Wilhelmina Noordkerk. Eene geschiedenis ter aanprijzing van oud vaderlandsche zeden, voor Nederlandsche vrouwen en meisjes
(1818)–Fenna Mastenbroek– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Wilhelmina Noordkerk.Ja, ja, jongelief, - zeide de heer westerveld tegen zijnen schoonzoon, toen deze, na de eerste verrukking der vadervreugde, met hem van deszelfs gade kwam, die eenige uren geleden moeder van eene dochter geworden was - ja, het is kostelijk boven alle verwachting. En, dat alles bij u zoo regt oud Hollandsch toegaat, bevalt mij dan eens uitstekend. Toen de jonge kraamvrouw zoo even, met zulk eene moederlijke blijdschap, de kleine meid aan de borst leide, en deze dronk, dat het klokte; grootmoeder intusschen nieuwe luijers gereed maakte, en alles zoo veel beter meende te weten, dan de baker, dacht ik bij mij zelven: als ieder mensch zoo veel vreugde in dit leven genoot, als ik, dan zou hij eens met dankbaarheid deze wereld verlaten. | |
[pagina 2]
| |
noordkerk.
En toch, goede vader, hebt gij vele treurige lotgevallen ondervonden; maar daaraan willen wij thans niet denken.
westerveld.
Meent gij dan, dat dit mij minder vrolijk en dankbaar zou maken? Juist het tegendeel. De gedachte aan doorgestaan lijden verhoogt het genot der tegenwoordige vreugde. Ja, noordkerk, mijne wilhelmina en ik hebben donkere dagen beleefd. Uwe vrouw was de jongste onzer kinderen; drie, welke ouder waren, en in wier bezit wij ons zoo hartelijk verblijdden, stierven in den bloei hunner jaren, ook mijn eenige zoon - mijn jakob. En buiten de smart over hun gemis, troffen ons nog vele rampen en teleurstellingen. Maar, wanneer ik toch alles nadenk, ô, dan overtreft de som van het menigvuldige goede, hier genoten, verre weg die van dat gene, wat wij kwaad noemen, omdat het ons zoo toeschijnt. Ja, God is goed; rijk heest Hij ons in onze maria, rijk in u gezegend. noordkerk, mogt gij eens die vreugde genieten, welke ik zoo even aan de wieg van uw kind gesmaakt heb!
noordkerk.
Ik kon nog zoo weinig doen, om u mijne | |
[pagina 3]
| |
dankbaarheid door daden te bewijzen; en toch ben ik zoo veel aan u verschuldigd. Hoe zal ik u immer vergelden, dat gij mij uwe maria tot vrouw gaaft?
westerveld.
Dat vergeldt gij mij dagelijks, goede zoon, dewijl gij haar gelukkig maakt, en - hem bij de hand nemende - ook daar door, dat gij zoo dikwijls uwe eigene verkiezingen onderwerpt aan den raad van eenen ouden man, die misschien somtijds wat te veel vordert.
noordkerk.
Neen, lieve vader, uwe raadgevingen bedoelen altoos ons geluk, en uwe veeljarige ondervinding geeft u regt, om ons te waarschuwen, waar wij, met den besten wil, zoo ligt kunnen dwalen. En daarenboven bevinden wij ons steeds zoo wel, bij het opvolgen van uwe altoos minzame wenken, dat wij u hierom nog meer beminnen.
westerveld.
Ik merk al, dat vader noordkerk gelijk heeft. Als westerveld mijn' zoon wat raadt, zeide hij voor eenige dagen, op een' wat knorrigen toon, dan helpt dit meer, dan wanneer ik het beveel. Ik zocht hem dit uit het hoofd te praten, maar (hier dreigde hij glimlagchende | |
[pagina 4]
| |
met den vinger) ik geloof toch, dat hij geen ongelijk heeft; en ik zou ongaarne zien, dat er eenig misnoegen tusschen u plaats greep.
noordkerk.
Ik doe alles, wat ter vermijding daarvan kan strekken; maar mijn vader begrijpt niet, dat bevelen geenszins meer te pas komen. Als kind en jongeling, moest ik zijne, somtijds vreemde, verkiezingen onvoorwaardelijk opvolgen. Deze dwang, voor mij altoos onverdragelijk, kon mij tot stappen gebragt hebben, waarover vader zich met regt had kunnen beklagen. De lessen mijner nu zalige moeder, mijn lust voor de studie, en inzonderheid mijne liefde tot maria bewaarden mij daarvoor. Ongaarne spreek ik hierover; het is mijn vader, en ik acht hem om zijn wezenlijk goed karakter; doch ben ik daarom nu nog verpligt, zijn' wil als rigtsnoer mijner levenswijze te beschouwen? Gedurig is er iets, dat hem stof tot berisping geeft, en elke afwijking van oude gewoonten is bij hem volstrekt onverdragelijk. Ik kan toch niet leven, zoo als Grootvader gedaan heeft, en ik wil het ook niet.
westerveld.
Dat is ook zoo. Maar toch, door het inwilligen van eene en andere kleinigheid, zoudt gij dikwijls in de gelegenheid zijn, om hem veel genoegen te geven. | |
[pagina 5]
| |
noordkerk, eenigzins gemelijk.
Mijne lieve maria is de inschikkelijkheid zelve. Onlangs had zij besloten, hoe veel zij er inwendig ook tegen had, om onze duffe, treurige achterkamer tot haar kraamvertrek te gebruiken, omdat vader hierop gezet was, dewijl Grootmoeder en Moeder dit ook gedaan hadden; moest ik dit nu goedkeuren?
westerveld.
Vader noordkerk heeft in sommige opzigten wat verkeerde gezetheden; maar hij meent het toch goed. Houd dit steeds in het oog, mijn zoon. Het is wezenlijk jammer, dat oude lieden, door zulke en dergelijke gezetheden, hunne kinderen afkeerig maken van onze oude Hollandsche levenswijze, daar deze dan niet zelden vreemde zeden en gewoonten aannemen, welke daarmede geheel strijdig zijn.
noordkerk.
Dat zult gij toch van ons niet verwachten, lieve vader?
westerveld.
Gij gaaft mij daartoe geene reden, en ik hoop het althans niet, mijn zoon. Gij weet, dat ik geheel de man niet ben, om het nieuwe te verachten, alleen omdat het nieuw is; maar | |
[pagina 6]
| |
waarlijk, ik heb mij altoos zoo wel bij den godsdienst, de nijverheid, goede trouw en matige leefwijze onzer voorouderen bevonden, dat elke afwijking daarvan mij smart, vooral om derzelver treurige gevolgen. Gij zoudt de eerste niet zijn, die door het voorbeeld van anderen werd medegevoerd. En, noordkerk, hoe billijk, ja, noodzakelijk ik het keure, dat gij u in kleeding en leefwijze naar het hedendaagsche gebruik schikt, zoo lang dit niet strijdig is met uwe beginselen en met uw vermogen, besmet echter toch nooit uwe opregte Hollandsche denkwijs en uw gedrag, met die ligtzinnigheid, dat weelderig vernuft, hetwelk op vreemden grond geteeld, hier weleer onbekend, thans misschien even zoo veel afbreuk doet aan waren godsdienst, en aan wezenlijk geluk, als bijgeloof en dweeperij ooit gedaan hebben.
noordkerk.
Gij wordt ernstig, vader.
westerveld.
Het belang der zaak vordert zulks, mijn zoon. O, eenen vader ligt het geluk zijner kinderen zóó na aan het hart; dit zult gij dan eerst gevoelen, als gij uwe lieve wilhelmina kunt waarschuwen voor afwijkingen, die haar ongelukkig zouden maken. | |
[pagina 7]
| |
noordkerk, aangedaan.
O, mogt gij nog lang bij ons blijven; want hoe dikwijls zullen wij, in de gewigtige taak der opvoeding, uwen raad noodig hebben!
westerveld.
Gaarne wil ik, indien het God zoo behaagt, u daarin behulpzaam zijn; maar mijne jaren klimmen, en ook ik kan dwalen. Uwe zorg strekke zich, met die van maria, uit, om uwe wilhelmina tot een braaf Hollandsch meisje te vormen. O, ik kan mij zoo bedroeven, als ik zie, hoe sommige van hare sekse dit beneden zich schijnen te achten, allerhande vreemde en belagchelijke dingen naäpen, en den tijd, dien onze vrouwen en moeders zoo nuttig gebruikten, aan wisjewasjes verbeuzelen, ja, wel eens, met een' schamperen lach, over de werkzaamheden, orde, en naauwgezetheid van geweten van hare grootmoeders spreken, om daardoor hare meerdere wijsheid en verlichting aan den dag te leggen. Maar als men haar gedrag en de gevolgen daarvan oplettend beschouwt, dan bemerkt men ten duidelijkste, dat zij in vele opzigten wel meer schitteren, maar oneindig minder ware verdiensten en geschiktheid tot huisselijk geluk hebben, dan die vrouwen, van wier nagedachtenis nooit, dan met eerbied, dankbaarheid, en lust tot navolging, behoorde gesproken te worden. Doch ik kom weder op | |
[pagina 8]
| |
mijn' preekstoel, en schoon de tekst en toepassing niets minder dan overtollig zijn, en gij aandachtig genoeg toeluistert, zal ik voor ditmaal het toch hierbij laten. Uw wil is goed, ook die van maria; en waar dit plaats heeft, mag men de beste gevolgen vooronderstellen. Welgemoed scheidde nu noordkerk van zijnen schoonvader, en begaf zich aan zijne werkzaamheden, onder belofte van westerveld, dat deze zeker, tegen den avond, weder bij hem zoude komen, zoo om maria te zien, als om, door zijn aangenaam en nuttig onderhoud, die uren der rust, met het meeste genot te kunnen smaken. Nijverheid en goede trouw, die bronnen van welvaart, hadden den heer westerveld een vermogen verschaft, genoegzaam, om met vrouw en kinderen in den middelstand te leven. Lust tot onderzoek, welken zelfs de drukke beslommeringen des koophandels nimmer hadden kunnen verminderen, deed hem, met verlangen, den tijd afwachten, waarin hij aan zijnen zoon de handelsbetrekkingen zou kunnen afstaan, welke daartoe grooten lust betoonde, en wiens kunde en ijver schenen te voorspellen, dat hij eens een waardig opvolger zijns vaders zou worden; maar dit streelend vooruitzigt werd eensklaps verijdeld. De schoone, bloeijende jongeling bezweek, onder eene aanstekende ziekte; | |
[pagina 9]
| |
en binnen veertien dagen, volgden hem zijne twee zusters, van welke de oudste twintig jaren bereikt had. Wie ooit geliefde kinderen, na eene gelukkig geslaagde opvoeding, bij de blijde verwachting van de heilrijke gevolgen daarvan, in het graf moest zien nederzinken, die zal de droefheid van westerveld en van zijne wilhelmina gevoelen; maar ook tevens de zalige troostgronden van jezus godsdienst zegenen, die, aarde en hemel als door een' band verbindende, niet eene eeuwige scheiding doet vreezen, maar zalige, nimmer eindigende herëeniging belooft. De geheele overtuiging hiervan ondersteunde en bemoedigde de treurige ouderen, die, nu nog hunne maria bezittende, dit eenige kind met verdubbelde teederheid beminden, wiens zachte geaardheid en huisselijke deugden zich ook meer en meer ontwikkelden. Vroeg leerde noordkerk haar kennen en waardeeren. Ook hij was een eenige zoon, en had, na den dood zijns vaders, een niet onaanzienlijk vermogen te wachten. Tot Advokaat studeerende, was hij slechts in de vacanties te H......; doch eens den toegang tot het huis van westerveld gekregen hebbende, die zich van zijne negotiezaken ontslagen had, maar evenwel een vriend van gezellige verkeering bleef, viel het hem niet moeijelik, zijne bezoeken te herhalen; en | |
[pagina 10]
| |
hij verzocht weldra maria's ouders om nadere kennis met hunne dochter te mogen maken. Daar nu op den jongeling niets viel aantemerken, maar integendeel de door westerveld ingewonnene berigten omtrent deszelfs gedrag en studie aan de Universiteit allergunstigst waren, en de vader spoedig opmerkte, dat zijne dochter denzelven niet ongenegen was, vond hij geene redenen, om noordkerk's verzoek te weigeren; ja, hij werd niet zelden zijne voorspraak bij moeder, welke nog altoos vreesde, dat de jongeling, die nu en dan deel nam in uithuizige vermaken, niet voor hare dochter zoude schikken, te meer dewijl deszelfs vader, hoe zeer de genegenheid van zijnen zoon goedkeurende, zich daaromtrent wel eens eene scherpe uitdrukking vergunde. maria, wezenlijke liefde voor den jongen noordkerk koesterende, hoorde dit met verdriet. Alleen om hem niet tegen zijn' vader te verbitteren, zweeg zij; doch zij raadde hem telkens, van deze en gene uitspanningen met zijne mede-studenten aftezien, althans daarvan niet te spreken. Gewillig volgde hij haren raad, te verstandig zijnde, om niet te bemerken, welke redenen zij hier voor had, die hem steeds duidelijker bleken, naar mate hare moeder hem minzamer behandelde. Een loffelijk examen afgelegd hebbende, werd noordkerk tot Advokaat gepromoveerd, en ver- | |
[pagina 11]
| |
kreeg maria tot vrouw. Het huis, door zijnen vader bewoond, stond deze hem af, als afkomstig van zijne moeder. Gaarne zoude noordkerk dit naar den smaak van den tijd verbouwd hebben; maar westerveld raadde hem, dit nog uittestellen, zoo om den ouden man niet te ergeren, die nu een kleiner betrokken had, als door aantemerken, dat jonge lieden nimmer, bij het begin van hun huwelijk, het zeil in top moeten zetten, dewijl zij niet van een' voorspoedigen wind verzekerd zijn. Deze bedenking was genoegzaam, om den jongen man van dit en van meer plannen te doen afzien, welke hij reeds, in de hoop en het vertrouwen van een ruim bestaan, gevormd had. maria, die met haren vader gelijk dacht, maakte hem dit gemakkelijk; en was haar bezit het doel geweest zijner vurigste wenschen, de bereiking daarvan maakte hem ieder' dag gelukkiger. Telkens ontwikkelde zich voor den geliefden man een trek van haar edel karakter, die hem als jongeling onbekend gebleven was. En zelfs de oude noordkerk, wien niemand het bijna van pas kon maken, was zeer met haar ingenomen. maria zocht deze genegenheid steeds te behouden, en noemde, ten dien einde, wel eens eigen verlangen bij haren man, wat eigenlijk gezetheden van den ouden noordkerk waren. Slechts dan, wanneer deze iets | |
[pagina 12]
| |
in het gedrag van zijnen zoon berispte, leide zij hem lagchende den vinger op den mond en zeide: daarover kunnen wij niet spreken; ik heb mijn man zoo lief, dat ik alles, wat hij doet, willens of onwillens, moet goedkeuren; en omdat vader dit weet, zoekt hij mij hiermede te plagen, zonder het zelf te meenen. Zoo snelden twee gelukkige jaren voorbij; en nu werd dat geluk nog verhoogd, door de geboorte van eene dochter, die naar beide grootmoeders wilhelmina genoemd werd. Deze heugelijke gebeurtenis gaf aanleiding tot het gesprek, hier voren reeds medegedeeld; en te regt vooronderstelde westerveld, dat zijne kinderen met den besten wil bezield waren, om dit pand hunner liefde zoo optevoeden, als meest bevorderlijk was, ter vervulling van die blijde vooruitzigten, welke haar volgend leven beloofde. Zijne vrouw was bestendig bij maria, en beminde hare kleine naamgenoote met hartelijke teederheid, ja, deed wel eens, door ontelbare zorgen en beschikkingen voor beider rust en gemak, haar' man en zoon glimlachend beweeren, dat zij, die er altoos op bedacht geweest was, om hare eigene kinderen niet weekelijk optevoeden, nog eens hare kleindochter zoude vertroetelen. Naauwelijks was maria daartoe in staat, of zij nam, schoon gaarne zich den raad der ervarene moeder ten nutte makende, | |
[pagina 13]
| |
zelve de taak op zich, om hare lievelinge te verzorgen. Grootvader noordkerk ging niet alles naar zijnen zin; immers handelde maria in sommige opzigten anders dan zijne overledene vrouw gedaan had. Maar dewijl het kind voorspoedig opgroeide, en zijne schoondochter de kleine wilhelmina aan niemand anders dan aan zich zelve en aan grootmoeder westerveld toevertrouwde, moest hij zich te vreden stellen, schoon dikwijls brommende over de nieuwigheden, aan welke hij niet gewoon was, maar die toch werkelijk verbeteringen waren. Intusschen had noordkerk, door kunde, en vooral door de strikte eerlijkheid, die alle zijne daden en handelingen kenmerkte, veel praktijk gekregen. Voor vrouw en kind werkende, vielen hem zijne drukke bezigheden niet lastig, en ieder dag, dien hij ongestoord bij hen en zijne brave schoonouders kon doorbrengen, werd hem, juist door het zeldzame daarvan, dubbeld aangenaam. De opgroeijing der kleine wilhelmina, het ontwikkelen van hare denkvermogens, gaf steeds aanleiding tot nuttige en belangrijke gesprekken. Zij was een lief bevallig kind, en nog het éénige. Dit verdubbelde de liefde harer ouders en grootouders, die echter, buiten grootvader noordkerk, die zulks telkens betwistte, verstandig genoeg waren, om te zien, dat zij, even als andere kinderen, | |
[pagina 14]
| |
verkeerdhedenGa naar voetnoot(*) liet blijken, welke, niet vroeg tegengegaan, eens gebreken konden worden. Vóór wij nu met een vlugtig oog hare jeugdige loopbaan gadeslaan, zal het mededeelen van eene edele menschlievende daad, door haren braven grootvader westerveld verrigt, u mijne Lezeressen, zoo ik vertrouw, aangenaam, en in zoo verre gij moeders zijt, vooral belangrijk zijn. Op zekeren namiddag, van noordkerk's huis komende, met wien hij thee gedronken had, terwijl maria zich op een gezelschap bevond, zag hij, op een' kleinen afstand, een jong | |
[pagina 15]
| |
meisje, die een' haar toevertrouwden wagen, waarin een kind zat, halfweg tegen de hoogte eener brug, die over een diep water lag, opgetrokken hebbende, nu niet verder kon, en angstig om hulp riep. Ten dien einde toesnellende, was het reeds te laat; zij had den wagen niet langer kunnen houden, die nu achteruit rijdende, in het water stortte. Op hetzelve oogenblik verzamelden zich verscheidene menschen; doch niemand durfde het kind redden. Vijftig guldens voor hem, die het doet! riep westerveld. - Vergeefs! - In Gods naam! vervolgde hij, aan eene minuut uitste hangt het leven van een mensch. Met deze woorden smeet de zestigjarige man zijne bovenkleederen uit, sprong in den vloed, en bereikte, met moeite en inspanning zijner krachten, den wagen, die op zijde lag. Het kind scheen levenloos; evenwel rukte hij den band, waarmede het vastgemaakt was, aan stukken; doch nu, met het kleine schepseltje in de armen, maakte eene geweldige kramp het hem onmogelijk, weder aan wal te komen. Een groote ladder, die men gehaald had, was daartoe het middel. Op dit oogenblik kwam noordkerk. ô God! vader! vader! riep deze, en wilde nu, op zijne beurt, het leven voor hem wagen; doch westerveld was gered. Doodelijk afgemat, sprak hij geen woord, maar gaf aan noordkerk het kind, dat | |
[pagina 16]
| |
niemand wist, aan wien het behoorde, en hij had moeite, om onder het geleide van dezen zijn huis te bereiken. Men verbeelde zich den schrik zijner brave vrouw; echter had zij nog tegenwoordigheid van geest genoeg, om haar' man van schoon linnen te voorzien, en hem alle noodige hulp aantebieden; terwijl noordkerk, op wiens verzoek een vriend van hem naar maria gegaan was, ten einde deze niet onverwacht het gebeurde mogt vernemen, alle hulpmiddelen voor het kind bewerkstelligde. En, dank, eeuwige dank die menschenvrienden, welke deze middelen uitvonden, algemeen bekend maakten, met het uitdeelen van eereprijzen ook anderen aanmoedigden, en daardoor zoo veel schijnbaar gestorvene drenkelingen aan hunne vrienden en aan de maatschappij wedergaven! - ook dit lieve schepseltje gaf teekens van leven. Nog wist men niet, wien het behoorde, toen een vreemde fatsoenlijke vrouw, door maria gevolgd, het huis en de kamer binnenstortte. Mijn kind! mijn kind! riep zij, en zonk voor noordkerk neder. Het leeft - antwoordde deze bewogen - maar ik ben deszelfs redder niet. De vrouw hoorde geen woord meer; in eenen, aan vertwijfeling grenzenden, angst, drukte zij het wichtje aan haar hart, dat, op het hooren harer stem, de oogjes opende en den moedernaam stamelde. Dit onverwachte bewijs der wederkeerende bewustheid werkte te | |
[pagina 17]
| |
sterk op de zwakke vrouw. Met haar kind in de armen, zag zij in onbeschrijfelijke verrukking ten hemel; zij wilde spreken, maar kon niet. noordkerk, met reden beducht, dat deze plotselinge overgang van gemoedsbewegingen nadeelige gevolgen zoude hebben, verzocht haar, iets te gebruiken. Als in bedwelming, nam zij het geen hij haar aanbood, en barste in hevig schreiijen uit. Waar is - riep zij nu - waar is de redder van mijn kind? - Dien zult gij zien, mevrouw! - antwoordde hij - doch mijn schoonvader heeft eenige oogenblikken rust noodig; dit is ook uw geval. Mijne vrouw zal ons spoedig berigt brengen, hoe hij zich bevindt; poog, zoo veel u mogelijk is, bedaard te zijn. - Met deze belofte voldaan, wijdde de dankbare vrouw al hare zorgen aan het kind, dat weldra op haren schoot insluimerde; zij bedekte het met ontelbare kussen, en scheen noordkerk's verzekering, dat alle gevaar verdwenen was, bijna niet te kunnen gelooven. Intusschen verhaalde maria, door de verzekering van haren vader gerust gesteld, dat hij, buiten vermoeijenis, volkomen wel was, hem, in korte woorden, het volgende: De moeder des kinds, eene Geldersche dame, was met hetzelve bij eene jufvrouw gelogeerd, welke zich dien namiddag, met haren gast, in het gezelschap bevond, waar ook zij tegenwoordig was. Het | |
[pagina 18]
| |
kind, dat, gezond en vlug, gaarne in de buitenlucht was, kraaide van blijdschap, toen hare meid kwam, om haar, volgens dagelijksche gewoonte, in den kinderwagen te rijden. Maar deze had nu daarbij eene andere bedoeling; zij wilde bij eene harer bekenden gaan, en had reeds in voorraad een jong meisje bekocht, die haar, toen zij uit het oog der moeder was, den wagen afnam, en beloofde, met een uur, zich weder op dezelfde plaats te zullen laten vinden, zoo als ook, van over geene bruggen of sluizen te zullen rijden. Nu meende de onvoorzigtige dienstbode, al het noodige gedaan te hebben; en zich in het haar aangename gezelschap vergetende, begon aan het jonge meisje weldra het wachten te vervelen. Eene harer speelgenooten aan de andere zijde der gracht ziende, vergat zij de gedane belofte, wilde over de brug rijden, en had de brave westerveld, bij het ongelukkige gevolg, zijn leven niet voor het schuldelooze schepseltje gewaagd, het ware ontwijfelbaar daarvan het slachtoffer geworden. Van dit alles wist de moeder niets; eerst toen noordkerk's vriend afzonderlijk aan maria het voorgevallene berigt had, en deze, weder binnen komende, geweldig onthutst haar aanzag, vervulde een angstig vermoeden hare ziel. Gold mij die boodschap, mejufvrouw? vroeg zij bevende. Ik hoop neen, antwoordde maria, en deelde nu, met | |
[pagina 19]
| |
korte woorden, aan haar en het gezelschap de reden mede, waarom zij thuis verlangd werd. Het is mijn kind! - riep nu deze - ô, ik ongelukkige, rampzalige moeder! Vergeefs wilde maria haar het onzekere hiervan onder het oog brengen, dewijl noordkerk's vriend haar uitdrukkelijk gezegd had, dat de wagen, met welken het ongeluk gebeurd was, aan een zeer jong meisje was toevertrouwd. Niemand kent het; ô, het is mijn kind, dat weet, dat gevoel ik! riep zij; en toen maria hare dringende bede gehoor gaf, van haar naar het huis van westerveld te brengen, werd dit treurig vermoeden bevestigd. noordkerk, die onder dit verhaal binnengekomen was, deelde nu den wensch der dankbare moeder aan zijnen schoonvader mede, die, door allen vergezeld, bij haar ging. Geheel verzonken in de beschouwing van haren lieveling, wiens bleeke koontjes van tijd tot tijd weder met het schoonste rozenrood werden geverwd, en die met vleijende onschuld hare teedere liefkozingen beantwoordde, zag zij westerveld niet, vóór dat hij haar vriendelijk bij de hand vatte; toen echter vestigde zich haar blik, met onuitsprekelijke erkentenis, op hem. Edelmoedige menschenvriend! redder van mijn kind! - stamelde zij - waarmede zal ik u immer kunnen betalen, wat gij voor mij gedaan hebt? Zoo iets - antwoordde westerveld, | |
[pagina 20]
| |
aangedaan - zoo iets beloont zich zelve; ik deed niets meer dan mijn' pligt.
mevrouw de wit, met weemoedige verrukking.
