Woord vooraf
Dit boekje gaat over het literaire leven in Nederland in de negentiende eeuw. Het wijkt af van bestaande overzichten van de literatuur uit die tijd, doordat het de nadruk legt op de letterkunde als geïntegreerd onderdeel van de maatschappij. Het gaat om vragen als: wie lazen er, wie konden er lezen, waardoor werd het lezen bevorderd, wie schreven er, hoe werden de boeken verspreid en hoe werkte de kritiek. De scheiding tussen literatuur en lectuur is niet het uitgangspunt geweest: belangrijker is welke soorten boeken de mensen lazen en wat ze daarin zochten.
Over deze aspecten van het lezen in de negentiende eeuw is nog niet zoveel geschreven. Daardoor heb ik mogelijk af en toe uitspraken gedaan die wat voorbarig zijn. Er is nog geen groot fonds aan studies waaruit iemand die een overzichtelijk werk over die tijd wil schrijven, kan putten. Maar toch zou dit boekje niet op deze manier geschreven kunnen zijn, als er niet al een aantal artikelen verschenen was waarin men een nieuwe visie op het functioneren van literatuur in de negentiende eeuw aantreft. Titels daarvan worden genoemd in de literatuuropgave.
Zoals gebruikelijk is in Nederlandse literatuurgeschiedenissen laat ik de negentiende eeuw tot ongeveer 1880 lopen. Daarna zijn er in de letterkunde zoveel veranderingen, dat een nieuw boekdeeltje op zijn plaats is.
Evenals de andere boekjes uit deze serie, Het literaire leven in de middeleeuwen van H. Pleij, Het literaire leven in de zeventiende eeuw van E.K. Grootes en Verlichting in de letteren van J. Stouten is dit deel gericht op leerlingen van de hoogste klassen van HAVO en VWO en beginnende studenten aan HBO'S en universiteiten. Maar ook de leek met belangstelling voor de literaire geschiedenis kan op een andere manier dan gewoonlijk kennismaken met de negentiende eeuw.
Enige collega's waren bereid een eerdere versie van deze tekst kritisch door te lezen, wat tot verbeteringen geleid heeft waarvoor ik hen dank.
Universiteit van Amsterdam
Augustus 1986
Marita Mathijsen