig omstreden. Behalve in beperking van de volledigheid, kan er in bepaalde gevallen ook besparing gezocht worden in de reproduktie van het apparaat. Gezien de beperkte gebruikerskring van de apparaatdelen, kan men er voor kiezen het apparaatdeel op een andere, goedkopere manier te publiceren dan het tekstdeel.Ga naar voetnoot16 De uitvoering van het apparaatdeel kan eenvoudiger zijn, maar het is ook mogelijk apparaatdelen niet in boekvorm uit te brengen. Op enkele instituten en wetenschappelijke bibliotheken wordt het apparaat dan gedeponeerd in de vorm van een computerbestand of als een uitdraai daarvan. De editeur kan er ook voor kiezen slechts een selectie uit het volledige variantenapparaat te publiceren. Wil de editie dan nog de kwalificatie ‘historisch-kritisch’ verdienen, dan is de voorwaarde dat het volledige variantenapparaat geraadpleegd kan worden in een openbare instelling die in de editie vermeld staat. Dorleijn hanteert voor dit soort edities de term selectieve historisch-kritische editie: ‘wanneer het materiaal dat van het werk van een auteur is overgeleverd filologisch en/of literair niet belangwekkend genoeg is voor een historisch-kritische uitgave kan het zinvol zijn (een gedeelte van) het oeuvre in een selectieve editie uit te geven. Men geeft in dat geval de leesteksten en daarnaast een “Auswahlapparat” waarin niet alle elementen van de tekstontwikkeling zijn opgenomen, maar een selectie eruit’.Ga naar voetnoot17 Criteria voor de selectie zijn altijd enigszins arbitrair. In de historisch-kritische editie van Max Havelaar, die een selectief variantenapparaat bevat, zijn alleen ‘woordvarianten met betekenisverschil’ opgenomen.Ga naar voetnoot18 Interpunctievarianten zijn niet vermeld, ook al kun- | |||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||
nen die soms een betekenisverschil opleveren (zie voor variantenselecties verder hoofdstuk 11). Uitgevers zullen eerder bereid zijn mee te werken aan de totstandkoming van historisch-kritische edities, als de tekstdelen zo uitgevoerd worden dat ze voor verschillende editietypen bruikbaar zijn. Daartoe moeten commentaaren apparaatdelen gescheiden worden van de tekstdelen en eventueel afzonderlijk verschijnen. Zeller heeft het in dit verband over het ‘Baukastenprinzip’ waardoor edities flexibeler worden (zie par. 3.5). |
|