En echter, hoe velen zouden hun leven niet voor dat van een onbekend kind gewaagd hebben!
westerveld, met vuur.
Dan waren het ook geene regtschapene Hollanders, mevrouw! Wie dezen naam waardig draagt, die zal, schoon vreemden hem als een koel, eigenbelang - zoekend wezen beschouwen, daar, waar het niet op woordenpraal, maar op daden aankomt, bewijzen, dat moed en menschenliefde hem bezielen. Ik dank de goede Voorzienigheid, die mijne schreden zoo rigtte, dat ik uw lief kind konde redden, en wensch hartelijk, dat het voorgevallene vele moeders tot voorzigtigheid zal aansporen, in de keuze der genen, aan wie zij hunne lievelingen vertrouwen. U bedoel ik niet - vervolgde de brave man tegen maria, die met oogen vol tranen wilhelmina aan hare borst drukte - u bedoel ik niet, lieve dochter; en schoon ik, in den eersten opslag, deze jonge moeder beschuldigde, dat zij haar kind aan een jeugdig, speelziek meisje gewaagd had, heb ik, tot mijne blijdschap, gezien, dat zulks ongegrond was. Waarlijk, nimmer kan men hierin te behoedzaam zijn. | |
[pagina 21]
| |
Ééne onachtzaamheid kan gezonde, welgeschapene kinderen, of voor het geheele leven misvormen, of het leven doen verliezen; en zoo eene moeder zich dan daarenboven nog moet beschuldigen, door zucht naar uithuizigheid of te geringe oplettendheid, hiertoe aanleiding te hebben gegeven, weet ik niet, wat haar zou kunnen troosten. De beide moeders erkenden de waarheid van deze woorden. Te veel aangedaan om zich weder bij het gezelschap te vervoegen, bleven zij dien avond aan het huis van westerveld. En toen mevrouw de wit, volgens hare vroeger gemaakte bepaling, twee dagen later naar Gelderland vertrok, scheidde zij van haren weldoener en de zijnen, met eene aandoening, die de sprekendste getuige harer dankbaarheid was, hun gaarne belovende, van tijd tot tijd te zullen schrijven. Intusschen had de edele daad van, westerveld te veel getuigen gehad, om onbekend te blijven aan de Bestuurders der kortelings opgerigte Maatschappij tot Nut van het Algemeen, en na naauwkeurig onderzoek, werd besloten, hem bij de Algemeene Vergadering de Gouden Medaille voor de edelmoedige daden, en een vereerend getuigschrift aantebieden. Toen men hem hiervan kennis gaf, en verzocht, zich op de bepaalde plaats en tijd te laten vinden, was hij | |
[pagina 22]
| |
zeer aangedaan; maar hij kon niet besluiten, daar aan te voldoen. Ik deed mijn' pligt; - zeide de bescheiden man - oordeelen evenwel de Bestuurders der Maatschappij noodig, dat dit ter navolging voor anderen beloond worde, ik kan het niet misprijzen; maar zelf daar te gaan, in het midden eener groote vergadering lofspraken over eene daad te ontvangen, die God en pligt van mij eischten, die ik, als regtschapen Hollander, moest verrigten: daartoe kan ik niet besluiten. Hierbij blijvende, nam noordkerk de aangename taak op zich, om zijnen braven schoonvader daar te vertegenwoordigen. Met bescheidenheid ontving hij de regtmatige hulde, die men bewees voor de edelaardige zorgen, tot levensbehoud en herstel van het geredde kind aangewend; maar een mannelijke traan blonk in zijn oog, toen de President, na hem het eeregoud en getuigschrift voor westerveld overhandigd te hebben, bij het slot zijner aanspraak zeide: Meer dan dit verdient de edele menschenvriend, die zoo belangeloos zijn leven voor een' jeugdigen natuurgenoote waagde, en daardoor bewees, dat moed en menschenliefde nog de Hollandsche natie kenmerken. Doch, wat wij niet kunnen, zullen eigene zelfsvoldoening en de zegen der Godheid hem in de ruimste mate schenken. Heil ons Vaderland, zoo allen, door dit edel voorbeeld | |
[pagina 23]
| |
van een' zestigjarigen grijsaard, ter navolging worden opgewekt, om met liefde tot God en den naasten eenstemmig te werken, tot Nut van het Algemeen! Hartelijk werd noordkerk, na deze korte afwezigheid, door zijne familie verwelkomd; maria had alles bereid ter viering van een dier huisselijke feesten, welke in wezenlijk genot voor het weldenkende hart zoo onwaardeerbaar zijn. Door allen omringd, verhaalde nu noordkerk, terwijl wilhelmina vleijende aan zijne borst hing, het gebeurde. Met nieuwsgierig verlangen, staarden grootmoeder en maria op de Medaille, die hij westerveld overgaf; maar nog meer streelde haar de inhoud van het vereerend getuigschrift, daarbij behoorende. Laat mij ook kijken, lieve grootvader, laat mij ook kijken! riep wilhelmina, op zijn' stoel klimmende. westerveld nam de kleine op zijn' schoot, en poogde zijne aandoeningen, onder de liefkozingen, welke hij aan haar bewees, te verbergen. O, het was een zalige avond, onvergetelijk voor westerveld en zijne geliefden, onwaardeerbaar voor allen, die huisselijk geluk, weldoen en menschenliefde naar waarde weten te schatten. Dat noordkerk's achting en genegenheid voor zijnen braven schoonvader dagelijks vermeerderden, zal wel een ieder beseffen. Gaarne raadpleegde hij steeds met hem over zaken van be- | |
[pagina 24]
| |
lang, vooral in de opvoeding van wilhelmina; en schoon grootvader noordkerk van tijd tot tijd liet blijken, dat vele dingen hem geheel niet bevielen, beweerde zijn zoon te regt, dat hij en maria verpligt waren, hierin hunne eigene overtuiging te volgen. Meest ergerde het den ouden man, dat wilhelmina niet met hare moeder te kerk ging, zoo als ook, dat zij, bij het bidden aan tafel, wel eerbiedig de handjes vouwde, maar geen van buiten geleerd gebed opzeide; en, vooronderstellende, dat zulks op raad van westerveld geschiedde, verdacht hij dezen in stilte van te geringe godsdienstigheid. Het tegendeel was waarheid; grootvader westerveld behoorde tot die wezenlijke Christenen, welke even afkeerig zijn van dweeperij, als van ligtzinnigheid in het godsdienstige. Zonder gegronde beletselen, woonde hij, met zijn huisgezin, de openbare godsdienstoefeningen stiptelijk bij, verzuimde nimmer de weinige, maar schoone en verhevene plegtigheden, door jezus in gesteld, en hechtte eene groote waarde aan die huisselijke oefeningen, welke zoo geheel berekend zijn, om gezamenlijk in kennis en volmaking te vorderen. Zijn voorbeeld wekte noordkerk ter navolging, die anders, door de schuld van zijn' vader, welke hem in zijne jeugd met dwang daartoe had willen noodzaken, hiervan eenigzins afkeerig geworden was. Om die | |
[pagina 25]
| |
reden, wilde hij niet, dat wilhelmina vroeg ter kerk zoude gaan. Alles echter gaarne vermijdende, wat verbittering moest geven, had hij de vragen van den ouden man daaromtrent steeds ontwijkende beantwoord. Op zekeren dag, dat deze bij hem ter maaltijd was, waar zich ook westerveld en deszelfs vrouw bevonden, oordeelde zijn vader, nogmaals het zijne te moeten zeggen, van iets, dat hem zoo grootelijks ergerde; doch bij ondervinding wetende, dat noordkerk, in tegenwoordigheid van het kind, zich nimmer met hem in eenig geschil wilde inlaten, zweeg hij, tot maria haar te bed gebragt had, en vroeg toen: Wanneer zal mientje leeren bidden?
noordkerk.
Als zij daarvoor geschikt is, vader.
vader.
Dus al weêr wat nieuws! Ik meende, in mijne eenvoudigheid, dat men de kinderen dit nooit te vroeg kon leeren.
noordkerk.
Dan verschil ik met u in gedachten; het kind een gebed te laten prevelen, dat het niet verstaat, houd ik voor schadelijk, ja, onbetamelijk. Het moet eerst zijne behoeften gevoelen, weten van | |
[pagina 26]
| |
wien de vervulling dezer behoeften afdaalt, eer het daarom kan bidden.
vader.
En wiens schuld is het, dat het dit niet kan? Het kind weet van God nog zijn gebod.
noordkerk.
Laten wij niet bitter worden; ik althans maak mij ongaarne driftig. maria en ik handelen naar onze beste overtuiging. Wij kunnen dwalen; dit stem ik toe; maar dewijl vader westerveld met ons eenstemmig denkt, vind ik als nog geene reden om anders te handelen. Het kind, zegt gij, kent God niet; was het dan voor eene waardige kennis van het Hoogste Wezen vatbaar, of moeten wij haar door lage, zinnelijke voorstellingen dien God beschrijven? Neen, dan, wanneer mientje van het haar omringende tot eene oorzaak opklimt, kunnen wij van God spreken, als een liefderijk verzorgend Vader. En wat het kerkgaan betreft, waarvan gij zoo dikwijls spreekt, ik herinner mij te wel, hoe het mij gegaan is, en verzoek u stellig, daarop niet verder aantedringen.
vader.
Het zou mij ook niet baten; gij zijt zoo wijs in uwe eigene oogen, en meent, alles veel | |
[pagina 27]
| |
te goed te weten, om te kunnen dwalen; maar dat westerveld zulks goedkeurt, kan ik minder begrijpen.
westerveld.
En toch is het zoo, vader noordkerk. Gij weet, hoe ik over het godsdienstige denk, van welk een belang ik het reken, het aankomende geslacht tot brave, godsdienstlievende menschen te vormen; en juist daarom keur ik noordkerk's handelwijze goed, die zijn kind tegen de betrachting van den godsdienst niet wil innemen.
vader.
Is dat dan mijne bedoeling?
westerveld.
Neen, gij meent het wel; maar zoo maria de kleine, iederen zondag, mede te kerk nam, wat denkt gij zouden daarvan de gevolgen zijn?
vader.
Wel, zij zou er aan gewoon worden.
westerveld, glimlagchend.
Eigenlijk moet het bijwonen der openbare godsdienstoefening uit edeler beweegredenen dan gewoonte voortvloeijen; doch wij spreken nu over den invloed van het kerkgaan op haar zel- | |
[pagina 28]
| |
ve; en ik schroom niet, u openhartig te zeggen, dat dit, mijns inziens, voor als nog verkeerd zou zijn. De eerste keer zoude zij zeker gaarne mede willen, zich verwonderen over de haar omringende voorwerpen, maar niets van den Predikant verstaan, anderen lastig worden, en eindelijk wenschen, thuis te mogen blijven.
vader.
Dat zou zij van geen' vreemde hebben; maar dan moeten de ouders dit niet inwilligen.
westerveld.
Haar dus iets lastig en vervelende maken, wat wij wenschen, dat zij eens met lust en ijver zal bijwonen? Neen, noordkerk, dat was de verkeerde weg; jammer, eeuwig jammer is het, dat de schoone godsdienst van jezus christus den kinderen, niet in zijne eigene aanvallige gedaante, maar als dwang, wordt voorgesteld; daaraan moge men het wijten, dat zij er afkeerig van worden.
vader.
Nu, elk heeft zijne begrippen, en het blijft de vraag, wie gelijk heeft; maar het kan mij ergeren, dat onze oude gewoonten voor zulke nieuwigheden moeten wijken. | |
[pagina 29]
| |
westerveld.
Indien deze toch proefondervindelijk goed bevonden worden, mogen wij dezelve niet veroordeelen.
vader.
Nu ja, het gaat ook beter dan in den ouden tijd, niet waar? Er is meer lust tot kerkgaan en stichtelijke gesprekken, dan voorheen; kom, kom, ik mag er niet meer over spreken.
westerveld.
Ik stem u toe, dat dit zoo niet is; maar kan het, althans gedeeltelijk, geen gevolg zijn van dat gene, wat ik daar even beweerde? noordkerk, dat zij, die jezus godsdienst, om zijne eigene voortreffelijkheid, niet leerden beminnen, en de betrachting daarvan als droevige noodzakelijkheid beschouwen, dat dezulke het hun drukkende juk, bij de eerste gelegenheid, van de schouders werpen, dat kan iemand, die niet geheel gedachtenloos leeft, geenszins verwonderen. Waarlijk, mijn vriend, zijne begeerten te beteugelen, alleen uit bezef, dat het van ons gevorderd wordt, is niet genoeg; eigene overtuiging, heilig geloof, dat die vordering onze eigene zaligheid ter bedoeling heeft, kan ons bewaren voor afdwaling. En daarom, mijn vriend, schoon wij verschillende denken, allen beöogen | |
[pagina 30]
| |
wij het geluk onzer wilhelmina; wij weten overtuigend, dat liefde voor God en godsdienst de bronnen zijn, waaruit dat geluk moet voortvloeijen. Laten wij haar dus deze heilige voorwerpen zoo aanvallig en lievenswaardig leeren kennen, als zij waarlijk zijn. Weinig kon de oude man hier tegen inbrengen; en noordkerk verblijdde zich, even als maria, over het gesprokene. Zij volgden nu steeds geruster hun plan, en wilhelmina, wier geestvermogens voorspoedig, even als die van het ligchaam, ontwikkelden, gaf weldra gelegendheid aan maria, om met haar van een hooger wezen te kunnen spreken; zij deed het op eene wijze, volkomen naar de bevatting van het kind geschikt; en de eerste aandoeningen van het jeugdige hart waren liefde en dankbaarheid omtrent dien goeden Vader, die haar zoo veel geschonken had. Nu kon zij begrijpen, waarom zij dien milden Gever moest bidden en danken; en maria maakte het oogenblik, waarin hare lievelinge voor het eerst der Godheid, door eenvoudige, maar hartelijke bewoordingen, huldigde, zoo plegtig, dat de indruk daarvan nimmer uitgewischt werd. Wat hierbij het moederlijke hart gevoelde, zal ik niet wagen te schetsen. Voortaan volgde wilhelmina gewilliger de haar gegevene lessen; want zij wist nu, dat kinderen, die God lief hebben, hunne ouders | |
[pagina 31]
| |
moeten gehoorzamen. Met de vreugde, welke noordkerk en zijne gade hierdoor genoten, mengde zich nu de smart over het afsterven van grootmoeder westerveld, die plotseling aan eene beroerte overleed. Diep trof deze slag haren echtgenoot. Ook maria treurde innig over den dood der brave moeder, en stelde, met noordkerk's volkomene goedkeuring, haren vader voor, om bij hun in te wonen; doch deze antwoordde: Kinderen, dat heb ik reeds vermoed, en daarover dus ook gedacht; maar, schoon ik uwe liefde en zorg dankbaar erken, zou ik gaarne op mij zelven blijven; ook gij moet uwe vrijheid behouden. Ik heb zoo mijne eigene gewoonten, en, overtuigd dat gij u ook daarna zoudt schikken, moet grootvader noordkerk nooit met grond kunnen zeggen, dat er meer om mij, dan om hem, gedaan wordt. Onze oude getrouwe meid zal het mij aan niets laten ontbreken; en zeker zult gij mij meermalen bezoeken, en ik dikwijls aan uw huis zijn. In dit verstandig besluit moesten noordkerk en maria, berusten; steeds ontvingen zij vader met hartelijke liefde en belangstelling, terwijl wilhelmina hem altijd op zijde hing, en door hare opgeruimde schuldelooze vrolijkheid menigen rimpel van zijn eerwaardig gelaat deed verdwijnen, die geenzins het bewijs van morrenden ondank, maar van weemoedige herinnering aan | |
[pagina 32]
| |
de geliefde afgestorvene was. Menigmaal verhaalde hij zijne beminde kleindochter van hare brave grootmoeder, en spoorde haar aan, om ook eens zoo braaf, zoo goed te worden. Gaarne luisterde zij naar hem, en verblijdde zich steeds, wanneer westerveld haar voorsloeg, om eene wandeling te doen, slechts dan, als hij den ouden noordkerk, die zints eenigen tijd sukkelde, wilde bezoeken, zeide zij openhartig: Ik zou liever spelen, of bij moeder blijven; grootvader noordkerk doet het hoofd nog meer zeer, als ik daar ben. Maar - zeide dan moeder - gij zoudt heel stil kunnen zijn. Dit was voor wilhelmina eene zoo moeijelijke taak, dat maria er zelden op aandrong. Eigenlijk was ook de oude man zelve oorzaak, dat het kind afkeerig van hem werd. Zij was jong, gezond, vrolijk en speelde gaarne, en echter, schoon hij haar telkens, nu deze of gene snoeperij, dan weder allerlei speelgoed gaf, moest zij aan zijn huis altoos stilzitten, de bevelen der oude huishoudster volgen, die, overdreven zindelijk, niet dulde, dat zij ergens aanraakte, veel minder in den tuin speelde, dewijl daardoor het huis morzig zoude worden, haar telkens, bij de minste overtreding van die bevelen, dreigende, het aan grootvader te zullen zeggen, voor wien wilhelmina wel vrees, maar geene liefde koesterde. Toen nu de oude man verergerde, stel- | |
[pagina 33]
| |
de maria aan noordkerk voor, om hem op eene gemakkelijke wijze in hun huis te doen vervoeren, opdat het hem aan niets mogt ontbreken. Deze aarzelde, doch zij drong er zoo minzaam op aan, dat noordkerk er in bewilligde, dat zij het den sukkelenden vader zoude voorstellen. maria, vreezende ook van deze zijde tegenkanting te zullen vinden, verheugde zich, dat dit geene plaats had. Als ik het u niet te lastig maak, dan wil ik gaarne; - antwoordde hij - mijne oude huishoudster verstaat zich niet op het oppassen van zieken; gij zoo veel te beter, maria; en dus, als mijn zoon zoo denkt, als gij, dan hoe eerder hoe liever. Zij verzekerde hem, dat noordkerk in haren wensch stemde; en reeds een' dag later werd het plan ten uitvoer gebragt. maria's zorgvuldige oppassing scheen hem hoop ter herstelling inteboezemen. Zij spaarde geene moeite noch kosten tot dat einde. westerveld bezocht hem dagelijks, en beurde, in benaauwende uren, zijne bekommerde ziel op; doch zijne krachten verminderden. Naar mate dat hij dit opmerkte, werd hij zachter en dankbaarder voor al het goede, hem aangedaan. wilhelmina noemde hem nu weldra den lieven zieken grootvader, sloop op de teentjes door het vertrek, als zij hem nu deze, dan gene verkwikkingen bragt. Het Overtuigende gevoel, van dit, in me- | |
[pagina 34]
| |
nig opzigt, niet verdiend te hebben, viel hem smartelijk. Al het verledene kwam hem nu zoo geheel anders voor, dat hij, twee dagen vóór zijnen dood, dit erkende, en zijne kinderen en westerveld vergeving vroeg, dat hij hen menigmaal zoo bitsch behandeld had. Weenende, leide maria hem den vinger op den mond. Lieve vader, - zeide zij - dat alles is reeds lang vergeten; gij meendet het niet kwaad; en ik dank den goeden God, die mij in staat stelde, u op te passen; rijkelijk hebt gij ons alles vergolden; niet waar, lieve man? Deze reikte zijn' vader de hand, en bevestigde dit. - En gij, westerleld, - vroeg de grijsaard zeer bewogen - gij, wien ik zoo dikwijls beleedigde en van te geringe godsdienstigheid verdacht, gij, die mij op mijn ziekbed zoo trouwhartig en liefderijk opbeurdet, vergeeft gij mij ook, wat ik niet meer herdoen of verbeteren kan? - Gij hebt mij niet beleedigd, mijn vriend; antwoordde deze - althans, zoo dit door deze of gene uitdrukking eens gebeurd is, dan vergeef ik het u uit grond mijner ziel; verlaat daaromtrent gerust deze wereld; welligt volg ik u spoedig. Onwillekeurig omarmde maria haren vader, als wilde zij hem voor de schichten des doods beveiligen. Den volgenden dag verzocht de oude noordkerk, wilhelmina nog eens te zien. Kind, - | |
[pagina 35]
| |
