Kruisgezangen(1718)–Govert van Mater– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] Aan Judas den Verraader. Matth. XXVI. vers 47, 48, 49 1 Staa, staa Iskariot! waar heen? Hoe komtge met een' rei Soldaaten? Den Hof Gethzemané betreên? Staa Judas staa! wat zal dit baaten? Of heeft uw geldzucht dan uw' allerwaardsten Heer Verraân? uw wezen spreekt, ik hoef geen blyken meêr. 2. Doemwaardig Monsterdier hoe dus! Hoe! kan een hand vol Zilverlingen, Naa een gegeven Joabs kus, U uwen God en Heer ontwringen! Heeft dan het stomme geld op u zo groote kracht Dat gy den Heiland geeft in 's Overpriesters magt. 3 Stak u het lieflyk woord van Vrind Niet in de ziel toen 't klonk in de ooren? Hoe dus ontaard! hoe dus ontzind! Ach waart gy nimmermeêr geboren! Dan had ge uw' waarden Heer en Meester nooit verraân, Nog voor een hand vol geld den Satan dienst gedaan. Vorige Volgende