zeide hij, zegenende de hand op haar hoofdje leggende - wordt eens eene vrouw als uwe moeder; vergeld haar met woeker; wat zij aan mij gedaan heeft. Heb uwe ouders en grootvader westerveld lief; wees hun altoos gehoorzaam, dan zal het u welgaan. U allen - vervolgde hij bewogen - dank ik, uit grond mijner ziel, voor al het goede, mij bewezen. noordkerk weldra zal ik niet meer zijn; doch God spare u lang deze brave vrouw, die mij meer was, dan menige dochter haren vader. Met deze hoop verlaat ik dit leven. Is nu alles tusschen ons wel? Zult gij u zonder bitterheid mijner herinneren? - noordkerk gevoelde de heilige inspraak der natuur; snikkende viel hij op het leger des stervenden. Vader, - stamelde hij - geen woord van dit alles. Menigmaal was ik misschien oorzaak van onze onaangenaamheden; alles vergeef ik, en vraag u om vergeving voor mijne misslagen. Ik zal met dankbare liefde aan u denken. Kunnen wij nog iets doen, dat gij verlangt, zoo zeg het. Niets, mijn zoon, - hervatte de oude man - volstrekt niets; maar ja, blijf met uwen braven schoonvader bij mij, tot ik niet meer ben. Is mijn einde zacht, verwijder maria dan niet. - De verzekering van deze laatste begeerte scheen hem kalmte te geven; de krachten verminderden echter, en den volgenden morgen ontsliep hij. | |
[pagina 36]
| |
ô, Met welk een zalig, onuitsprekelijk zalig gevoel, stond maria aan zijne sponde. Niets dan liefde had zij hem bewezen en geduldig zijne zwakheden gedragen. Zie mijn kind - zeide zij tegen wilhelmina - nu is grootvader dood; ô, als moeder zich nu eens moest verwijten, dat zij hem niet wel behandeld had! noordkerk sloot haar in zijne armen, en diepen indruk maakte dit gezigt op de jeugdige wilhelmina, die, ongewoon aan de sombere tooneelen van rouw en begravenis, eerst na verloop van eenige dagen hare vorige opgeruimdheid herkreeg. Niet alleen ouders en grootvader, maar ook onpartijdige menschen, zagen overtuigend, dat wilhelmina van tijd tot tijd eene schranderheid liet blijken, niet altoos eigen aan hare jaren. Zij las gaarne, en daar zij geene boeken in handen kreeg, vóór dat de zorgvuldige moeder den inhoud getoetst had, moest dit de gunstigste gevolgen hebben voor de verrijking van haren geest en de veredeling van haar hart. Intusschen moesten wel eens de haar opgedragene werkzaamheden voor haren leeslust wijken. maria bemerkte dit spoedig, en waarschuwde wilhelmina, met al den ernst eener liefhebbende moeder; en zeker zoude zij voorspoediger in hare bedoeling geslaagd, zijn, indien hare dochter geene kennis gekregen had aan louise moorberg. | |
[pagina 37]
| |
De vader van dit meisje was een aanzienlijk ambtenaar in wilhelmina's geboortestad. Hij Ieefde als weduwnaar met eenen zoon en eene dochter, welke hij beide, maar vooral de laatste, afgodisch beminde. noordkerk had hem, in een moeijelijk proces, als advokaat gediend, en dit met de kosten gewonnen. moorberg noemde hem, van dat uur as aan, zijn' vriend, trok, door zijne verpligtende behandeling en het bewijzen van wezenlijke diensten, noordkerk's wederkeerige genegenheid tot zich, en deze vergunde gaarne aan wilhelmina, om van tijd tot tijd aan louise's uitnoodigingen te voldoen. Grootvader westerveld en maria kanten zich hier niet tegen, maar sloegen louise naauwkeurig gade, en vonden niets in haar te berispen, behalve een' zekeren afkeer van bestendige werkzaamheid, waarmede zich die zelfde te verregaande zucht tot lezen paarde, dien wilhelmina, ondanks den raad harer moeder, nog te veel bot vierde. Dit was echter genoeg, om de zorgende moeder, met verdubbelde oplettendheid, voor haar eenig kind te doen waken. Beide meisjes bevielen elkander bij uitnemendheid. Nimmer was wilhelmina opgeruimder, dan wanneer zij een' namiddag bij louise zoude doorbrengen; en deze betoonde zulk eene hartelijke belangstelling in hare jonge vriendin, dat zij, zonder dit zelve te vermoeden, daar- | |
[pagina 38]
| |
door juist het regte middel bezigde, om maria's genegenheid te winnen. louise, nog geene tien jaren oud, toen hare edele moeder stierf, kwam nu onder het opzigt eener verre nabestaande, die, als weduwe, van een sober inkomen levende, gaarne aan moorberg's verzoek voldeed, om hare nederige woning te verlaten en bij hem te komen, geredelijk belovende, om, bij de besturing van het huishoudelijke, ook de zorg voor de oppassing en verdere opvoeding van louise getrouw te behartigen. Met den besten wil, ontbrak het echter jufvrouw muller aan genoegzaam doorzigt, om in het laatste gelukkig te slagen. Zij meende, haren weldoener niet beter te kunnen behagen, dan door het zoo geliefde kind met overdrevene toegevendheid te behandelen. louise noemde haar weldra de goede tante muller, want deze scheen het niet te merken, dat zij dikwijls de uren van onderwijs verbeuzelde, of misslagen beging, die de overledene moeder met regt bestrafte; ja, niet zelden was zij onvoorzigtig genoeg, om louise, in hare tegenwoordigheid, een zeer schoon en bevallig meisje te noemen, haar nog daarenboven bekwaamheden toeschrijvende, welke zij niet bezat. Geen wonder, dat het jeugdige, tot ijdelheid neigende hart van het meisje zich weldra een hoog denkbeeld van eigene voortreffelijkheid vormde; in | |
[pagina 39]
| |
welk gevoel zij dagelijks versterkt werd, dewijl niemand het waagde, de eenige dochter van moorberg uit hare bedriegelijke verbeelding te doen ontwaken. Zij ontving onderwijs in het fransch, in de muzijk, en in vrouwelijke handwerken; doch schoon hare natuurlijke vlugheid haar hierin eenige vorderingen deden maken, besteedde zij den meesten tijd aan het lezen. Dit was het eenige, wat jufvrouw muller hoogst afkeurde; dikwijls schudde zij het hoofd, als louise een' geheelen namiddag daaraan besteedde, verbood te vergeefs, en bedreigde haar eindelijk, van alle boeken, die in huis waren, te zullen verbranden. Dit harde vonnis werd echter in zoo verre verzacht, dat zij den sleutel der bibliotheek in bewaring nam. Zulk een gestrenge maatregel verergerde het gevreesde kwaad; want louise wist nu haren broeder lodewijk te winnen, die, twee jaren ouder dan zij, haar weldra boeken bezorgde, welke hij van zijne kennissen leende. De inhoud van dezelve was geenszins geschikt, om haren leeslust te matigen. Gretig doorbladerde zij elken roman, en verschuilde zich menigmaal in een' der afgelegenste vertrekken van het huis, om onbespied hare nieuwsgierigheid te kunnen bevredigen. Gelukkig, dat haar geene zedenlooze geschriften in handen kwamen; want wat ware dan van het meisje geworden? Lag er onder de bekoor- | |
[pagina 40]
| |
lijke bloemen somwijlen eenig vergif verborgen, zij was nog te schuldeloos, om dit te bemerken; maar liefde en huwelijk, ja, deze voorwerpen hielden hart en verbeelding geboeid. Weldra droomde zij zich omringd van eene menigte aanbidders, die hare schoonheid huldigden, en uit welker midden zij eindelijk het ideaal harer wenschen tot den gelukkigsten sterveling maakte. Dat zij, om dit te kunnen doen, eerst een braaf huishoudelijk meisje moest worden, een duurzamer waarde verkrijgen, dan de ras voorbijsnellende schoonheid geeft, dit bedacht louise niet. Trouwens, zij was hierin niet te beschuldigen; immers de heldinnen, die in hare romans geschetst werden, hadden haar geluk hoofdzakelijk aan hare schoonheid te danken; en wie zal van een jeugdig meisje de wereldkennis vorderen, om romaneske schilderingen van waarheid te onderscheiden? Onder dit alles behield zij, het geen, helaas! niet altoos het geval is, de haar eigene opgeruimdheid. Zoo lang zij een' roman in handen had, deelde zij met hare geheele ziel in de lotgevallen der personen, die ten tooneele gevoerd werden; en menigmaal spiegelde zich een traan in het heldere oog, bij de beschrijving eener ongelukkige, vervolgde liefde; maar naauwelijks was het boek ter zijde gelegd, of die aandoening was verdwenen, en louise huppelde vro- | |
[pagina 41]
| |
lijk naar lodewijk, om hem bij deze of gene spelen de hand te bieden. Daar zij echter zich tot geene bepaalde werkzaamheid gewende, verveelde haar niet zelden de tijd, vooral als de door lodewijk bezorgde boeken gelezen, en er nog geene nieuwe voorhanden waren. Zij begon dan wel met deze of gene handwerken, maar alles bleef onafgedaan liggen. Jufvrouw muller wilde nu in eens herstellen, wat zij veel te lang verzuimd had, en bedreigde louise dikwijls, haren vader te zullen klagen, dat zij hare lessen en werk veronachtzaamde; maar het slimme meisje wist te wel, dat vader dit niet zoude gelooven; overigens kende zij de middelen, waardoor tante zich weder liet bevredigen. Toen deze echter lodewijk eens betrapte, die een nieuw boek voor zijne zuster onder haar bed verborg, steeg haar misnoegen tot die hoogte, dat zij naar moorberg ging, om hare klagten inteleveren; doch zij had het regte oogenblik niet gekozen, want juist was louise van hem gegaan, die, door het spelen van eene nieuwe aria op de Piano-forte en het voorlezen der couranten, haren vader een zeer aangenaam uur verschaft had. En waar zal dat nu alles op uitkomen? vroeg hij, met een donker gelaat, nadat jufvrouw muller een legio van klagten ingeleverd had. louise heeft geen' lust om den geheelen dag op haar' | |
[pagina 42]
| |
stoel te zitten; en waartoe zou het dienen? Zij is gezond en lustig. Dat zij gaarne leest, verheugt mij; uit de boeken kan men wijs worden; en waarom zou lodewijk een boek wegstoppen?
jufvrouw muller, driftig.
Omdat ik louise het lezen verboden heb; en wie weet wat slecht boek het is.
moorberg.
Het eerste is zeer dom van u, en het tweede zullen wij nog onderzoeken. Hoor, jufvrouw muller, ik ben over louise volkomen voldaan, en al de staaltjes van hare achteloosheid en gebrek aan orde zijn wisjewasjes; zij is nog een kind, en zal eens geld genoeg bezitten, om gediend te kunnen worden; of moet zij bij u in de keuken? Mij dunkt waarachtig, gij moet het zonder haar kunnen redden; zijn er geene dienstboden genoeg?
jufvrouw muller.
Daarover klaag ik niet; maar louise leert niets; zij leest of zit ledig; daarbij behandeld zij mij somtijds even als eene bediende.
moorberg.
Het is toch vreemd, dat ik nimmer hiervan | |
[pagina 43]
| |
getuige ben; doch heb de goedheid om lodewijk eens te roepen. Dit gebeurde; hij kwam en stond niet weinig verzet, toen zijn vader hem beval her boek te halen, dat hij voor zijne zuster verborgen had. Geheel onbekend met den inhoud van hetzelve, ging hij, niet zonder aarzelen, op het bevel zijns vaders heen, die het boek verlangde te zien; doch hij verblijdde zich hartelijk, dat het toeval hem hier gediend had; het waren de Avondtijdkortingen van het Kasteel, door Mevrouw de genlis. moorberg had daarover door zijne overledene vrouw met genoegen hooren spreken; hij verklaarde dus, dat louise daaruit niets dan goeds konde leeren; beval jufvrouw muller, den sleutel der bibliotheek overtegeven, en hem niet weder met zulke ijdele klagten lastig te vallen. Deze ging ontevrede van hem af; maar eigenbelang deed haar noodzakelijk achten, dit te verbergen; en louise, die weldra door lodewijk van het voorgevallene onderrigt werd, verblijdde zich niet weinig, dat zij nu vrijmoedig, zelfs onder het oog van jufvrouw muller, zou durven lezen. Dit echter nam niet weg, dat zij van tijd tot tijd over verveling klaagde. De meisjes, met welke zij verkeerde, bevielen haar niet. Nu echter leerde zij wilhelmina kennen, en zij voldeed gaarne aan het verlangen van moorberg, | |
[pagina 44]
| |
om deze nu en dan bij zich te vragen. Schoon zij nu wel met tegenzin opmerkte, dat wilhelmina, in uren van uitspanning, altoos met een of ander vrouwelijk handwerk zich onledig hield, beviel het haar uitstekend, dat het lieve meisje onder dit alles zoo opmerkzaam toeluisterde, wanneer zij haar iets voorlas, en door hare schrandere aanmerkingen bewees, dat zij het gehoorde volkomen begrepen had. Spoedig was de vriendschap tusschen beide meisjes gesloten. louise's onwillekeurige achting voor maria deed haar in het verlangen van deze stemmen, dat er namelijk geene boeken zouden gelezen worden, die zij niet vooraf gezien had. Bij het maken van deze voorwaarde, vermoedde de voorzigtige maria niet, dat louise reeds dermate aan het lezen van romans verslaafd was, dat de inhoud der meeste boeken, die wilhelmina met genoegen las, haar laf en smakeloos voorkwam. Had zij dit geweten, zij zoude weinig waarde in eene belofte gesteld hebben, welker vervulling alleen zoo lang mogelijk bij louise was, als het nieuwe der vriendschap met wilhelmina haar genoegzaam voedsel voor hart en verbeelding opleverde. Eenige weken echter bleef het zoo; en wat nimmer gebeurd was, gebeurde nu; louise, die wilhelmina wezenlijk lief had, beproefde het, haar in werkzaamheid op zijde te streven. Zij | |
[pagina 45]
| |
hield zich verscheidene dagen onledig met het maken en herstellen van hare kleederen. De lof van vader en tante bevielen haar, maar oneindig meer vond zij zich gestreeld door de goedkeuring van maria en de bewondering en liefde van wilhelmina, die nu met geestdrift in den lof harer vriendin uitweidde, en bijna niet kon dulden, dat hare moeder zeide: Ik hoop, mijn kind, dat louise bij dat loffelijk begin zal volharden, en een braaf, ijverig, huishoudelijk meisje worden. - maria had meer ondervinding, dan hare toen veertienjarige dochter, die vervolgens de treurige gelegenheid had, om op te merken, dat men, in zijne jeugd niet aan huishoudelijke werkzaamheid gewend, schaars in latere jaren daartoe duurzamen lust verkrijgt. louise verviel weldra weder tot hare vorige leefwijze. Een paar lessen op het klavier, het vertalen van een thema, en het in handen nemen van eenig vrouwelijk handwerk, dat zij telkens weder nederleide, zonder er iets aan te vorderen, dit was dikwijls het werk van eene geheele week, die overigens aan opschik, lezen en wandelen, of gezelschappen besteed werd. wilhelmina, die haar zoo hartelijk beminde, zocht dit steeds voor moeder te verbergen, en daar louise altoos zorgde, om aan noordkerk's huis zich met iets bezig te houden, waande maria, dat zij zich in dit opzigt verbeterd had. | |
[pagina 46]
| |
Op zekeren namiddag, dat beide vriendinnen aan moorberg's huis waren, prees louise, met geestdrift, wilhelmina een boek aan, dat zij dien morgen ontvangen had, haar aanbiedende daarin te lezen. Deze, hoe nieuwsgierig naar den inhoud, schudde eenigzins treurig het hoofd; en dit gaf aanleiding tot het volgende gesprek:
louise.
Wel mientje, dat is nu toch niet vriendelijk van u, mij dit genoegen te weigeren; gij kunt daarom immers even goed aan uw werk vorderen.
wilhelmina.
Dat is de reden niet, louise; ik heb zelve u voorgesteld, om eens te wandelen. Maar gij weet, dat moeder er tegen heeft.
louise, gemelijk.
Waar tegen?
wilhelmina.
Dat wij boeken lezen, die zij niet gezien heeft.
louise.
Och kom, zij weet het immers niet; en als het geen goed boek was, zou lodewijk het mij niet gebragt hebben. | |
[pagina 47]
| |
wilhelmina.
Weet gij dan, of deze dit kan beoordeelen?
louise.
Nu, als gij niet wilt, dan is het afgedaan.
wilhelmina, vriendelijk den arm om haren hals slaande.
Neen, zoo moet het niet; laat ons naar huis wandelen, moeder het boek laten zien, en vragen, of zij er ook tegen heeft; zegt deze van neen, ô, dan wil ik niets liever, dan naar u luisteren.
louise.
Er is immers gezelschap bij u aan huis.
wilhelmina.
Niemand, behalve uw' vader, tante en grootvader westerveld.
louise.
En die knorrige mijnheer lambregts ook.
wilhelmina, lagchende.
Ja, waarlijk, dat had ik vergeten; dat is een wonderlijk man; hij schimpt altoos op de booze tijden; zegt, dat het bij ouds tienmaal beter was, dan nu; onlangs zeide hij van u: Dat mode-popje zal haar' man eens de handen vol werks geven. | |
[pagina 48]
| |
louise, driftig.
Zeide hij dat van mij?
wilhelmina, eenigzins verschrikt.
Ja; maar och, daar moet gij niet eens boos om worden, hij mag de vrouwen en meisjes niet lijden; alleen moeder, daar houdt hij veel van, schoon zij hem dikwijls tegenspreekt. Onder verdere gesprekken over den Heer lambregts, begaven beide vriendinnen, met het boek in de hand, zich op weg. wilhelmina den korteren weg kiezende, opende de tuindeur, waar maria juist bezig was, om hare gasten in een digt begroeid priëel thee te schenken. Verlegen lagchende, zag zij louise aan, toen zij den Heer lambregts luid hoorde zeggen: Spreek mij van geene boeken; deze hebben meer onheil gesticht, dan alle oorlogen te zamen; en vrouwen, die behoorden althans geheel niet te lezen. - louise leide haar wenkende den vinger op den mond, sloop zacht achter het priëel; wilhelmina volgde haar onwillekeurig; en nu hoorden beide meisjes het volgende:
lambregts.
En waar toe dient het? Ik bid u, waartoe dient het lezen voor vrouwen? Om er verwaande zottinnen van te maken, die zich schamen, de huishouding waartenemen. | |
[pagina 49]
| |
maria, glimlagchende.
Nu draaft gij weder op uw stokpaardtje; maar geef dan nu ook eens gegronde redenen, waarom wij niet mogen lezen.
lambregts.
Omdat het uwe zaak niet is. Gij behoort in de kinderkamer, keuken, kelder en proviesiekamer; daar kunt gij ongehinderd den schepter zwaaijen, maar bij de boeken, daar deugt gij niet.
maria.
Dat is eene magtspreuk, maar geen bewijs. Zoude onze bestemming zich geheel tot het huishoudelijke bepalen, wij van de verrijking van onzen geest, van de veredeling van het hart uitgesloten zijn? Goede lambregts, zoo laag zult gij ons toch niet willen vernederen. En waarom zou een verstandige leeslust zich niet met de getrouwe betrachting onzer huisselijke pligten paren?
lambregts.
Ik zeg niet, dat dit onmogelijk is; maar men ziet te dikwijls het tegendeel. In oude tijden lazen de vrouwen niets, dan op zijn hoogst den Bijbel, of het Keukenboek; thans lezen zij komedies, romans, en hoe die prullekraam | |
[pagina 50]
| |
al meer heet; nemen de mannen het woord uit den mond. Maar ik wil onze gastvrouw niet boos maken, die eene uitzondering op den regel is.
maria, eenigzins spotachtig.
Zoo ligt geraakt ben ik niet, en ik kan het u zeer gemakkelijk ten goede houden; want zeker heeft de eene of andere vrouw of meisje u tegengesproken, of - door wezenlijke kunde beschaamd gemaakt; en dat is zeker niet te verdragen.
lambregts.
Ik wil het althans niet dulden; en zoo ik nog eens huwde, zou eene eerste voorwaarde in het huwelijks - kontrakt zijn, dat mijne aanstaande vrouw plegtig beloofde, van niet te zullen lezen.
jufvrouw muller.
Ik ben van uw gevoelen, mijn heer; ik heb altoos tegen het lezen gehad, en zie met verdriet, dat onze louise, daar aan zoo vele schoone uren verkwist.
moorberg, haar donker aanziende.
Zijt gij bevreesd, nicht, dat de heer lambregts, zonder uwe hulp, zijne zaak niet kan verdedigen? | |
[pagina 51]
| |
noordkerk, glimlagchend.
Ik weet waarlijk niet, hoe wij op dit onderwerp komen; intusschen heeft maria mijns inziens gelijk. Wat regt hebben wij, om de vrouwen tot mindere wezens, dan wij zelve zijn, te verlagen? Ook zij ontvingen vermogens ter ontwikkeling van hare ziel, en ter veredeling des harten. Gesteld eens, dat zij deze gering achtten; zouden ons daarvan de gevolgen niet tressen? Ik althans, was ongelukkig met eene vrouw, die alleen voor de verzorging van het huishoudelijke leefde, geene hoogere bestemming gevoelde, en ieder uur van uitspanning verbeuzelde, of mij met hare laffe gesprekken kwelde, ons kind, door gebrek aan doorzigt in het zoo gewigtige werk der opvoeding, bedierf. Neen, gij moogt de oude tijden roemen, die echter, meen ik, ook andere vrouwen opleverden, dan die alleen in den Bijbel en het Keukenboek lazen; ik ben gelukkig in den tegenwoordigen, als mijne maria mij, na een' moeitevollen dag, vrolijk te gemoet snelt, de kleenste rimpels van ontevredenheid over mijne dikwijls lastige en verdrietige bezigheden, door gulle scherts en lieftalige opgeruimdheid, doet verdwijnen, mij zoo aangenaam onderhoudt, gedurig nieuwe bevalligheid verkrijgt, alle zorgen zoo ligt maakt, en onze wilhelmina zelve onderwijst, en tot een braaf Hollandsch meisje opvoedt; | |
[pagina 52]
| |
dan erken ik gaarne, dat dit menigvuldig goede, althans gedeeltelijk, de vrucht is van die uren, welke zij aan het lezen van welgeschrevene, nuttige boeken besteedde. Dat er vrouwen gevonden worden, die op hare verkregene kunde trotsch zijn, is een bewijs, dat zij, of geen verstand bezitten, of zich hare sekse schamen, en te regt moet dit onzen afkeer ten gevolge hebben. Eene vrouw, die, in bovenaardsche bespiegelingen verzonken, hare huishouding verwaarloost, is het grootste onheil voor een' man; zij moet haar kunde en invloed tot geluk van anderen aanwenden; dit kan zij nimmer beter, dan door den omvang harer pligten en de welwaardige uitoefening van dezelve te leeren kennen. Vriendelijke leidslieden bieden zich daartoe aan; en wij zouden haar verbieden die te gebruiken, alleen omdat enkele daarvan misbruik maakten, hare edele bestemming verloochenden? Neen, lambregts, dit was zoo onredelijk, als in de gevolgen onberekenbaar ongelukkig.
westerveld.
Ik geloof, Advokaat, dat gij het pleit zult winnen.
maria, noordkerk omarmende.
Ik althans zal het met dezen kus maar bij voorraad betalen. | |
[pagina 53]
| |
lambregts.
Ja, als alle vrouwen mariaas waren! maar daar hapert het. Ik heb twee buurjuffers; het waren voorheen brave, ordenlijke, werkzame meisjes, maar ziet, zij kregen smaak in de boeken, en lezen nu van den vroegen morgen tot den laten avond, en rekenen moeder goed genoeg, om de huishouding waar te nemen. Nu vraag ik eens, wat men daaruit moet besluiten.
noordkerk.
Dat alles, ook het edelste misbruikt en dus schadelijk kan worden, even als gezonde spijs, ons ter voeding geschonken, dit wordt, als men dezelve onmatig gebruikt.
lambregts.
Het gaat toch maar al te dikwijls zoo; en mij dunkt, eene vrouw, die hare huishouding wel behartigt, heeft geen' tijd om te lezen.
maria.
Zeg dat niet; wie orde in zijne bezigheden heeft, die heeft ook altijd vrije uren; en ô, als men eerst lust tot lezen heeft, dan wordt men zoo zuinig op zijn' tijd, ten einde niets te verliezen. Ik stem volkomen toe, deze lust moet niet te verre gaan. Lezen moet uitspanning zijn. En ik geloof met u, dat dit door | |
[pagina 54]
| |
velen niet genoeg bedacht wordt. Ook daarom reken ik het eene zaak van groot belang, jonge lieden geene boeken in handen te geven, die hun uit het dagelijksche leven verwijderen, en de verbeelding kluisteren, zonder het hart te veredelen; achteloosheid in dezen kan, ja, moet treurige gevolgen opleveren, en zal misschien ook het geval zijn bij die meisjes, van welke lambregts zoo even gewaagde.
jufvrouw muller, zuchtende.
Dan mogt men ten minste die verderfelijke romans wel verbranden.
maria, glimlagchende.
In de geheele uitgestrektheid des woords, dan zou ik er ernstig tegen protesteren. Sara Burgerhart, Willem Levend, Clarissa Harlowe en Karel Grandison zijn ook romans; met ruimte heb ik de eerste aan wilhelmina gegeven, voor de laatsten is zij nog te jong; en ik schroom niet, openhartig te zeggen, dat de winteravonden, welke ik aan de lezing van die werken besteed heb, mij onvergetelijk zijn; ja, dat ik, met een streelend gevoel, onze verdienstelijke landgenooten, wolf en deken, huldig, die, als schrijfsters van de eerste, en van meer andere uitmuntende werken, de dankbare nagedachtenis van iedere Hollandsche vrouw en meisje volkomen | |
[pagina 55]
| |
verdienen. Bedoelt gij echter die romans, welke men niet zedenloos kan noemen, omdat het vergif daarin zoo kunstig verborgen is, maar des te zekerder treft, ja, dan stem ik volkomen met u overeen, en huiver dikwijls bij de gedachte, hoe vele jonge lieden daarvan de slachtoffers geworden zijn.
westerveld.
Te regt, maria, ook gij hebt eene dochter.
noordkerk.
Maar eene dochter, welke zij zelve opvoedt; die geen boek in handen krijgt, vóór dat hare moeder het gezien heeft.
maria.
Maar ben ik ook verzekerd, dat dit altoos zoo zal blijven? Is dit mogelijk? ô noordkerk, ik kan er zoo dikwijls met bekommering aan denken, dat zij eens boeken zal lezen, waarin het vergif haar op gouden schotelen zal worden voorgediend, dat zij hierdoor gestreeld, de stem van het onbedorven gevoel zal onderdrukken, en die beginselen vergeten, welke ik haar, met zoo veel liefde en zorg, heb ingeboezemd.
noordkerk, een' traan afwisschende, die in haar oog dreef.
Kwel u met geene hersenschimmen, lieve | |
[pagina 56]
| |
vrouw; wilhelmina denkt te wel, om daarin ooit smaak te vinden; verberg haar niet, dat er zulke boeken zijn; schets haar de gevolgen, die uit het lezen van dezelve voortvloeijen; gaarne zal zij u hooren, gaarne uwen raad volgen; leer haar het gevaar kennen en schuwen; want daarin hebt gij volkomen regt, een slecht, zedenloos boek kan haar bederven, al onze hoop en verwachting verijdelen. Bevende trok nu wilhelmina louise voort, en ijlde uit den tuin, even als of zij het gebod van hare moeder reeds overtreden had. Het gehoorde gaf den geheelen avond aanleiding tot gesprekken tusschen beide meisjes, en louise nam op nieuw voor, geene andere boeken te lezen, dan die maria goedgekeurd had. Deze bemerkte spoedig, toen wilhelmina des avonds thuis kwam, dat er iets belangrijks moest zijn voorgevallen, en hier naar vragende, vernam zij weldra het gebeurde. maria maakte van die gelegenheid gebruik, om wilhelmina, met al de kracht der liefde en welsprekendheid eener moeder, voor eene verleiding te waarschuwen, die misschien door velen niet zoo verderfelijk beschouwd wordt; maar, helaas, aan zoo vele, anders lieve, schuldelooze meisjes, die reinheid des harten ontroofde, zonder welke geen waar genot van dit leven, geen helder vooruitzigt op storelooze zaligheid, aan gene zijde des | |
[pagina 57]
| |
grafs, denkbaar is; en, ô, mogt dit meer algemeen bedacht worden; ieder meisje, wanneer het toeval of het voorbeeld van anderen haar, verkeerde verbeelding boeijende, maar ziel en onschuld bedervende, boeken in handen speelde, wilhelmina's voorbeeld volgen, die, den liefderijken raad harer moeder waardeerende, zich tevens meer en meer poogde te verheffen boven een' te vergedreven' leeslust, die, wel geleid, zoo genoegelijk als zegenrijk is. De kindschheid ontwassen, waren beide vriendinnen nu schoone, bloeijende meisjes geworden; nog bleven zij elkander hartelijk genegen; maar het kon niet anders, of beider smaak en verkiezingen moesten dikwijls verschillen. wilhelmina, vroeg bekend met de waarde van den godsdienst, welke het genot des levens niet alleen billijkt, maar zoo anmerkelijk verhoogt, gevoelde tevens, dat elke schending zijner heilige, menschen-geluk bedoelende, wetten, uit eigen aard, de treurigste gevolgen moest medevoeren. Van daar dan, dat zij, hoe gaarne in de genoegens van het gezellige leven deelende, zich daaraan niet boeide, alle ligtzinnigheid in denken en handelen vermijdde, en bij misslagen altoos die opregtheid en hartelijke zucht tot verbetering behield, welke op hare jaren wel eens te schaars gevonden wordt. Menigmalen, als zij, na eenen wél doorgebragten dag, zich met | |
[pagina 58]
| |
het lezen van nuttige boeken, of in het beschouwen van de schoone, vrije natuur verlustigde, en zoo vrolijk tot den Gever alles goeds konde opzien, blonk een traan van reine dankbaarheid in hare oogen, en zij gevoelde overtuigend, dat alleen eene getrouwe pligtsbetrachting, eene steeds vorderende volmaking van zich zelve haar duurzaam gelukkig kon maken. Het is waar, somwijlen, als louise van het eene genot naar het andere snelde, alles van haren vader verkreeg, wat zij wenschte, en dikwijls het bevalligste meisje genoemd, en van velen gezocht werd, reikhalsde zij wel eens, om daarin te mogen deelen; en meermalen hinderde het haar, dat louise zoo veel prachtiger gekleed was dan zij; want, schoon maria haar gaarne vergunde, zich hierin naar het gebruik van den deftigen burgerstand te schikken, moest het toch daarbij blijven. Maar, daar zulke opwellingen slechts vlugtig waren, en hare ouders en grootvader altoos zorgden, om haar wezenlijker, duurzamer genoegens te verschaffen, maakten dezelve geen' merkbaren indruk op haar hart. louise's ijdelheid daarentegen kreeg dagelijks nieuw voedsel. moorberg wist niet wat het was, zijne eenige dochter iets te weigeren. Hij was een man, die door het bekleeden van een aanzienlijk ambt zich wezenlijk verdienstelijk maakte, doch met dat gene, wat buiten de bedie- | |
[pagina 59]
| |
ning daarvan omging, bekommerde hij zich weinig. Schoon onopsprakelijk levende, had hij geene vaste godsdienstige beginselen, naar welke hij zijn gedrag regelde. Hoogst afkeerig van alle dweeperij, wist hij deze niet van gemoedelijke pligtsbetrachting te onderscheiden; en wanneer hij zijne kinderen beval, om braaf te leven, zonder hen echter ooit de zaligende gevolgen daarvan te schetsen, dan voegde hij er meest altoos bij: Maar gij moet daarom geene kwezelarij beginnen; wij zijn hier op de wereld, en moeten ons best doen, om vrolijk en opgeruimd te blijven. Gij zijt jong en gezond; waarom zoudt gij u opsluiten? Uwe overledene moeder dacht daar wat anders over; zij had, hoe goed zij ook was, vele oude gezetheden, die nu niet meer te pas te komen. Maar ik zal de genoegens uwer jeugd niet verbitteren, en kan het rijkelijk betalen. - Deze gevaarlijke zedekunde beviel uitstekend aan lodewijk en louise. Had echter jufvrouw muller meer geschiktheid gehad, om aan de laatste betere vaste beginselen van ware levenswijsheid inteboezemen, misschien zoude louise, die toch een goed gevoelig hart bezat, daaraan gehoor gegeven hebben; maar dit was zoo niet. Reeds in het begin, had zij hiervan blijken gegeven; nu beschouwde louise in haar niets meer, dan de huishoudster van haren vader; en wanneer juf- | |
[pagina 60]
| |
vrouw muller somwijlen het waagde, haar te rispen, gaf zij niet onduidelijk te kennen, dat dit geenszins voegde voor iemand, die zoo vele weldaden van haren vader genoot. Jufvrouw muller, die nog verstand genoeg had, om te begrijpen, dat louise's ongunst nadeelige gevolgen voor haar moest hebben, zweeg dan; en alleen de verkeering aan noordkerks huis, de vriendschap met wilhelmina deden louise somwijlen eenige oogenblikken stilstaan op den weg van ijdelheid en bedwelmend levensgenot, waartoe zij zoo zeer overhelde. lodewijk was nu naar de Akademie vertrokken, om in de regtsgeleerdheid te studeeren. Zijne afwezigheid beviel louise niet; hij toch had haar de gelegenheid bezorgd, om op partijen te komen, waar zij, voor als nog, niet zonder hem konde verschijnen, en had haar menige kleine diensten bewezen. moorberg merkte dit aan, als bewijs van genegenheid voor haren broeder, en poogde, zoo veel mogelijk, de vorige opgeruimdheid bij zijne geliefde dochter te doen herleven. Ten dien einde verzocht hij wilhelmina, om louise dikwijls te bezoeken. Deze had hiertoe geene aansporing noodig; en schoon zij wel met droefheid opmerkte, dat hare vriendin zich niet als een braaf huishoudelijk meisje gedroeg, en meer en meer tot ligtzinnigheid overhelde, zocht zij dit zoo veel mogelijk voor | |
[pagina 61]
| |
hare moeder te verbergen, die, over haar eigen gedrag voldaan, haar niet wilde beletten, aan het huis van moorberg te gaan, vooral toen lodewijk naar de universiteit vertrokken was. Op zekeren morgen, echter, dat louise aan wilhelmina een briefje geschreven had, met verzoek, haar terstond na het middagmaal gezelschap te willen houden, was deze juist bezig met hare moeder behulpzaam te zijn in huishoudelijke bezigheden, welke maria liefst dien dag in orde had. Dat kan niet: zeide zij vriendelijk, en gaf moeder het briefje. Deze las en antwoordde: Niet kunnen, dat weet ik niet, mijn kind; maar gij weet, dat, als wij van daag dit werk niet afdoen, er zeer waarschijnlijk morgen daartoe geene gelegenheid zal zijn; alleen zal het mij te lastig worden. Mij dunkt, gij moest aan louise schrijven, dat gij tegen den avond aan hare uitnoodiging zult voldoen; dan toch zullen wij wel gedaan hebben. - Geheel met dezen voorslag te vrede, schreef wilhelmina een paar regels aan hare vriendin; doch het smaakte deze geenszins, zoo lang alleen te zijn. Zij ontving het meisje, dat vrolijk op den bestemden tijd bij haar kwam, niet zeer vriendelijk, en vroeg: Hadt gij het zoo verschrikkelijk druk, wilhelmina, of was het verkiezing van u, mij den geheelen namiddag alleen te laten? | |
[pagina 62]
| |
wilhelmina.
Ik heb u immers de reden gemeld, louise, waarom ik niet wel eerder kon; en ik zou reeds een uur vroeger hier geweest zijn, doch grootvader westerveld kwam thee drinken, en die lieve oude man hield mij aan de praat; maar nu blijf ik den geheelen avond bij u.
louise, geeuwende.
Nu, gij zult een regt huismoedertje van den ouden tijd worden. Ik voor mij zou hartelijk bedanken, zulk eene slavin te zijn.
wilhelmina, verwonderd.
Ik hoop niet, dat gij meent, wat gij zegt; ben ik eene slavin?
louise.
Ja, van zotte vooroordeelen. En het is, dunkt mij, in het geheel niet aardig van uwe moeder, dat zij u zoo in in den band houdt; zij moest mij niet voor hebben.
wilhelmina, vertoornd.
Spreek geen kwaad van moeder, louise; ik kan veel van u verdragen, maar dit niet. Alles, wat zij doet en van mij vordert, bedoelt mijn geluk; ik heb mij over niets te beklagen; maar alle redenen, om den goeden God te danken, die mij zulk eene moeder gaf. | |
[pagina 63]
| |
Onwillekeurig rezen de tranen in hare oogen, zij keerde haar gelaat van louise af, en gevoelde diep de onedele handelwijs harer vriendin. Deze merkte dit, sloeg haar vleijende de armen om den hals, en vroeg: Zijt gij nu ernstig boos, wilhelmina?
wilhelmina.
Bedroefd, zeer bedroefd hebt gij mij gemaakt; ik ging zoo vrolijk naar u toe en.....
louise, goedhartig.
En ik plaagde u, niet waar? Dat was slecht van mij; ik zelve heb uwe brave moeder lief. Maar waarom liet gij dat werk niet wachten? Ik heb mij den geheelen namiddag schrikkelijk verveeld.
wilhelmina.
Dan moest gij bezigheid gezocht hebben.
louise.
Dat deed ik; maar het beviel mij niet. Eerst ben ik aan het borduren geweest, toen aan het klavierspelen, eindelijk heb ik een fransch boek ingezien; maar het eene smaakte mij zoo min, als het andere. Jufvrouw muller klaagde, dat zij het zoo druk had, en wilde, dat ik haar zou helpen; doch dat was nog erger. Waarlijk, mientje, gij kunt u niet verbeelden, hoe ver- | |
[pagina 64]
| |
drietig ik somtijds ben. Vader doet alles, wat ik verlang; jufvrouw muller moet naar mijne pijpen dansen, en evenwel ben ik nooit eens regt te vrede; gij integendeel zijt altoos opgeruimd.
wilhelmina, glimlagchende.
En toch noemdet gij mij zoo even eene slavin van zotte vooroordeelen.
louise.
Toen was ik boos; maar in uwe plaats zoude ik echter nog minder te vrede zijn.
wilhelmina.
Hoe zoo?
louise.
Maar gij moet niet boos worden.
wilhelmina.
Als gij over mij spreekt, word ik dat nooit.
louise.
Zie, mientje, vooreerst moet gij u naar de verkiezingen van ouders en grootvader schikken; dit was voor mij onverdragelijk; en schoon gij nu en dan wel uitgaat en gezelschap ontvangt, bepaalt gij u meest aan huis, verrigt daar werkzaamheden, die zulk een rijk, eenig kind niet voegen, en die de dienstboden even goed kun- | |
[pagina 65]
| |
nen uitvoeren. Dat alles zou mij geheel niet bevallen. Als men jong is, zegt vader, dan moet men genot van het leven hebben.
wilhelmina.
Heb ik dat dan niet? O, louise, het tegendeel is waar. Dat ik mij naar de verkiezing, of liever, den raad van ouders en grootvader schik, dat valt mij zoo gemakkelijk, omdat ik overtuigend weet, dat allen mijn geluk bedoelen. En ik heb zoo veel genoegen in ons eigen huis, dat ik het nergens beter kan krijgen. Wat de huishoudelijke werkzaamheden betreft, waarvan gij spreekt, deze verrigt ik met lust. Gij zegt, dat dezelve mij niet voegen; waarom niet? mag ik den tijd verbeuzelen? En, schoon het zoo ware, dat ik te eenigen tijd vermogen zal bezitten, wat zoude het mij baten, als ik geene kennis en lust, tot huishoudelijke pligten had, aan dienstboden de verzorging van alles moest overlaten, en zelve een nutteloos, ongelukkig voorwerp in de maatschappij moest worden?
louise.
O, als die tijd komt, komen ook die zorgen. Maar verlangt gij dan nooit eens, om op deze en gene partij te zijn?
wilhelmina.
Ja, en dat gebeurt immers ook. Doch daar- | |
[pagina 66]
| |
van hoofdwerk maken, zal ik nimmer. Daar bij heeft het mij de laatstemaal niet bevallen.
louise.
Hoe is het mogelijk? Ik kan nog niet zonder lagchen aan dien grappigen heer steinfort denken.
wilhelmina.
En ik niet zonder misnoegen; en ik kon bijna niet zwijgen, toen hij het lieve truitje zoo bespotte, en met allerlei vreemde namen bestempelde, alleen omdat zij niet schoon is.
louise.
Niet schoon, zegt gij; zij is immers de leelijkheid zelve.
wilhelmina.
Dat vind ik niet; maar zij is de steun en troost harer brave ziekelijke moeder, en dit geeft haar meer waarde in mijn oog, dan een voorregt, dat zij buiten hare schuld moet ontbeeren, en dat zoo kortstondig van duur is.
louise.
Gij moest alles zoo erg niet opnemen. Maar, om op wat anders te komen; als ik u nu eens verzocht, met mij in eene uitspanning te deelen, die veel genoegen belooft; zoudt gij dit dan weigeren? | |
[pagina 67]
| |
wilhelmina.
En die is?
louise.
Neen, gij moet mij eerst antwoorden.
wilhelmina.
Dat kan ik niet.
louise, eenigzins misnoegd.
Meent gij dan, dat ik u op verkeerde plaatsen wil brengen?
wilhelmina.
Welk eene zonderlinge vraag, louise. Neen, maar ik dien toch te weten, of ik waarlijk genoegen in die uitspanning zal vinden.
louise.
Hiervoor blijf ik borg, ook voor de toestemming uwer ouders. Luister dan; vader heeft mij gezegd, dat hier overmorgen avond, door voorname acteurs en actrices, eene uitmuntende representatie van de Maria van Lalain, of de belegering van Doornik zal gegeven worden, en tevens opgedragen, om u te verzoeken, ons te willen vergezellen. Het is zeker maar een oorspronkelijk Hollandsch stuk; maar beter iets, dan niets. Wel nu, wat zegt gij? | |
[pagina 68]
| |
wilhelmina, wezenlijk verrast.
Dat ik gaarne, zeer gaarne wil; en misschien zullen vader en moeder ook meêgaan.
louise.
Dit kunt gij hen vragen; doch wat zullen wij nu doen? Lezen?
wilhelmina.
Mij goed; anders, het is een uitmuntend schoone avond; ik dacht, of gij eens wildet wandelen. louise.
Ja, als ik maar wist, dat gij niet telkens bij het eenvoudigste bloempje zoudt stilstaan, om dit te bekijken en te bewonderen; want ik beken u openhartig, dat dit mij meermalen verveelde. Eene bloem is eene bloem; en ik kan dikwijls het lagchen niet laten, als gij, dezelve van tijd tot tijd aan den weg plukkende, eindelijk met eene geheele handvol t'huis komt, dezelve zorgvuldig bewaart, even als of zij eene bijzondere waarde hebben; daar ik onzen knecht even goed kan belasten, om mij viermaal zoo veel te brengen.
wilhelmina.
Maar als gij van bloemen noch kruiden houdt, iets, dat ik mij bijna niet kan begrijpen, | |
[pagina 69]
| |
waarom hebt gij dan onlangs die kostbare bollen gekocht? louise.
Wel, omdat het de smaak is; en buiten dien, dat zijn vreemde bloemen.
wilhelmina.
Die in wezenlijke schoonheid dikwijls voor het nederig veldviooltje moeten wijken. Doch kom, louise, laat ons niet langer vertoeven; zie, de zon gaat reeds onder.
Niet zeer over elkander voldaan, gingen beide meisjes wandelen. wilhelmina, echter werd bij het gezigt der schoone vrije natuur weldra beter gestemd; de streelende hoop van, met de bewilliging harer ouders, aan de uitnoodiging van louise's vader te zullen kunnen voldoen, verhoogde haar genoegen. En daar de verdere gesprekken meest dit onderwerp betrossen, scheidden zij en louise, dien avond, minzaam van elkander. T'huis komende, ontmoette zij westerveld. Nog hier lieve grootvader? - vroeg zij - Waar zijn vader en moeder?
westerveld.
Die zullen terstond wel komen, mijn kind; intusschen ben ik hier zoo lang gebleven, om u iets te vragen. | |
[pagina 70]
| |
wilhelmina. En dat is?
westerveld.
Of gij lust hebt, om overmorgen met mij eene representatie van Maria van Lalain bijtewonen.
wilhelmina, vrolijk.
Of ik lust heb, lieve grootvader; maar zoudt gij daar zelf gaan?
westerveld, glimlagchende.
Waarom niet?
wilhelmina, gulhartig.
Ja, dat voel ik beter, dan ik het zeggen kan.
westerveld.
Ben ik misschien daartoe te bejaard? Of dunkt u, dat er iets kwaads in steekt?
wilhelmina.
Neen, maar ik dacht, dat grootvader hierin geen genoegen zou vinden.
westerveld.
Als er eene fransche klucht of liefdesgeschiedenis ten tooneele gevoerd werd, dan zoudt gij gelijk hebben, mijn kind. Maar men geeft | |
[pagina 71]
| |
Maria van Lalain, een oorspronkelijk Hollandsch Treurspel, en wat meest afdoet, de onvergelijkelijke wattier zal Doorniks Heldin voor onzen geest vertegenwoordigen. Uw vader en moeder hebben terstond besloten, met u in dit wezenlijk hier zeldzaam genoegen te deelen. Weinig moeite was er noodig, om mij overtehalen, u te vergezellen. Maar mij dunkt, het is, of gij u niet verwondert over dit nieuws; of wist gij er van?
wilhelmina.
Zoo veel, dat louise mij, uit naam van haren vader, verzocht heeft, met hen te gaan.
westerveld.
En ik meende u te verrassen; doch daar zijn uwe ouders van hunne wandeling terug; nu kunnen wij alles met elkanderen verspreken. Dit gebeurde, en noordkerk besloot, om moorberg voortestellen, op den avond der representatie, met elkanderen partij te maken. Eer hij dit echter ten uitvoer brengen kon, kwam deze, door louise vergezeld, met dezelfde bedoeling, en tevens om zijne vrienden te berigten, dat hij zoo even een' brief van zijnen zoon lodewijk ontvangen had, die hem meldde, dat de vacantie veertien dagen vervroegd was, en hij, door een' vriend vergezeld, misschien | |
[pagina 72]
| |
den volgenden dag aan het huis zijns vaders zoude zijn. Dan hebben - zeide moorberg schertsende - onze beide dochters elk een' geleider; en wij, bejaarde lieden, kunnen ons met elkanderen diverteeren. Beleefdheidshalve moest ook maria dit goedkeuren, schoon zij het liever anders gezien had. louise, daarentegen, scheen zeer verblijd, en luisterde wilhelmina bij het afscheid in: Kleed u nu vooral zoo veel mogelijk naar den smaak, lieve mientje. O, wij zullen een' heerlijken avond hebben. - wilhelmina was een meisje, en voor het eerst van haar leven, kon zij niet slapen door het denkbeeld: welk kleed haar wel het beste zoude staan? De overtuiging, dat zij, hoe wél ook gekleed, in smaak en pracht louise niet evenaren kon, maakte haar, ook den volgenden dag, minder opgeruimd. maria scheen dit niet te bemerken. Des avonds ontving wilhelmina een briefje van louise, die haar berigtte, dat de beide gasten gekomen waren, en des anderen morgens aan noordkerks huis een bezoek zouden afleggen. Dit gebeurde; lodewijk kwam met zijn' vriend, en de partij van dien avond gaf gelegenheid aan de jongelingen, om zich van eene behagelijke zijde voor te doen. maria vond zelfs, dat de eerste, gedurende zijn afwezen, gewonnen had, en gaf minzaam hare toestemming aan zijn verzoek, om hare dochter | |
[pagina 73]
| |
dien avond te geleiden; en men scheidde, van weerszijden voldaan, van elkander. Had de goede, zorgende moeder beter gelegenheid gehad, om de jonge heeren van nabij te leeren kennen, zij zoude zeker, schoon de wellevendheid vorderde, dat zij lodewijks verzoek voor ditmaal inwilligde, hare dochter reeds toen gewaarschuwd hebben voor het gevaar, dat in de verkeering met hem gelegen was. Zonder vaste grondbeginselen, zonder liefde en belangstelling voor den godsdienst, vurig begeerig naar het hoogste zinnelijk genot dezer wereld, verliet de jonge moorberg het vaderlijke huis, en vond weldra gelegenheid, om aan die begeerten bottevieren Jong, schoon, gezond en sterk - wat was er meer noodig, om eenen vriendenkring rondom zich te verzamelen, die zijne wenschen poogden te raden, en alles voor goud verschaften, waartoe zijne onbeteugelde driften hem aanspoorden. Had hij geen grooter belang in het behoud van zijne gezondheid en in den schijn van een onopsprakelijk gedrag, dan in de lessen der deugd, gesteld, spoedig zou hij, ook in het oog der wereld, een volslagen ligtmis geweest zijn. Hiervoor echter wist hij te waken, en men noemde hem in L..... een' rijk, bevallig, wel vrolijk, maar toch fatzoenlijk jongeling. Maar juist door het aannemen van dien schijn, be- | |
[pagina 74]
| |
vlekte hij zijn anders goed hart met huichelarij, eene ondeugd, zoo afschuwelijk, als onberekenbaar in de gevolgen, zoo voor zich zelven als voor anderen. Zijn akademie-vriend, karel rensburg, had daaraan gedeeltelijk schuld. Deze jongeling, vier en twintig jaren ond, bezat eene menschenkennis, die aan vele bedaagden ontbreekt. Naauwelijks had hij den jongen moorberg, die met hem in hetzelfde vak studeerde, eenige reizen gesproken, of hij wist zich door hem te doen onderscheiden, en spoedig was eene vriendschap gesloten, die wederzijds eeuwig en onvergankelijk genoemd werd. rensburg had daarbij ten doel, door lodewijks wél gevulde goudbeurs, in genoegens en uitspanningen te deelen, waartoe zijne eigene inkomsten niet toereikende waren. Met die zelfde bedoeling, weerde hij vele tafelschuimers en bedriegers van zijnen jongen vriend, ontdekte hem hunne oogmerken, en lodewijk noemde dit alles edele, belanglooze vriendschap; hij volgde gewillig rensburgs raad, om, ja, alles te genieten, maar toch de noodige voorzigtigheid in acht te nemen. Waarlijk, jongelief - zeide hij dikwijls - gij weet niet, welke stijve, ouderwetsche vooroordeelen den meeste menschen nog aankleven; bespot of trotseert gij deze in het openbaar, dan zijn de gevolgen niet te berekenen. Zouden wij echter | |
[pagina 75]
| |
daarom het leven niet genieten? Dit ware dwaasheid. Het komt hier maar op den schijn aan; de wereld wil bedrogen zijn; wel nu, laten wij dezelve bedriegen, om daardoor het meeste genot ongestoord te mogen smaken. Zulke en dergelijke zaden van ligtzinnigheid en huichelarij, kiemden weelig in het hart van den jongen moorberg. Voor ieder offer, dat hij in het openbaar der zedig- en betamelijk - heid moest brengen, wist rensburg hem ruime vergoeding te bezorgen; en deze werd weldra door dit alles zoo geheel onmisbaar voor lodewijk, dat hij niet afliet, vóór rensburg beloofd had, hem in de vacantie te zullen vergezellen. Nu en dan had hij tegen hem van zijne zuster gesproken, maar deze, welke eene fijne kenner van vrouwelijke schoonheid was, stond wezenlijk verbaasd, bij de ontmoeting van dit bekoorlijke meisje. Hartelijk verwelkomde zij haren broeder, groette zijn' vriend minzaam, wiens verwondering haar geenzins ontglipte, en onuitsprekelijk aangenaam was, beide verzoekende, haar in den tuin te volgen, waar een klein collation op hen wachtte. Dit verzoek was voor rensburg een bevel, en gezamenlijk ging men derwaarts. moorberg deelde weldra zijne gasten het plan voor den volgenden avond mede, en lodewijk zeide: Dan verzoek ik, het lieve mientje | |
[pagina 76]
| |
te mogen geleiden, terwijl ik u, mijn vriend, de zorg voor louise opdrage. Eenigzins onthutst, zag deze hem aan; doch rensburg liet haar geen' tijd, om te spreken, en antwoordde: Uw broeder, mejufvrouw, schijnt de kunst te verstaan, om wenschen te raden, die ik niet zou durven openbaren. Vergeef hem dit, om de vreugde des wederziens; en wilt gij ons genoegen volmaken, berust dan voor ditmaal, indien geene vroeger gemaakte bepalingen dit beletten, in zijne eenigzins vermetele beschikking. Zij boog zich, en als een oogenblik was de avond voorbij. rensburg beviel haar uitnemend; zijne bewondering was de triumf harer schoonheid; en hoe bevlijtigde louise zich, om den volgenden dag, door eene prachtige, smaakvolle kleeding, die schoonheid nog te vermeerderen. De moeite, hieraan besteed, werd haar rijkelijk vergoed. Jusvrouw muller, schoon het hoofd schuddende, over de vreemde, van zedigheid afwijkende modes, noemde haar een betooverend schepsel; en schoon rensburg dit niet waagde, sprak zijn gelaat des te duidelijker. Op den bepaalden tijd, begaf louise zich met hem en lodewijk, naar noordkerk's huis, om wilhelmina aftehalen. Dit lieve, welgekleede, maar veel minder opzien wekkende meisje, ontving hen minzaam. maria sloeg hare dochter onmerkbaar gade, en zag met ge- | |
[pagina 77]
| |
noegen, dat deze louise's kleeding, hoe prachtig ook, nu niet meer de hare zou gewenscht hebben; ja, zelfs deze in stilte een' vriendelijk smeekenden blik toewierp, om nog een en ander, zoo veel de tijd toeliet, te verbeteren; maar louise scheen dit niet optemerken. Gezamenlijk begaf men zich nu naar den schouwburg. louise's komst baarde opmerking; vele der aanwezende heeren kwamen komplimenten bij haar afleggen. Zij onving deze hulde, als regtmatig, en ook om rensburg, met een onuitsprekelijk genoegen. wilhelmina, die door de tegenwoordigheid van hare vriendin voorbij gezien werd, onderhield zich met lodewijk, die niet verzuimde, bij deze gelegenheid, zich van eene gunstige zijde voortedoen. Daar nu moorberg met zijne vrienden op eenigen afstand van hen geplaatst was, viel dit hem geenzins moeijelijk; en niet zonder zorg beschouwde maria het vertrouwelijke gesprek tusschen de jongelieden, dat, over de jaren der kindsheid en de onderling gesmaakte genoegens loopende, ook voor wilhelmina belangrijk werd. Toen echter het gordijn opgehaald werd, en wilhelmina mevrouw wattier, in al hare grootheid, als maria van lalain voor zich zag, vestigde zich hare onverdeelde aandacht en innige bewondering op deze onnavolgbare, verdienstelijke vrouw, vooral in het vierde tooneel | |
[pagina 78]
| |
van het tweede bedrijf, na het vertrek van mondragon, waar zij zich zelve vraagt: Hoe! ik mijn vaderland, mijn stad, mijn' roem verraden,
Of parma zal in 't bloed mijns dierbren zoons zich baden!
Afgrijsselijke keur! Maar kan ik twijf'len, ik!
Wat ik verkiezen moet in zulk een oogenblik?
Voegt ons niet voor ons land de stem van 't bloed te smooren?
Hoe menig moeder heeft haar' waarden zoon verloren,
In Neêrlandsch staatskrakeel? Hoe menig vrome vrouw
Zit om haar' echtgenoot gedompeld in den rouw?
Heeft dappre nassau zelf zijn broedren niet zien sneven?
In 't strijden voor ons heil? Ontzag hij ooit zijn leven?
Heeft hij zijn tranen niet in 't moedig hart gesmoord?
En heeft zijn voorbeeld niet elks krijgsmoed aangespoord?
Hij, die zijn eigen bloed voor Neêrland niet verschoonde:
Moet ik meer moeder zijn, dan hij zich vader toonde!
Natuur! verraad mij niet. ô Dierbaar Vaderland,
Uw ramp, uw ramp alléén, ontroere ons ingewand!
Uw stem alléén verdient bij ons gehoor te krijgen!
Zoo gij ons leven eischt, moet alles in ons zwijgen!
Wij zijn voor u gevormd, niet gij voor ons, ô neen!
De groote sterveling leeft voor uw heil alleen!
In 't ijvren voor uw zaak zal mij geen dood doen vreezen!
De mensch kan groot zijn, ja! zoodra hij groot wil wezen;
Dat hij zich boven 't lot verhef', hoe 't lot moog' woên.
De sterfling, in der daad, heest kracht, om goed te doen;
| |
[pagina 79]
| |
Hij is geenszins zoo zwak, gelijk men waant, geboren:
De deugd is nimmer stom, 't staat aan hém, haar te hooren.
ô Stem van hoornes bloed, versterk mijn grootsch besluit.
Dat zij en die der eer natuur in 't werken stuit'.
Zoo parma met het bloed mijns zoons zijn vuist bevlekke,
Dat Nêerlands treurend volk tot maagschap mij verstrekke.
Hoe het louise mogelijk was, tusschen de bedrijven van het uitmuntende treurspel, met de kleeding van deze en gene dame te spotten, om beuselingen te lagchen, en met rensburg te schertsen, dit begreep wilhelmina niet. Verdwenen was de wolk, die hare opgeruimdheid omsluijerde, en hooger verhief zich het hart van het vaderlandlievende meisje; hooger stegen hare bewondering en hulde, toen maria den eerst vleijenden, maar nu dreigenden parma antwoordde: Daar wilde ik zijn, mijn Heer! die taal kan mij bekoren,
Meer dan de zoete taal die gij mij hebt doen hooren.
Ik heb een Neêrlandsch hart, een hart dat nimmer vleit.
Wees ook opregt: verweer uw Konings majesteit;
Spreek als 't een Landvoogd past; ik zal 't met vreugd verwachten.
lalainzal, inderdaad, farnese hooger achten,
Wanneer hij als een held en overwinnaar spreekt,
Dan als hij voor haar kruipt, en om haar vriendschap smeekt.
| |
[pagina 80]
| |
Naauwelijks was het stuk geëindigd, en de luide toejuiching der menigte door een heerlijk muzijk vervangen, of grootvader westerveld begaf zich naar wilhelmina. Wel nu, mijn kind - vroeg hij haar luisterende - wat zegt gij? - Wat ik zeg, ô lieve grootvader - antwoordde zij, met geestdrift - het laat zich niet beschrijven, wat ik gevoel. Nooit heb ik iets gezien, dat mij meer beviel. Met deze betuiging voldaan, knikte de oude man haar vriendelijk toe, en begaf zich weder naar zijne plaats. lodewijk poogde nu wilhelmina's aandacht te vestigen, door haar den inhoud van het bekende nastukje, dat gegeven zoude worden, medetedeelen; doch zij was nog zoo geheel vervuld met alles, wat zij gezien had, dat hem dit slechts gedeeltelijk gelukte. Het hinderde haar niet meer, dat men zoo veel wierook aan louise's ijdelheid offerde. De gedachte: ook ik ben een Hollandsch meisje, en kan groot, edel handelen, wanneer ik slechts ernstig wil; alle beuzelarij en weelde, iedere navolging van vreemde zeden is mij onwaardig! bezielde haar hart. Had louise daarin gedeeld, hoe zoude dit wilhelmina, die haar nog altoos liefhad, verblijd hebben; maar zij zag, met leedwezen, daarvan het tegendeel. Met weemoed dacht zij aan de woorden van hare vriendin: Het is zeker maar een oorspronkelijk Hollandsch stuk; | |
[pagina 81]
| |
doch beter iets, dan niets. En met een smartelijk gevoel merkte zij op, hoe weinig louise zich dien avond met haar bemoeid had. Met het sluiten van het tooneel, begaven de jonge lieden zich, volgens vroegere bepaling, naar moorberg's huis, om daar familair te eten. Liever zoude wilhelmina hare ouders en grootvader vergezeld hebben, te meer, dewijl lodewijk en louise verscheidene gasten tot dat einde gevraagd hadden; maar niet bijzonder willende schijnen, vergunde zij lodewijk, haar derwaarts te geleiden. Jufvrouw muller had alles in gereedheid, om een talrijk gezelschap te ontvangen. louise was zeer opgeruimd, en rensburg deed wat hij kon, om dit nog te vermeerderen. lodewijk beproefde hetzelfde bij wilhelmina; doch met reden niet over hare vriendin te vrede, die haar naauwelijks scheen te zien, en geenzins gestemd, om in de gesprekken aan tafel te deelen, was zij stiller dan gewoonlijk, vooral na dat een der aanwezende heeren zich uitdrukkingen vergunde, die raillante vrolijkheid genoemd werden, doch wezenlijk beleedigend waren voor fatsoenelijk meisjes. lodewijk, die wilhelmina onwillekeurig achtte, schoon anders zeer genegen, om den jongen losbol te helpen, was te wel overtuigd, dat hij daarmede bij haar geenszins zijn hof zoude maken. Hij was dus de eerste, die daarover zijn | |
[pagina 82]
| |
ongenoegen te kennen gaf, en ernstig verzocht, dat dit niet weder zou gebeuren. Daar rensburg nu geheel met hem instemde, had dit ten gevolg, dat er verder niets meer van dien aard wilhelmina en andere meisjes ergerde; en zij, de veinzerij van lodewijk voor afkeer van onkiesche gesprekken houdende, begon hem daarom hooger te achten. Zij bewilligde uit dien hoofde, bij het afscheid, te gereeder in zijn verzoek, om den volgenden namiddag na haren welstand te mogen vernemen. wilhelmina begaf zich nu ter rust, en ontwaakte niet, vóór dat maria haar wekte, en zeide: Wilt gij niet opstaan, mientje? vader is reeds uit. Ik ontbijt niet gaarne alleen, en grootvader westerveld is hier al een half uur geweest. - Dit was genoeg voor het meisje, om terstond aan het verlangen harer moeder te voldoen, die, wetende, dat het haar aangenaam zoude zijn, het ontbijt in een prieel had laten brengen. Grootvader westerveld zat daar, en rookte zijne pijpje. Wel, dat valt mij toe, kindlief; - zeide hij minzaam - ik dacht niet, dat ik dezen morgen u zoude te zien gekregen hebben. Nu, voor eene enkelde keer schaadt dit niet; gij ziet er zoo gezond en frisch uit, dat het een lust is. Maar zeg mij nu eens, hebt gij u gisteren avond niet uitnemend vermaakt? | |
[pagina 83]
| |
wilhelmina.
ô, Lieve grootvader, dat hebt gij immers wel gemerkt. Het is goed, dat ik niet dikwijls in de gelegenheid ben, om zulke stukken te zien; want, waarlijk, het zou eene wezenlijke opoffering zijn, dan t'huis te blijven.
grootvader.
En toch verbeelde ik mij, dat gij gisteren met zulk een vooruitzigt niet zeer opgeruimd waart.
wilhelmina, openhartig.
Dat was ook zoo. Ik kan nu zelve niet begrijpen, hoe ik zoo dwaas geweest ben. De gedachte, hoe ik met louise in kleeding zoude verschillen, maakte mij den geheelen dag te onvrede. Het verwondert mij, dat moeder dit niet gezien heeft.
maria, vriendelijk.
Ik zag het wel, mientje; maar wilde liever, dat eigene overtuiging, dan mijne opmerking u het verkeerde hiervan deed gevoelen. Maar wie bragt u tot betere gedachten?
wilhelmina.
Het heerlijke treurspel van gisteren avond. Meer dan eens had ik het met genoegen gelelezen; doch toen ik in mevrouw wattier die | |
[pagina 84]
| |
groote, edele maria voor mij zag, gevoelde ik overtuigender dan ooit, wat ik als Hollandsch meisje verpligt ben; en hoe schaamde ik mij, dat ijdelheid en zucht naar opschik mij dit had kunnen doen vergeten.
westerveld, hare hand vattende.
Braaf mijn kind; zie, het doet mij, ouden man, zoo goed, dat mijne kleindochter hare waarde gevoelt; zonder dat gevoel is een meisje niets. De schitterendste edelgesteenten, de prachtigste opschik kan geene arme, naar ijdelheid hakende ziel bedekken. Afkeuren zoude ik het, indien gij uwe kleeding niet naar het gebruik van den deftigen burgerstand schikte, of die netheid niet in het oog hield, welke de vrouw vooral past, en zoo wel staat; maar bedroeven zoude het mij, als ik zag, dat gij, door ijdelheid vervoerd, geene belangrijke bezigheid kendet, dan voor uw' opschik te zorgen, of, die kieschheid gering achtende, welke een Hollandsch meisje heilig behoort te zijn, uw liet verleiden, om vreemde wulpsche, ja, dikwijls de zedigheid kwetsende modes te volgen, die mij en alle weldenkenden zoo dikwijls ergeren, als droevige bewijzen van eene meer en meer veld winnende ligtzinnigheid, die onze natie onteert, en waarvoor bij uwe vriendin louise | |
[pagina 85]
| |
wel eens eene nadrukkelijke waarschuwing noodig was.
wilhelmina, goedaardig.
Zóó als gisteren avond, is zij ook bijna nooit.
westerveld.
En toen moest zij het vooral niet geweest zijn. Zie lief kind, gij weet, dat ik altoos het beste denk, maar het smarte mij, haar zoo te zien. wilhelmina, blozende.
Haar vader is rijk, en er zijn meer aanzienlijke meisjes, die zoo gekleed gaan.
maria.
Het was beter voor haar, dat zij het eerste niet wist; doch is zij bovendien verzekerd, altoos overvloed te zullen bezitten; en zoude zij zich, bij het gemis of verlies van tijdelijke goederen, onschuldig aan verkwisting kunnen rekenen? O mijn kind, God geve dat louise nimmer ondervinde, wat het is, onder de tegenheden van dit leven zich zelve te moeten beschuldigen. Dat ik wel eens weigerde, aan uwe begeerten te voldoen, zulks vloeide voort, uit de hartelijke zucht, om u in tijds voor zulk een grievend berouw te beveiligen. Wie zijne begeerten niet weet te beteugelen, en aan | |
[pagina 86]
| |
godsdienst en verstand te onderwerpen, die heeft nooit genoeg. En wilhelmina, kan ook het duurzaam bezit der grootste schatten ooit het gebrek aan die kieschheid vergoeden, welke men slechts eenmaal kan verliezen? Waarlijk, de treurige gevolgen daarvan bij velen behoorden louise afkeer inteboezemen; zij heeft zoo wél haar verstand.
wilhelmina, hare moeder met weemoed omhelzende.
O, dat zij zulk eene moeder, zulke vrienden had, als ik, zeker was zij dan een uitmuntend meisje geworden. Alles, zelfs haar vader werkte mede, om hare ijdelheid en zucht naar verstrooijing te bevorderen. Wanneer zij maar eens van die zucht naar alles, wat vreemd is, geneezen was, dan zou zij meer achting voor vaderlandsche zeden verkrijgen, maar....
maria.
Lieve dochter, ik weet, wat gij zeggen wilt; dat schijnt u bezwaarlijk, en met regt, ik zelf heb medelijden met uwe vriendin, zou haar zoo gaarne raden en helpen; want ik heb altoos geloofd, dat zij een goed, gevoelig hart bezat, schoon haar lagchen tegen den vriend van haren broeder, onder de treffendste uitdrukkingen van het stuk, zulks geenzins bevestigde. | |
[pagina 87]
| |
westerveld.
Neen, waarlijk niet.
wilhelmina.
En toen kwam het alleen door het vooroordeel, dat zij tegen een oorspronkelijk Hollandsch treurspel koesterde.
westerveld, het hoofd schuddende, met aandoening.
Kind, dan is het reeds ver met louise gekomen; dan zal zij zich ook weldra den naam van een Hollandsch meisje beginnen te schamen. Foei, dat grieft mij; dit had ik nog in haar niet vermoed. Zie, ik ben nu oud, maar toen ik gisteren avond lalain hoorde zeggen: Erkentnis is dit volk, in voor- en tegen-spoed,
Zoo eigen, als de trouw standvastigheid en moed.
verhieven zich mijne eerzucht en vaderlandsliefde met jeugdige kracht. wilhelmina, wilhelmina! hoe dank ik God, dat gij beter, edeler denkt; laat u nooit aftrekken van uwe beginselen; waardeer den naam, dien gij draagt, en zoo vele niet meer verdienen. Wanneer ooit uw harte tot ligtzinnigheid of zucht naar vreemde zeden overhelt, denk dan, zoo als | |
[pagina 88]
| |
gij gisteren deedt: Ik ben een Hollandsch meisje; mijn gedrag moet bewijzen dat ik dien naam vereer; en alleen getrouwe pligtsbetrachting, die zich zoo geheel paart met een vrolijk genot van dit leven, kan mij duurzaam gelukkig maken. Dan, mijn kind, dan verdient gij, tot eene natie te behooren, die weleer, door godsdienst, goede trouw en matigheid, zoo groot, alom geëerbiedigd, en van den Almagtigen zoo rijk gezegend werd; dan zult gij in uwen kring medewerken, om de, door vreemden invloed verslapte, veerkracht uwer landgenooten te herstellen, uwe vaderlandsliefde op het schoonste bewijzen, de vreugde van ons allen, en welgevallig in de oogen der Godheid zijn.
maria, aangedaan wilhelmina aan hare borst drukkende.
Ja, mijn kind, geloof uwen braven grootvader, die ik nooit kan vergelden, dat hij mij zoo leerde denken. Gij zijt thans in die jaren, waarin gij meer over u zelve moet waken. Het is mij onmogelijk, altoos verkeerde voorbeelden van u te verwijderen. Men zal u misschien ook de aswijking van oud vaderlandsche deugden als schuldeloos en als behoefte in dezen tijd aanprijzen; maar wie dit doet, die misleidt zich zelven, of wil u in het onge- | |
[pagina 89]
| |
luk storten; laat mij daarom uwe beste vriendin blijven. Voor groote misstappen zullen uw o bedorven gevoel, uwe liefde en eerbied voor God en den besten godsdienst u bewaren; gij zult de stem van het geweten, de schoone blos der schaamte, die heilige onwaardeerbare schuds-engelin uwer deugd, niet versmaden; maar gij kunt in omstandigheden komen, dat gij raad en meerdere ervaring noodig hebt; en zoo gij eens dwaaldet, wie kan u zoo liefhebben, als ik? Wie zal u gereder die dwaling vergeven en helpen herstellen, als uwe moeder?
wilhelmina, zeer bewogen.
Niemand; en wie bemin ik ook zoo hartelijk!
maria.
Kind, hoe rijk maakt gij mij! Zie, ook uw brave grootvader gevoelt de onschatbare waarde van dit oogenblik. Ja, het vertrouwen zijner kinderen te bezitten is voor weldenkende ouders het sterkste bewijs hunner liefde; eerst dan, als zij de aangelegenheden van hun hart, aan vreemden mededeelen, dan moeten zij voor de toekomst beven. Zoo worde het nimmer tusschen ons; ook in uwe verkeering met jongelingen blijve uw hart open voor uwe moeder; en zoodra gevoelens in u oprijzen, die gij voor haar zoekt te verbergen, dan zijn de- | |
[pagina 90]
| |
zelve misdadig. Ik bezef, beter dan gij, hoe veel van eene eerste verkeering van jonge lieden van beide seksen afhangt; en de komst van lodewijk en zijnen vriend geeft ons aanleiding om hier over te spreken. Geenszins wil ik beweeren, dat zij tot dezulken behooren, die er zich een spel van maken, om hoofd en hart van jeugdige meisjes, door vleijerijen en lofspraken, te bedwelmen, ten einde naderhand die zelfde meisjes als ijdele zottinnen te bespotten, en ongelukkig te maken; maar ik reken mij tot pligt, om u, met al den ernst eener liefhebbende moeder, hiervoor te waarschuwen, zoo als ook voor eene ijdelheid en zucht naar verstrooijing, die zoo veel voedsel vindt, in de tegenwoordige leefwijze onzer jonge lieden. Ik verlang niet, dat gij u zult afzonderen; integendeel, maar gij kondet, door u aan deze of gene schitterende vermaken te boeijen, onverschilliger omtrent God, naauwgezette pligtsbetrachting en huisselijk geluk worden. Dit schijnt u nu wel onmogelijk, en echter hoe vele, die het ook niet geloofden, zijn daardoor verleid? Gevoelt gij dus, door deze en gene uitspanningen, afgetrokken te worden van uwe eigenlijke bestemming, ruk u dan moedig daar van los; kost dit opoffering, duizendvoudig zult gij er voor beloond worden; doet gij het niet, dan zijn de gevolgen onberekenbaar. Op den | |
[pagina 91]
| |
bloemrijken weg der ligtzinnigheid, kan men niet stilstaan; de eerste stappen mogen aarzelend gedaan worden, de anderen volgen van zelve. Ja, mijn kind, dagelijks bid ik God, dat hij u daarvoor beware, en onze hartelijke pogingen tot uw geluk zegene.
wilhelmina.
En die God zal het gebed eener brave moeder niet onverhoord laten, mij helpen, om zoo braaf, zoo goed te worden. Maar louise, ach, zij is meer te beklagen, dan te beschuldigen. Misschien zou moeder nog veel bij haar kunnen bewerken; en lodewijk, die is geheel veranderd. Toen gisteren avond een der heeren uitdrukkingen gebruikte, welke ons ergerden, gaf hij zijn ernstig misnoegen daarover te kennen; zelfs zorgde hij, dat het niet weder gebeurde.
maria.
Dat was braaf van hem. Foei, hoe geheel bedorven moet niet het hart van een' jongeling zijn, om zich zoo iets, en dan nog in het gezelschap van fatsoenlijke meisjes, te durven vermeten. Doch genoeg, mijn kind; vader moet ons niet zoo aangedaan vinden; bij de eerste gunstige gelegenheid zal ik eens ernstig en hartlijk met uwe vriendin spreken. | |
[pagina 92]
| |
wilhelmina, verheugd.
ô Dat is goed, mogt dit maar spoedig gebeuren.
westerveld, met aandoenlijken ernst.
Zelve braaf handelen, verdwaalden op den regten weg te brengen, ja, mijn kind, zoo wil het God, zoo wordt de mensch wat hij, volgens zijne heerlijke bestemming, moet worden.
Met eerbiedige liefde, kuste het meisje den edelen grijsaard, en begaf zich aan hare huisselijke bezigheden. Blijde tevredenheid zweefde op haar aanminnig gelaat. Maar wie kent ook gelukkiger oogenblikken in dit dikwijls moeitevolle leven, dan de zulke, waarin wij, met inwendige zelfsvoldoening, de heiligste voornemens koesteren, om standvastig voorttegaan op het pad der deugd? Dan zegt ons hart: God, de eindeloos weldadige, zag met zegenende goedkeuring op u neder; Hij zal uwe lotgevallen regelen, u ondersteunen in het uur der verzoeking, en iedere overwinning moet uw geluk verhoogen. Dan worden de kleinste genietingen, welke wij anders dikwijls voorbijzien, bronnen van de reinste vreugde. Dan, ja, gevoelt men, in zalige overtuiging, welk eene harmonie er tusschen den heiligen God en den feilbaren mensch bestaan kan. | |
[pagina 93]
| |
noordkerk, geen deelgenoot van een gesprek, dat voorzeker zijn lievend vaderhart het streelendste genoegen zoude verschaft hebben, kwam later dan gewoonlijk thuis; en maria bespeurde terstond, uit den donkeren, ernstigen blik, met welken hij zich aan tafel zette, dat hij niet opgeruimd was. Meermalen gebeurde het, dat noordkerk in zijne edelste bedoelingen willekeurig tegenstand ontmoette; en maria viel hem dan met geene ijdele vragen lastig, maar poogde, door hartelijke liefde en huisselijk onderhoud, zulks te vergoeden. Nu echter van hetzelfde middel gebruik makende, bereikte zij haar oogmerk niet. noordkerk bleef ernstig en afgetrokken; en eerst, toen wilhelmina, na het eindigen van den maaltijd, opstond, om een half uurtje voor haren vader op het klavier te spelen, nam hij haar bij de hand, reikte de andere aan maria, en zeide: Ik ben niet geschikt, lieve mientje, om thans naar u te luisteren; doch ga met uwe moeder bij mij zitten, opdat ik u daarvan de reden kan mededeelen. - Gaarne bewilligden beide in zijn verlangen; en noordkerk, hare verwondering bespeurende, vervolgde nu aldus: Gij weet, lieve vrouw, dat ik dezen morgen reeds vroegtijdig verzocht werd, aan het huis van Mevrouw hultman te komen. Denkende, dat zij mij over deze of gene zaken | |
[pagina 94]
| |
wilde raadplegen, vond ik de brave vrouw, die reeds jaren sukkelde, dermate verergerd, dat zij hoogstwaarschijnlijk geene twee dagen meer kan leven. Doodelijk afgemat stond hare brave dochter geertruide, die met voorbeeldige liefde en getrouwheid de lijdende moeder oppast, voor haar bed; en vruchteloos poogde men het lieve meisje van daar te verwijderen. Ik zal u niet behoeven te zeggen, dat dit gezigt mij trof; maar deze aandoening paarde zich met billijke verwondering, toen Mevrouw oostdijk uit L....., de Tante van geertruide, die daar aan huis gelogeerd is, mij berigtte, dat ik, nevens haren echtgenoot, tot voogd over de welhaast ouderlooze dochter was aangesteld, en tevens betuigde van hartelijk te wenschen, dat ik de begeerte van eene stervende en van derzelver ongelukkige dochter niet mogt verijdelen. Wat kon ik antwoorden? Aan den eenen kant menschenliefde, aan den anderen kant gegronde, afschrikkende zwarigheden, ja, maria, zoo gewigtige, dat ik niets anders beloofde, dan dat ik de zaak in ernstige overweging zou nemen. Ik meen zeker te weten, dat Mevrouw hultmans vermogen, door de slechtheid van anderen, gedurende eenige jaren, dermate achteruit gegaan is, dat de inkomsten aan geertruide geen onafhankelijk leven kunnen verzekeren. Men heeft | |
[pagina 95]
| |
het vertrouwen van de brave vrouw schandelijk misbruikt, in weelde doorgebragt, wat zij als eene spaarpenning voor hare dochter bezuinigde; en schoon er van de uitgezette gelden nog een gedeelte zal te regt komen, reken ik de meeste verloren. Het is waar, des te meer verdient geertruide belanglooze hulp; gaarne wil ik ook daaraan het mijne toebrengen; doch bij zulke vooruitzigten haar voogd te worden, de heiligste pligten op mij te nemen: hoe meer ik dit indenk, des te grooter worden mijne regtmatige zwarigheden; en zie daar de oorzaak mijner afgetrokkenheid. Deel mij nu uwe gedachten mede; doch geloof, dat geene dan wezenlijke beletselen mij kunnen afschrikken, van aan de inspraak van mijn hart te voldoen. Hier zweeg noordkerk, en met vochtige oogen antwoordde maria: Daarvan ben ik overtuigd; maar zou ik nu vreezen, dat die bedenkingen, hoe gegrond, uw besluit zullen bepalen? Neen, dan moest ik mijn' echtgenoot, wilhelmina haren vader niet kennen. O, noordkerk, hoe dikwijls kwaamt gij niet bij mij, en zeidet: Lieve maria, het is mij weder gelukt, een' verdrukte regt te verschaffen. Weduw en wees te beschermen, voor onderdrukking te bewaren, is toch heilige, welgevallige pligt! Dan drukte ik u aan mijn hart en | |
[pagina 96]
| |
dankte God, voor uw bezit. Zoo gij echter voor de eerstemaal mindere waarde daarin stelt, of u door zwarigheden laat afschrikken, die toch nooit zoo drukkende kunnen zijn, als zelfbeschuldiging.... o geliefde, laat dan uwe maria en wilhelmina de voorspraken dezer ongelukkige mogen worden! Met stille aandoening, leide zij zich aan zijne borst, en smeekende zag wilhelmina op haren vader. Ook gij wenscht het, mijn kind? vroeg noordkerk? Ach! - stamelde zij, hem omhelzende - verdiende ik anders, zulke ouders te bezitten? Maar ik weet, dat gij het doen zult! Ja, - riep noordkerk, vrouw en dochter omvattende - ja, ik zal geertruide's voogd worden; en zoo God mij eens van u afriep, dan beloone hij uwe menschenliefde met zulk een' vriend, als ik voor deze ongelukkige hoop te zijn! - Dankbaar, maar weemoedig, ontwikkelde zich Maria aan zijne omhelzing. noordkerks laatste woorden hadden haar getroffen. Zij wischte de tranen af, die in wilhelmina's oogen glinsterden, en zeide: Zoo moest dan toch eene treurige gedachte de reine vreugde onzer harten verminderen. Maar, lieve dochter, het is misschien goed, dat vader mij dit herinnert; want hoe ligt kon de gelukkige echtgenoote en moeder eens vergeten, dat ook de dierbaarste betrekkingen van | |
[pagina 97]
| |
dit leven niet voor de schichten des doods beveiligd zijn! Nog sprak zij, toen noordkerk een briefje van Mevrouw oostdijk ontving, met verzoek, om ten spoedigste daar te komen, dewijl het einde harer zuster, met rassche schreden, naderde. maria aarzelde geen oogenblik, om hem te vergezellen; en wilhelmina bleef dus alleen. Maar hoe veel stof had zij niet, om met stille erkentenis aan het voorgevallene van den dag te denken. Onwillekeurig verhieven zich hart en ziel tot den Oneindigen, en de getuigenis van maria: Ik ben eene gelukkige moeder! verschafte haar een genot, dat alleen uit de zuivre bronnen van kinderlijke liefde en deugd kan voortvloeijen. In deze stille overpeinzingen stoorde haar de komst van lodewijk. Zij ontving hem met ongekunstelde minzaamheid; en het afwezen van noordkerk en maria gaf spoedig aanleiding om over geertruide en hare trouwe kinderliefde te spreken. wilhelmina deed zulks met eene belangstelling en hartelijkheid, die lodewijk genoegzaam overtuigden, dat zij geen meisje was, om er een' gewonen liefdes-roman mede te spelen; en schoon hij naderhand bij rensburg haar gedrag dweeperij noemde, kon hij echter hetzelve niet zonder onwillekeurige achting beschouwen, ja, het kostte hem moeite, de nog niet geheel tot zwij- | |
[pagina 98]
| |
gen gebragte stem des gewetens te onderdrukken. Uit deze onaangename, en pijnelijke stemming redde hem zijn vriend, die, op verzoek van louise, een' nieuwen, door hem aangeprezen', Franschen roman van den boekverkooper halende, in het voorbijgaan uit haar' naam, naar wilhelmina's welstand kwam vernemen. Het lieve meisje, zich veel beloovende van de vervulling der belofte harer moeder omtrent louise, beantwoorde dit minzaam. Na eenige onbeduidende gesprekken, namen beide heeren hun afscheid; en wilhelmina ontving nu, van grootvader westerveld, het berigt van mevrouw hultman's overlijden. Had ooit een meisje aanspraak op achting en deelnemende menschenliefde, dan was het geertruide hultman. Niet bedeeld met schoonheid, bezat zij eene innerlijke waarde, welke men dikwijls in de groote wereld voorbijziet, maar die kostelijk is in de oogen van God. Vroeg verloor zij haren vader, en zints dien tijd genoot hare moeder geene bestendige gezondheid. Naauw door den band der natuur, naauwer nog door hartelijke liefde en gemeenschappelijk ongeluk, met elkanderen vereenigd, offerde geertruide gewillig vele genoegens op, welke andere meisjes van hare jaren genoten, en vond zich, door de dankbare liefde harer sukkelende moeder, rijkelijk beloond. In- | |
[pagina 99]
| |
tusschen drong mevrouw hultman er altoos op aan, dat zij nu en dan in de genoegens van het gezellige leven zou deelen. geertruide was hier toe geenszins ongenegen; maar juist daardoor verloor zij de nog altoos heldere stemming harer ziel. Bij het gemis van rijkdom, schoonheid en schitterende talenten, werd hare innerlijke waarde, die zich met nederigheid paarde, niet zelden uit het oog verloren; en als jongelingen en meisjes zich met deze of gene uitspanningen verlustigden, stond geertruide wel eens eenzaam en verlaten; dan wischte zij een' bitteren traan weg, en in iederen blik op hare gestalte meende zij bespotting te merken. Niet altoos was dit zoo; maar er waren echter jongelingen, die, hare beschroomdheid als gebrek aan beschaving beschouwende, daarover lachten, en haar in stilte bij andere meisjes tot het doel hunner laffe scherts en vleijende vergelijkingen maakten. wilhelmina was daarbij eens tegenwoordig. De verontwaardiging, die op haar gelaat zweefde, de minzame onderscheiding, waarmede zij toen geertruide behandelde, en haar gesprek met louise toonden sprekende, hoe zij zulk eene lage beschimping verfoeide. Was het haar echter bekend geweest, hoe gaarne dit edele, miskende meisje aan den boezem eener deelnemende vriendin haren kommer had willen uitstor- | |
[pagina 100]
| |
ten, hoe zij nog altoos, om dien kommer voor de lijdende moeder te verbergen, in gezelschappen kwam, die zij veel liever had willen ontvlugten: ô gewisselijk, wilhelmina was hare vriendin geworden. Maar het ontbrak geertruide aan moed, om daartoe pogingen aantewenden. De smartelijke miskenning, die haar zoo dikwijls griefde, schrikte haar bij iedere gelegenheid af. Somber en beschroomd, trachtte zij eenen wensch te smoren, wiens vervulling zoo veel heil beloofde; doch onvergetelijk bleef haar wilhelmina's gedrag, en in de lange nachten, die zij wakende bij de sukkelende moeder doorbragt, was de herinnering daaraan een zachte balsem voor het lijdende hart. Hoe veel geertruide nu aan uitwendige voorregten moest ontberen, des te meer poogde zij, voor zich zelve haren geest te beschaven en haar hart te veredelen; en dit verschafte haar eene opbeuring, welke zij vergeefs bij andere menschen gezocht had. Naast de oppassing der geliefde moeder en de verzorging van het huishoudelijke, kende geertruide geen grooter genoegen, dan het lezen. Een onbedorven gevoel en nimmer ontheiligde verbeeldingskracht bepaalden de keus van hare boeken; en was zij eens ter nedergeslagen, dan vond zij in ewald's Handboek voor Vrouwen de krachtigste vertroosting. Zoo vormde dit edele meisje verstand en hart. Alleen haar oom oostdijk, met | |
[pagina 101]
| |
wien zij bestendig briefwisseling hield, was haar daarin behulpzaam, en poogde te gelijk een' zekeren afkeer voor het gezellige leven bij haar tegentegaan, die alleen het gevolg van teleurstelling en miskenning was. Toen nu geertruide's berigten omtrent den toestand van hare moeder bedenkelijker werden, stelde oostdijk haar in eenen bries de noodzakelijkheid voor, om, nevens hem, een' kundigen en vertrouwden man uit hare stadgenooten te kiezen; en terstond bepaalde zich hare keus tot wilhelmina's vader. oostdijk, schoon noordkerk in persoon niet kennende, had meermalen met lof van hem hooren spreken; en daar onvermijdelijke bezigheid hem beletten naar H...... te reizen, vertrok zijne vrouw derwaarts, zoo om geertruide bijtestaan, als om hare nicht van oostdijks goedkeuring te verzekeren, die haar binnen weinige dagen zou volgen. Ofschoon nu wel verwachtende, mevrouw hultman in bedenkelijke omstandigheden te zullen aantreffen, vond mevrouw oostdijk de krachten harer zuster dermate afgenomen, dat zij, reeds den volgenden morgen na hare komst, met bewilliging van geertruide, noordkerk door een briefje verzocht, om hem te mogen spreken. Zijne hartelijke deelneming streelde geertruide; maar de aarseling om de zaak als voogd op zich te nemen verwonderde haar | |
[pagina 102]
| |
minder, dan mevrouw oostdijk. Zij had te weinig bewijzen van hulpvaardige menschenliefde genoten, om dit met vertrouwen, zelfs van eenen noordkerk te wachten; en echter trof haar de waarschijnlijke verijdeling dezer hoop zoo sterk, dat zij, na zijn vertrek, snikkende op het leger der stervende nederviel. Vergeefs poogde mevrouw oostdijk haar te bewegen, om eenige oogenblikken te rusten. Alles beproevende, wat bij mogelijkheid nog eenige verzachting of verkwikking aan de geliefde moeder konde verschaffen, week zij geen oogenblik van het bed. Eerst toen eene ligte stuiptrekking het naderend einde voorspelde, gaf zij mevrouw oostdijk hare plaats, doch weigerde aan den geneesheer, het vertrek te verlaten. Op dit oogenblik traden noordkerk en maria binnen; en noordkerk den wenk des geneesheers begrijpende, nam geertruide vriendelijk bij de hand, geleidde haar naar het ander einde van de kamer, meldde haar, met weinig woorden, zijn besluit, en verzocht haar dringende, om aan den wensch des geneesheers te voldoen. Uwe eigene verkiezing, lief meisje - sprak de brave man - maakte mij tot uwen voogd; als zoodanig, is het mijn pligt, voor u te zorgen. Gij kunt met de hartelijkste liefde niets meer voor uwe moeder doen; zij heeft geene bewustheid van het haar omringende; daarom raad ik u ernstig, | |
[pagina 103]
| |
deze kamer te verlaten; mijne vrouw zal bij u blijven; wij zullen alles doen, wat gedaan kan worden; en geeft uwe moeder het geringste blijk van naar uwe tegenwoordigheid te verlangen, dan beloof ik, u zelve bij haar te zullen brengen. - Deze belofte, gepaard met de vervulling van eenen zoo belangrijken wensch, bereikte het doel. Nog eens begaf zich geertruide naar hare stervende moeder, kuste het, met doodzweet bedekte, gelaat, en huiverende van aandoening, voldeed zij, op maria leunende, aan het verlangen harer vrienden. De zachte, liefderijke, vertroostende redenen van deze brave vrouw vonden den weg tot geertruide's hart. Ach, zeldzaam had men zoo met haar gesproken. Ieder oogenblik het berigt van 's moeders dood wachtende, ontving zij de tijding met weemoedige bedaardheid; doch scheen de verzekering van noordkerk, dat hij voortaan hare belangen de zijne zoude noemen, bijna niet te durven gelooven. Weldra werd bevestigd, dat de vrees harer goede tante gegrond was. Met de hoogstmogelijke inspanning van krachten, had geertruide gepoogd, de lijdende moeder te helpen; maar nu deze hare hulp niet meer behoefde, bezweek de uitgeputte natuur. Tegen den avond kreeg zij eene geweldige koorts, waarin zij telkens waande, nog hare moeder te | |
[pagina 104]
| |
moeten helpen; en eerst bij den afloop derzelve, zag zij maria voor haar bed zitten, die met belangstelling voor haar waakte, terwijl noordkerk, met mevrouw oostdijk, het noodige verrigtede. Roerende was de erkentenis van het lieve meisje. Zou - vroeg zij, bij maria's vertrek - zou uwe wilhelmina mij niet eens willen bezoeken? Gaarne, mijn kind - antwoordde maria - mientje neemt het hartelijkste deel in uwe omstandigheden; en was het niet zoo laat, nog dezen avond zou zij uwen wensch en haar eigen verlangen bevredigen. - Onuitsprekelijk opgebeurd door deze verzekering, glinsterden tranen van dankbaarheid in geertruide's oogen. O, rijken en aanzienlijken, zoo gij wist, hoe veel invloed een vriendelijk opbeurend woord, een blijk uwer belangstelling op het hart van armen en ongelukkigen heeft, gij zoudt meer daaraan denken, en bij zalige ondervinding weten, wat menschenheil gij ook daardoor kunt stichten. Grootvader westerveld was op het verzoek zijner kleindochter bij haar gebleven, en de dankbare handdruk van den grijsaard, waarmede hij noordkerk begroette, en zijne achtingvolle teederheid jegens maria getuigden sprekende, hoe zeer hij hun gedrag vereerde. wilhelmina vroeg, met innige deelneming, naar geertruide's toestand; en maria antwoordde gaarne op | |
[pagina 105]
| |
hare belang stellende vragen. Eerst toen noordkerk zich nederzette, om, volgens afspraak met mevrouw oostdijk, aan haren echtgenoot te schrijven, gingen zijne huisgenooten ter rust; maar hij offerde geredelijk een paar uren slaaps aan de belangen eener ongelukkige. noordkerk's edel, menschlievend hart sprak in ieder' regel des briefs, en dringende verzocht hij oostdijk, zoo spoedig mogelijk overtekomen, om door onderling beraadslagen de beste en doelmatigste middelen te kiezen, en voor de belangen van geertruide aantewenden. maria liet des anderen morgens zeer vroegtijdig naar hare omstandigheden vernemen; en daar dit berigt niet gunstig was, vertraagde wilhelmina geen oogenblik, om naar geertruide te gaan. Reeds met innige deelneming bezield, vermeerderde zulks niet weinig, toen zij van mevrouw oostdijk hoorde, dat de ongelukkige weder een' nieuwen aanval van koorts gekregen had, en gedurig ijlhoofdig was. Voor het bed komende, scheen zij haar niet te kennen, maar betuigde telkens, in verwarde uitdrukkingen, de innigste dankbaarheid aan noordkerk en maria, gedurig vragende, of wilhelmina haast zoude komen. Het lieve meisje poogde geertruide van hare tegenwoordigheid te overtuigen; doch zeide tevens aan mevrouw oostdijk, van niet te kunnen begrijpen, waar- | |
[pagina 106]
| |
om de zieke zoo hartelijk naar hare komst scheen te verlangen. Deze, eerst in het denkbeeld, dat eene vorige gemeenzame verkeering hiertoe aanleiding gegeven had, kon, toen wilhelmina verzekerde, geertruide slechts weinige keeren, en dan nog niet als in gezelschap gesproken te hebben, geene opheldering geven, maar verzocht haar dringende, eenigen tijd daar te blijven. Bereidwillig voldeed wilhelmina aan dit verlangen, en ging bij geertruide's bed zitten, die, nu insluimerende, geene dadelijke hulp noodig had. Met stille aandoening het meisje beschouwende, welks zigtbare vermagering zoo sprekende getuigde, dat zij hare krachten en gezondheid aan eene geliefde moeder had opgeofferd, dacht wilhelmina gedurig aan de vrees van noordkerk, dat deze ongelukkige wees, indien zij herstelde, gedeeltelijk van weldaden zou moeten leven. Deelnemende tranen glinsterden nog in haar oog, toen geertruide, ontwakende, met eene zwakke stem, om eenig drinken vroeg. wilhelmina bood het haar minzaam aan, en vroeg te gelijk, hoe zij zich nu bevond. Zigtbaar was geertruide's verrassing. Gij hier, jufvrouw noordkerk? - vroeg zij - Ik meende, dat tante bij mij was; maar hoe verblijdt mij uwe komst. Is dat - vervolgde zij - uwe moeder niet? Ach, ook ik had eene moe- | |
[pagina 107]
| |
der, maar zij stierf; wat heeft zij niet geleden, en toch zoo geduldig geleden; als ik maar bij haar bleef, dan was alles wel; nu heeft zij mij verlaten, en ik ben alleen, geheel alleen in de wereld; en toch mag ik haar niet weder bij mij wenschen, want zij is immers onuitsprekelijk gelukkig; maar ik.... Weenende zonk haar hoofd in het kussen, en snikkende viel wilhelmina aan de borst harer moeder, als of zij maria wilde bidden, om geertruide's verlies, zoo veel mogelijk, te vergoeden. Hoe geheel was het liefderijke hart dezer brave vrouw daartoe genegen. Schrei zoo niet, mijn kind - sprak zij tegen geertruide - God, de goede God heeft uwe moeder tot zich genomen; een langer leven zou voor haar slechts vermeerdering van lijden geweest zijn; en gij wilt immers wel gelooven, dat ook wij u liefhebben? - De komst van den geneesheer maakte een einde aan dit gesprek. maria stemde geheel met hem in, dat vermijding van alle hevige gemoedsbewegingen en rust volstrekt vereischt werden. Uit dien hoofde, sprak wilhelmina niet meer met geertruide dan noodzakelijk was; doch hare vriendelijke hulp en zorgvuldige oppassing verschaften deze een genot, dat juist door vroegere ontbeering eene dubbelde waarde verkreeg. Heimelijk koesterde noordkerk de hoop, dat oostdijk, die maar één' zoon had, als broeder | |
[pagina 108]
| |
der overledene, derzelver eenige dochter tot zich zou nemen; want ook dan, als zijne omstandigheden vorderden, dat hiervoor een matig kostgeld betaald werd, scheen hem dit het verkiesselijkste voor geertruide. Uit dien hoofde ook oostdijks komst met verlangen wachtende, had hij reeds ter zijde met deszelfs vrouw van dit plan gesproken, doch zij scheen van de meening haars echtgenoots hieromtrent niets te weten, schoon goedhartig betuigende, dat het aan hare bewilliging niet zoude ontbreken. Zoodra nu, na de komst van oostdijk, eenige voorloopige schikkingen geregeld waren, gebruikte noordkerk de eerste gelegenheid, om met hem over geertruide's volgende bestemming te raadplegen. oostdijk beantwoordde dit eerst met zwijgen, maar zeide eindelijk: Ik hoop, dat er zoo veel van den boedel zal overblijven, dat mijne nicht onafhankelijk kan leven; althans het tegendeel was ongelukkig; voorts het discours eene wending gevende, door over bijzondere zaken te spreken. Deze koele wending mishaagde noordkerk ten uiterste. Hij bleef het overige van den dag stil en afgetrokken, en na zijne vrouw en dochter verzocht te hebben, om niets van het voorgevallene aan geertruide metedeelen, die hiervan al het grievende zoude gevoelen, begaf hij zich naar grootvader westerveld. Naauwelijks had hij daar een | |
[pagina 109]
| |
half uur geweest, of er kwam iemand, om hem spreken; het was oostdijk. noordkerk zijne verwondering verbergende, geleidde hem binnen. Grootvader westerveld wilde zich verwijderen; doch met een' glimlach, die zijn ernstig gelaat ontplooide, zeide hij: Mag ik u verzoeken, grijsaard, om te blijven. Het is waar, ik bedoelde een afzonderlijk gesprek met uwen zoon; maar ik geloos, wij kunnen elkanderen vertrouwen. Dezen namiddag - dus ging hij voort, terwijl noordkerk hem verzocht plaats te nemen - dezen namiddag heb ik overtuigende gezien, dat gij belang in mijne nicht stelt; en het verwondert mij geenszins, dat mijn ontwijkend antwoord omtrent hare volgende bestemming u mishaagde; doch ik kon niet anders. Hollandsche opregtheid staat bij mij op een' hoogen prijs; maar men kan somtijds genoodzaakt zijn, de ware meening van het hart te moeten ontveinzen; dit is mijn geval. Ik ben gehuwd met eene brave vrouw, wier goedhartigheid algemeen bekend is; zij zou, in den letterlijken zin des woords, de helft van hare bezittingen aan een' ongelukkige wegschenkenken, zonder aan de gevolgen te denken; en schoon zij er voor zich zelve geene bijzondere waarde in stelt, wordt zij wel eens, door het voorbeeld en de aansporing van anderen, tot uitgaven verleid, die met onze oud - burgerlijke, | |
[pagina 110]
| |
schoon niet bekrompene, huishouding, regtstreeks strijdig zijn. Dit veroorzaakt, dat ik, hoe afkeerig van gierigheid, somwijlen genoodzaakt worde, mijn gezag als man te doen gelden; vooral heeft dit plaats omtrent haar gedrag met onzen zoon, die ik in mijne negotie opleid. Zoo ver ik weet, maakt hij zich aan geene buitensporigheden schuldig; doch verteert, naar den tegenwoordigen smaak onzer jonge lieden, meer geld dan hij, fatsoenlijk levende, noodig heeft, en ik hem verkies te geven. Gedurig zich, ter verkrijging van ruimer toelagen, van moeders goedhartigheid bedienende, is het alleen mijne uitdrukkelijke verklaring, van het op die wijs niet vol te kunnen houden, welke daaraan de noodige perken stelt. Mijne vrouw moet dus in dat geloof blijven, of wordt, ook wanneer ons vermogen zulke uitgaven dulde, dat zoo niet is, de oorzaak van zijn ongeluk. Menige hoopvolle jongeling is, door de heimelijke toelagen eener goedhartige moeder, voor altoos bedorven. Zie daar de reden van mijne onverschilligheid op uwe belangrijke vragen. Reeds voor lang heb ik besloten, geertruide, na den dood van mijne zuster, tot ons te nemen, wel verzekerd, bij mijne vrouw geene tegenkanting te zullen vinden; maar ik moest te gelijk bedacht zijn, om haar geene aanleiding tot vermoedens te geven, als of wij dit gemak- | |
[pagina 111]
| |
kelijk konden doen; veeleer moet zij gelooven, dat wij ons hierom eenigermate moeten bezuinigen. Dat zal ik haar nu voorstellen, en ik twijfel geen oogenblik aan den uitslag. Eerst wilde ik zoo lang wachten met u mijn besluit medetedeelen; maar ik kon niet dulden, dat gij mij zoudt verdenken. Intusschen reken ik op uwe volstrekte geheimhouding en medewerking in dezen. Dat, wat van het vermogen mijner zuster overblijft, en gered kan worden, strekke tot onderhoud van geertruide, als ik niet meer ben. Voor het tegenwoordige is er slechts ééne zwarigheid; zij zal waarschijnlijk niet zoo spoedig herstellen, om met ons te kunnen reizen; haar aan de zorg der reeds bejaarde dienstbode achtertelaten, zou mij hinderen. Het is dus van belang, hierover te denken. - Nu wilde oostdijk opstaan; doch noordkerk, die met zigtbaar welgevallen het gesprokene had aangehoord, hield hem tegen, en zeide: Verlaat ons niet; mijn vader zal zich, even als ik, met uw gezelschap vereerd rekenen. Dank, brave man, voor u vertrouwen. Wat de geopperde zwarigheid betreft, ik neem dezelve geheel voor onze rekening; indien uwe nicht van ons huis gebruik wil maken, dan is alles in orde; reeds heeft mijne vrouw hierover gesproken, en aan bereidvaardigheid, om geertruide optepassen, zal het wilhelmine geenzins ntbreken. - | |
[pagina 112]
| |
Getroffen door dit minzaam voorstel, betuigde oostdijk zijnen dank, en verzekerd, dat hij westerveld en noordkerk niet in hunne gesprekken of werkzaamheden verhinderde, bewilligde hij gaarne, om het overige gedeelte van den avond in hun gezelschap te blijven. T'huis komende, vond oostdijk zijne goede vrouw buitengemeen neerslagtig, en teregt vermoedende, dat zijn antwoord aan noordkerk hiertoe aanleiding gegeven had, vertraagde hij ook niet langer, om haar zijn plan medetedeelen. Geen oogenblik afgeschrikt door het opnoemen der hiermede verbondene zwarigheden, beloofde zij, voortaan hare uitgaven daarna te zullen regelen, en begaf zich naar geertruide. Roerende was de erkentenis van het lieve meisje, en zorgvuldig een' treurigen weemoed onderdrukkende, die voortvloeide uit het besef, hoe spoedig zij wilhelmina en derzelver ouders zou moeten verlaten, gevoelde tante zich door hare dankbaarheid uitnemend beloond. oostdijk had echter hiervan iets bespeurd, en moeijelijk viel het hem, om van noordkerks aanbieding te zwijgen; doch hij wilde het streelende genot, dat de blijde verrassing der beweldadigde voor den weldoener oplevert, niet verminderen, en poogde daarom de zorgende vrouw van dit onderwerp afteleiden. noordkerk dankte hem naderhand voor deze kieschheid; | |
[pagina 113]
| |
want reeds had hij aan zijne wilhelmina opgedragen, om met geertruide hierover te spreken; beter kon hij toch haar braaf gedrag niet beloonen. Reeds vroegtijdig begaf zij zich, den volgenden dag, waarop de begrafenis van mevrouw hultman bepaald was, naar het sterfhuis, en sneller klopte haar jeugdig menschlievend hart, door het verlangen, om het lot eener ongelukkige te verzachten. Niemand in het voorvertrek vindende, zoude zij terstond naar de ziekekamer gegaan zijn, doch oostdijk en den geneesheer ontmoetende, die juist van daar kwamen, vroeg zij eerst naar den toestand van geertruide. Minder koorts dan gisteren - antwooordde de laatste, die haar kende - maar toch heel zwak. Het verheugt mij, lieve jonge jufvrouw, u hier te ontmoeten, want uwe bezoeken zullen misschien meer uitwerken dan mijne medicijnen. Vragende, zag wilhelmina hem aan, en hij vervolgde: geertruide heeft, door de onvermoeide oppassing bij hare moeder, veel, zeer veel geleden; doch bedriegen mij mijne opmerkingen niet, dan gaat daarmede nog een ander verborgen lijden gepaard, dat veel moeijelijker te bestrijden is, dan hare ligchamelijke ongesteldheid. Mijne bescheidene vragen daaromtrent heeft zij vriendelijk, maar ontwijkende, beantwoord. Ik kan er dus niet verder op aandringen; maar aan eene vriendin van hare | |
[pagina 114]
| |
jaren, naar wier komst zij nog dezen morgen zoo hartelijk verlangde, zal het beter gelukken om haar vertrouwen te winnen, en bij het gunstige gevolg, dat ik mij daarvan beloof, twijfel ik geen oogenblik aan uwe hartelijke genegenheid, om te beproeven, wat mij niet gelukt is. - wilhelmina verzekerde den geneesheer, dat zij gaarne hare pogingen daartoe zou aanwenden. Reeds begon zij de oorzaak van het lijden, dat hij onderstelde, te vermoeden; en nu nog hartelijker verblijd over de haar opgedragene taak, ging zij bij geertruide, die, in een' armstoel zittende, door hare vroege komst aangenaam verrast scheen te worden. Terstond bood zij mevrouw oostdijk aan, om de oppassing der zieke overtenemen; deze maakte hiervan gebruik, en wilhelmina zeide: Mij dunkt, lieve truitje, gij zijt beter dan gister; maar gevoelt gij u ook wat ruimer? Uwe oogen zien zoo rood; hebt gij weder geweend?
geertruide, treurig.
Ach, het is immers de begravenisdag mijner lieve moeder. Zoo lang haar lijk nog in huis is, verbeeld ik mij gedurig, dat zij mij nog niet geheel verlaten heeft, doch spoedig is alles weg. ô mientje! mientje! de goede God beware u nog lang voor zulk een verlies; gij hebt het rijkelijk aan mij verdiend. | |
[pagina 115]
| |
wilhelmina.
Aan u? Hoe weinig kon ik nog voor u doen! Maar waarlijk, gij moest pogen, uwe gedachten wat afteleiden. Zulk eene aanhoudende droefgeestigheid zal uwe herstelling vertragen. geertruide.
Ja, dat gevoel ik ook, en doe alles, wat in mijn vermogen is; maar het gaat zoo moeijelijk! Zij weent. wilhelmina, vertroostende.
Als deze dag eens voorbij is, dan zal het beter gelukken. geertruide.
Misschien; maar ik ben heel zwak. Tante vleit mij met de hoop, dat ik binnen weinig tijds genoegzaam zal aanwinnen, om met haar te kunnen afreizen; en hoe veel ongelegenheid moet het tegendeel veroorzaken; doch ik vrees -
wilhelmina.
Lieve truitje, het is volstrekt onmogelijk; en dit is ook de kleinste zwarigheid.
geertruide, smartelijk glimlagchende.
De kleinste zwarigheid? Zij moet in de volgende week vertrekken.
wilhelmina.
Goed, maar dan blijft gij hier. | |
[pagina 116]
| |
geertruide, schroomvallig.
Alleen in een huis, waar alles mij mijne lieve overledene moeder herinnert, en dat ik toch eindelijk zou moeten verlaten?
wilhelmina.
Neen, dat niet; maar weet gij dan geene andere gelegenheid?
geertruide.
Ach mientje, ik ben een ouderloos meisje; buiten oom en tante is mijne familie overleden; wie zou mij arme verlatene tot zich nemen? Neen, ik moet mede.
wilhelmina.
Lieve geertruide, hoe heeft men u mishandeld, dat gij dus over uwe medemenschen kunt denken.
geertruide, verbaasd.
Heb ik dat gezegd? misschien ijlende gezegd?
wilhelmina.
Neen, maar ik weet het; doch stel u gerust, lieve ongelukkige, thans is dat alles voorbij; beschouw mij als uwe vriendin, die niets te moeijelijk rekent, om uw lot te verzachten. Zoodra uwe omstandigheden het vergunnen, komt gij bij ons aan huis; blijft tot uwe vol- | |
[pagina 117]
| |
komene herstelling, of liever zoo lang gij verkiest. Mijne ouders hebben mij opgedragen, u hiervan kennis te geven; en alleen uwe bewilliging ontbreekt slechts aan mijn genoegen.
geertruide, ten hemel ziende, terwijl haar hoofd tegen wilhelmina leunde.
Goede, lieve moeder! gij had regt: de zegen der Godheid zal op u rusten, zeidet gij, twee dagen vóór uwen dood; en thans - ô wilhelmina! wilhelmina!
wilhelmina.
Bedaar, lieve; ik kon niet denken, dat onze aanbieding u dermate ontroeren zou, maar bemerk echter met genoegen, dat gij gaarne daaraan wilt voldoen.
geertruide, zeer aangedaan.
Is het mogelijk voor u, om er een oogenblik aan te twijfelen? Zaagt gij dan niet, hoe ik telkens naar uw bijzijn verlangde? hoe onze naderende scheiding mij smartte? O, sedert den dag, waarop steinfurt in dubbelzinnige bewoordingen met mij spotte, en gij zoo vriendelijk poogdet, mijne aandacht afteleiden, opdat ik het grievende daarvan minder zou gevoelen, beminde ik u met zusterlijke liefde. Uwe vriendschap bleef het doel mijner hartelijkste | |
[pagina 118]
| |
wenschen; doch hoe dikwijls had men mij afgewezen, verstooten.....
wilhelmina.
Denk niet meer aan het verledene; menschen als steinfurt zijn te verre beneden u, dat gij u een oogenblik aan hunne laagheden zoudt ergeren. Maar wij vinden wel nader gelegenheid, om over dit onderwerp te spreken. Wilt gij u niet wat ter rust begeven? Mij dunkt gij schijnt vermoeid. geertruide.
En toch zou ik vergeefs pogen te slapen. Ach, het is te veel; hoe kan ik arm meisje uwe ouders en u immer vergelden, wat gij zoo belangeloos aan mij doet? Door ons uwe achting en vriendschap te schenken. - antwoordde noordkerk, die, binnentredende, deze laatste woorden hoorde - Wij stellen daarin groote waarde, en het strekt ons allen tot een streelend genoegen, u eenigen dienst te kunnen bewijzen. Gelooft gij echter, meerder dank verschuldigd te zijn, offer dan denzelven aan God, die trouwe kinderlijke liefde nooit onbeloond laat. Een nieuw bewijs daarvan is heden morgen aan uw' oom en mij overtuigend gebleken. Een der grootste debiteuren uwer moeder, wiens zaken geheel ten achteren waren, wordt door eene rijke erfenis in staat gesteld, | |
[pagina 119]
| |
om zijne schulden te voldoen. Deze belangrijke tijding hebben wij ontvangen, en vertragen geen oogenblik, om u hiervan deelgenoote te maken. Is er overigens iets, dat gij wenscht, zeg het onbeschroomd; want tegen onze bedoeling kan het onze aandacht ontglippen. O, mijn heer - stamelde geertruide, terwijl tranen het bleeke gelaat besproeiden - wat laat gij over, dat ik zou kunnen verlangen? Immers niets; geheel niets; maar ja, iets is er nog, tot welks voldoening ik de hoop reeds had opgegeven, doch nu gij vraagt, zal ik het het weder beproeven. Ik zou zoo onuitsprekelijk gaarne het lijk mijner lieve moeder eens willen bezoeken. Tante weigert mij dit, gewis met goede oogmerken; zij gist echter niet, hoe veel het mij kost, in haar besluit te berusten. Misschien dat uwe voorspraak bewerkte, waarom ik vruchteloos gesmeekt heb. Vriendelijk zettede noordkerk het meisje in den stoel neder, waar zij uit opgerezen was. Ik zal het beproeven, - zeide hij - en twijfel niet, of het zal gelukken; doch voor het tegenwoordige oogenblik is het onmogelijk; uwe zigtbare vermoeiijng vordert rust. Laat wilhelmina u te bed brengen, en vermijd gij alles, wat uwe aandoeningen kan opwekken; dan bevindt gij u misschien over een paar uren in staat, om zonder nadeelige gevolgen aan de | |
[pagina 120]
| |
inspraak van uw hart te mogen voldoen. - Dus sprekende, liet noordkerk beide meisjes alleen. geertruide poogde nu de gevoelens van een, uit dankbaarheid overvloeijend, hart in woorden te kleeden, maar wilhelmina's raad volgende, om zich nu ter rust te begeven, was zij spoedig ingesluimerd; en deze kon het, bij de lezing van martinets Huisboek, aan geen aangenaam en nuttig onderhoud ontbreken. Is het nu voor liefhebbende kinderen een smartelijk, ontroerend vooruitzigt, van misschien ook eerlang aan de doodkist eener geliefde moeder te zullen staan: dat gevoel, hoe eigenaardig, verandert, bij de verijdeling hunner hoop op een langdurig bezit, in het weemoedige verlangen, om de ontslapene nog eenmaal te zien. Vrienden en naastbestaanden mogen dit verhinderen, uit vrees, dat derzelver ligchamelijke gezondheid daardoor op nieuw konde geschokt worden, de ziel gevoelt al het grievende van zulk eene teleurstelling. En waarlijk, men behoorde, buiten gewigtige redenen, dit nooit te doen, en aan geen diepbedroefden te weigeren, wat hen vertroosten kan. Naauw, onuitsprekelijk naauw zijn moeder en kind aan elkander verbonden; treedt de dood tusschen beide, dan vermogen geene troostredenen van anderen, hoe welgemeend, de diepe droefheid der ziel te leenigen. Slechts in de nabijheid der ge- | |
[pagina 121]
| |
liefde afgestorvene is het der treurende dochter mogelijk, verademing te vinden, en de tranen, welke daar het gelaat besproeijen, zijn een zachte balsem voor de gewonde natuur. Maar niet alleen verzachting van smart, neen, ook de krachtigste opwekking ter volharding in deugd zal daaruit voor haar geboren worden. Of is niet ieder blik op het lijk eene herinnering van de onwaardeerbare raadgevingen en liefderijke lessen, welke eens, uit belangstelling in haar geluk, van de nu sprakelooze lippen vloeiden? Zal zij, hieraan denkende, niet gloeijen van verlangen, om door eene getrouwe, ijverige pligtsbetrachting de nagedachtenis van hare geliefde moeder, zoo veel mogelijk, te vereeren? Zweeft niet in haar biddend oog de heilige belofte, om zoo te leven, dat zij een wederzien mag hopen? Ja, voorzeker, en wie dit bedenkt, die zal geene brave dochter van het lijk harer moeder verwijderen, maar de inspraak der natuur eerbiedigen, welke door geen' dood vernietigd, en zoo rijk aan onwaardeerbare gevolgen kan worden. Dus denkende, trachtte noordkerk mevrouw oostdijks toestemming te verkrijgen; doch slaagde hierin niet zoo voorspoedig, als hij geloofd had. Reeds vroeg was haar eene zekere vrees en afschrik voor lijken ingeboezemd, die men in latere jaren zeer moeijelijk kan overwin- | |
[pagina 122]
| |
nen. Vergeefs schetste oostdijk haar menigmaal het dwaze en ongegronde van zulke vooroordeelen, en alleen de geruststellende verzekering, dat zij voor de gevolgen bij geertruide geheel niet aansprakelijk zou blijven, bewoog haar eindelijk, de verlangde toestemming te geven. Met stille, weemoedige blijdschap, ontving het ouderlooze meisje dit berigt, en ging nu, door maria en wilhelmina ondersteund, naar de kamer, welke zij, sedert den dood van hare moeder, niet weder betreden had. Pogende de noodige bedaardheid te behouden, week zij echter bij het gezigt der kist, huiverende terug. Ach! deze bevatte immers het laatste overblijfsel van alles, wat zij eens bezat, niet weder wenschte, en dat toch eene geheele wereld niet kon vergoeden - het lijk van eene dierbare moeder, maar van eene moeder, aan wie zij gewillig hare gezondheid en krachten had opgeofferd, wier laatste dank aan God voor het bezit der edele dochter zich tevens paarde met de vurigste bede om haar geluk. Deze bewustheid ondersteunde het meisje. Zij trad nader, en zag, niet de verwoesting des doods, neen, de zachte sluimering eener vermoeide, die gerust is, dat hare ontwaking het begin van een nieuw en beter leven zal zijn. Onbeschrijfelijk weldadig werkte dit gezigt op geertruide; lang bleef zij over de kist van hare moeder gebogen, en | |
[pagina 123]
| |
niemand stoorde het weemoedige genot, dat uit deze beschouwing voortvloeide. Eindelijk rigtte zij zich op, en zeide: Ik heb mijne moeder gezien, zoo gezien, als ik wenschte; thans.... Zij wilde verder spreken, maar tranen verstikten hare stem. Thans - vervolgde maria, terwijl wilhelmina geertruide met innige aandoening omhelsde - thans verlaat gij die moeder, in de volle overtuiging van haar geluk. En te regt, mijn kind; kon deze doode spreken, zij zou ons toeroepen: Ik heb den goeden strijd gestreden, den loop geëindigd, het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der overwinning, welke de regtvaardige Regter mij in den dag der opstanding geven zal! Kom, geertruide, met dezen hemelschen troost, willen wij het lijk uwer moeder verlaten; en gij zult bij voortduring ondervinden, welk een geluk het is, van zoo aan geliefde afgestorvenen te mogen denken. Zwijgende, stemde geertruide in dit verlangen, en geredelijk de zorg der begrafenis aan hare vrienden overlatende, bleef zij met wilhelmina alleen, wier minzaam opbeurende gespreken haar meer dan schadeloos stelden, voor het bijwonen eener plegtigheid, die meestal met hartgrievende, ziel en ligchaam schokkende omstandigheden vergezeld gaat. Niets verzuimende, om geertruide van treu- | |
[pagina 124]
| |
rige overpeinzingen afteleiden, dacht wilhelmina echter telkens aan hare vriendin louise, welke zij in de laatste dagen slechts eenmaal, en toen nog in bijzijn van rensburg gesproken had. De zigtbare onderscheiding, waarmede beide jonge lieden elkander behandelden, louise's afgetrokkene houding, onder de plaats hebbende gesprekken, lieten wilhelmina ruime stof tot bekommerend nadenken. Zij kende rensburg niet genoeg, om hem te durven beoordeelen; doch er was iets in zijn gedrag, dat haar mishaagde, ja, wenschen deed, dat hare vermoedens ongegrond mogten zijn. Hoofdzakelijk bestond zulks in eene groote vrijpostigheid, of, zoo als rensburg het noemde, beschaafde vrijmoedigheid. Aan deze kunst had hij reeds veel te danken; zij opende hem den toegang in gezelschappen, waar men hem niet gaarne zag, maar wellevendheidshalve moest dulden; maakte, onder andere voordeelen, ook het verkrijgen van lodewijks vriendschap gemakkelijk, en beloofde nu de heerlijkste vruchten voor het toekomende. Naauwelijks had hij de schoone louise gezien, naauwelijks zich van eene hem ongewone verrassing hersteld, of hij begon een plan te maken, dat in de uitvoering wel bezwaarlijk scheen, maar echter, bij de mogelijkheid om het doel te kunnen bereiken, zijne pogingen dubbeld verdiende. Afkee- | |
[pagina 125]
| |
rig van eene verbindtenis, die het losse, ongebondene leven moest belemmeren, peinsde rensburg echter dikwijls, in zwaarmoedige oogenblikken, over het lot, dat hem, na de voltrekking zijner studien, te wachten stond. Zijn vermogen was klein; veel had hij reeds daarvan verteerd; en schoon een gevoel van trotschheid hem wederhield, om zich zelven te beschuldigen, begreep hij echter volkomen, dat zijne vergaderde kunde, hoe geschikt, om eene groote rol in de wereld te spelen, oneindig minder berekend was, om hem daartoe de noodige inkomsten te verschaffen. Zulk een ontmoedigend besef bragt echter geene heilzamer gevolgen voort, dan dat rensburg weder zijne toevlugt nam tot de reeds lang beproefde hulpmiddelen, wijn en losbandig genot. Hiermede wist hij doorgaans alle kwellingen des geestes te verdrijven; maar weigerden zij eens hunnen dienst, dan voegde hij er het besluit nevens, om een rijk meisje te huwen; en dit laatste nam dan alle zwarigheden uit den weg. Hoe vlugtig nu diergelijke besluiten ook waren, gevoelde hij meer en meer de noodzakelijkheid, om maatregelen voor het toekomende te nemen, en geen ander uitzigt wetende, verschafte lodewijks verzoek hem gelegenheid, om de dochter van den rijken moorberg te zien. Hij zag louise, en beminde - neen, men ontheilige door dit woord de liefde | |
[pagina 126]
| |
niet! - hij bewonderde hare schoonheid. Het bezit van zulk een meisje moest ieder hem benijden; en haar rijkdom beloofde de vervulling zijner schitterendste ontwerpen. Wat kon rensburg meer begeeren? Of louise, met schoonheid en rijkdom, ook innerlijke waarde, deugd en huisselijkheid paarde? hoe belagchelijk zou hij deze vragen genoemd hebben, indien geen belangrijke redenen hem het tegendeel deden wenschen. Immers wachtte hem in het eerste geval een moeijelijke strijd; want de daaruit vloeijende begrippen van huisselijk geluk en wederzijdsche verpligting, zij mogen dan ook meer en meer uit de mode geraken, laten zich, eenmaal gevestigd, niet gemakkelijk uitroeijen; en een meisje te huwen, dat daar aan verslaafd was, streedt lijnregt met zijne bedoelingen. Weldra echter werd hij overtuigd, dat er zich bij louise geene van die zwarigheden opdeden. Het kwam er dus maar op aan, hare genegenheid te winnen, en hierin slaagde hij voortreffelijk. Reeds had de eerste ontmoeting gunstig op louise gewerkt; maar hoe belangrijk werd haar lodewijks vriend, toen deze in zijne gesprekken de fijnste wereldkennis ten toon spreidde, en door vleijende toespelingen hare schoonheid huldigde. Met iedere lofspraak, won hij een gedeelte van haar ijdel hart; en de zucht naar verstrooijing en bewondering opmerkende, welke | |
[pagina 127]
| |
in louise's gedrag zoo sprekend doorstraalde, vond rensburg ruime gelegenheid om zich, door het bedenken van steeds nieuwe uitspanningen, verdienstelijk te maken. In zijne tegenwoordigheid, vlood de anders dikwijls zoo lastige en vervelende tijd als eene schaduw voorbij. Geen wonder, dat louise nu den omgang met hare vriendin gemakkelijk kon ontbeeren; en rensburg had wilhelmina reeds genoeg leeren kennen, om de vriendschappelijke verkeering tusschen beide meisjes niet duurzaam te wenschen. Alles scheen dus zijne oogmerken te begunstigen, toen een inval van lodewijk hem niet weinig bekommering veroorzaakte. Deze namelijk, wien het, na de eerste dagen, reeds in H...... begon te vervelen, deed zijnen vriend den voorslag, om gedurende hunne vacantie een reisje naar Gelderland te doen. rensburg gebruikte al zijn' invloed en welsprekendheid, om hem dit plan uit het hoofd te praten; maar lodewijk bleef, met eene hem ongewone stijfhoofdigheid, hierop aandringen, ja, wist iedere bedenking van zijnen vriend zoo grondig te wederleggen, dat deze eindelijk, met onderdrukte gemelijkheid, zeide: Nu, ik beloof u, om er over te denken; want gij zult mij toch eenigen tijd van beraad gunnen? - Van heeler harte, vriendlief; - antwoordde lodewik - mits dat het niet te lang duurt. Va- | |
[pagina 128]
| |
der heb ik er reeds over gesproken; en hoewel hij ons liever hier zou houden, erkent hij tevens, dat jonge lieden zich niet altoos naar de wenschen hunner ouderen kunnen schikken. Maar - ging hij glimlagchende voort - het is mij niet duister, waarom gij liever hier blijft; en het spijt mij waarachtig in de ziel, dat ik u deze opoffering moet vergen; doch reken op mijn' wederdienst. En nu, rensburg, tot straks. - Met deze woorden, beklom lodewijk zijn rijpaard, en liet zijn' vriend alleen, die, na eenige oogenblikken peinzens, louise opzocht, om volgens afspraak met haar eene wandeling naar den tuin van moorberg te doen, welke even buiten de stad gelegen was. Naauwelijks waren beide jonge lieden eenige schreden van moorbergs huis verwijderd, of louise bespeurde, dat rensburg, die anders altoos het gesprek levendig wist te houden, nu slechts kort en afgebroken op hare vragen antwoordde; en dit gaf haar aanleiding, om schertsende te zeggen: Mij dunkt, rensburg, uw groote lust tot het pleisiertogtje, dat gij mij met zulke schoone kleuren hebt afgeschilderd, schijnt merkelijk verflaauwd. Berouwt u misschien uwe belofte, om alles daartoe in orde te brengen?
rensburg, somber.
Integendeel, lieve vriendin; maar hoe ligt kan | |
[pagina 129]
| |
het gebeuren, dat van ons vooruitzigt niets komt, en wij genoodzaakt worden, er geheel van aftezien.
louise, verwonderd.
Ik begrijp u niet.
rensburg.
Er kunnen immers andere plannen tusschen beide komen, die de uitvoering van het reeds gemaakte verijdelen.
louise.
Wie zou dit doen? lodewijk toch niet?
rensburg.
Gesteld eens, dat zulks plaats had.
louise, driftig.
Dan zou ik hem spreken. Mijn broeder moet geenszins denken, dat ik mij aan zijne luimen wil onderwerpen; het is nu zoo bepaald. Doch spreek rensburg, gij schijnt mij niet opgeruimd; wat is tusschen u beiden voorgevallen?
rensburg.
Veel, zeer veel, dat mij onaangenaam is; doch laat ons hiervan zwijgen, beminnelijk meisje; misschien gelukt het mij nog, iets afteraden, dat, ja ik ontken het niet, mijne vleijendste hoop zoude verijdelen. | |
[pagina 130]
| |
louise, dringende.
En waarin bestaat zulks, rensburg? Gij maakt mij nieuwsgierig.
rensburg.
Kan ik u opheldering weigeren? Uw broeder kwam daar even bij mij, met het verzoek, om hem, gedurende onze vacantie, op een reisje door Gelderland te vergezellen. Ik stond verbaasd, deed alles, wat ik kon, om hem dien inval uit het hoofd te brengen; maar vergeefs; hij werd dringende, gunde mij slechts een' korten tijd van beraad, en.....
louise, met een' blos van gramschap op het gelaat.
En dat nu, daar wij u - zich bezinnende - hem zoo gaarne bij ons houden. Gij hebt het lodewijk toch niet beloofd?
rensburg, met schijnbare verlegenheid.
Nog niet; doch mijn heer uw vader heeft reeds zijne toestemming gegeven, en ik gevoel, helaas! overtuigend, dat er weinig meer aan te doen is.
louise.
Dat zullen wij beproeven; vader heeft er mij niets van gezegd. | |
[pagina 131]
| |
rensburg, met vuur.
O, mogten uwe pogingen gelukken; want hoe uitlokkend andere misschien dit reisje zouden noemen, voor mij is de enkele gedachte aan deszelfs uitvoering reeds onverdragelijk.
louise.
Nu, mij dunkt, gij moet al heel gewigtige redenen hebben, welke u daarvan afschrikken. Jonge heeren blijven anders ongaarne zes weken in eene stad, waar men zoo bitter weinig gelegenheid heeft om zich te amuseeren.
rensburg, hare hand teederlijk drukkende.
Ja, beminnelijk meisje, gewigtige, alles afdoende redenen; en kan het u duister zijn, waarin dezelve bestaan?
louise, blozende.
Ik ben te weinig bekend met uwe omstandigheden, mijn heer, om daar naar te gissen.
rensburg.
Ach, louise, gij beloofdet immers, mij uwen vriend te noemen; in deze betrekking mag ik u toch zeggen, dat ik, reeds bij onze kennismaking, met huivering dacht aan het oogenblik, hetwelk mij eerlang van u zou moeten verwijderen; en thans, daar iedere dag mij nieuwe | |
[pagina 132]
| |
volmaaktheden van ziel en ligchaam in u doet bewonderen, thans, nu ik bij het grievend gevoel onzer naderende scheiding, dat gevoel niet kan verbergen, thans weigert gij mij uwen vriend te noemen?
louise, verlegen zijn' arm loslatende en de tuindeur openende.
rensburg! gij schertst.
rensburg.
Schertsen met u, louise? Wee mij, indien gij dit kondet gelooven. O, mogt ik u de gevoelens van mijn hart openbaren.
Dus sprekende, traden beide in het huis. louise wilde zich verstoord veinzen; maar de triomf, naar welken het ijdele hart verlangde, was bereikt. Een jongeling lag aan hare voeten; door een' vriendelijken blik, kon zij hem een' hemel van zaligheid schenken; en deze jongeling was rensburg. Reeds had zij den vriend van haren broeder met al de schitterende kleuren van het gedroomde ideaal versierd; en hij, om wiens bezit de schoonste, rijkste meisjes wedijverden, beminde haar met onuitsprekelijke, stille, verborgene liefde. Alle deze gewaarwordingen zweefden op louise's gelaat; en misschien voor de eerstemaal van haar leven naar eenzaamheid verlangende, | |
[pagina 133]
| |
ging zij in den tuin. rensburg bezat menschenkennis genoeg, om haar niet te volgen. Eerst, toen zij in zigtbare verwarring wederkeerde en thee schonk, nam hij de hand, die hem het kopje reikte, en zeide: louise, dierbare vriendin! kunt gij het mij vergeven? Ach, alleen het plotselinge van lodewijks berigt kon mij mijn geheim ontrukken. Ja, ik zie het, onvergelijkelijk meisje, - ging hij voort, haar met verrukking omarmende - uwe hemelsche goedaardigheid schittert door de wolk, die mijne hoop benevelde. Ach louise, blijf, ach, blijf de vriendin van een' jongeling, die niets meer dan deze vriendschap durft wenschen, en reeds daardoor zoo onuitsprekelijk gelukkig is. Als weggesleept door zijn' hartstogt, omarmde hij het meisje, dat, pogende zich aan deze omhelzing te ontwikkelen, met het schoone hoofd op zijne borst zeeg. rensburg! stamelde louise, en de toon, waarop zij sprak, verraadde het opgewonden gevoel. Doch genoeg; waartoe verder een gesprek medegedeeld, welks plaatzing alleen strekkende is, om louise's onvoorzigtig gedrag, en de listen van rensburg te schetsen, die zich bij het einde daarvan heimelijk toejuichte over het gelukken zijner ontwerpen? Met betooverende welsprekendheid, vestigde hij nu spoedig louise's aandacht op de genoe- | |
[pagina 134]
| |
gens, welke een reisje door Gelderland zoude verschaffen, indien men, namelijk, dit in elkanders gezelschap mogt doen. Uw vader, mijne dierbare, - zeide hij - verklaarde mij gisteren, eenige afleiding noodig te hebben. Gij kondet met hem ons vergezellen; en welk een paradijs zal dan het schoone Gelderland voor mij worden! - louise's verbeeldingskracht, hierdoor nog meer ontgloeid, hield haar verstand gekluisterd; en rensburg kuste de toestemming van hare lippen, om er met lodewijk over te mogen spreken, die men oordeelde geschikt te zijn om het voorstel aan moorberg te doen. Gij zwijgt echter, rensburg! - stamelde louise. Alles, geliefde; - antwoordde de listige jongeling - zelfs mijn beste vriend moet niet weten, hoe gelukkig ik ben; want indien uw vader hier iets van ontdekte, zou hij misschien, schoon niet gehecht aan stijve, ouderwetsche vooroordeelen, om de aanmerkingen van anderen, de vervulling onzer wenschen verijdelen. Na deze afspraak keerde men eindelijk huiswaarts; en lodewijk bemerkte aan het gelaat van louise en den spoed, waarmede zij naar hare kamer snelde, om zijne plagerijen te ontwijken, dat er iets van belang gebeurd was. Een afzonderlijk gesprek met rensburg bevestigde het gegronde vermoeden, en lagchende beloofde hij, alle pogingen bij zijnen vader in | |
[pagina 135]
| |
het werk te zullen stellen, ter bereiking van het bewuste doel. Met dit oogmerk ging hij naar de kamer van moorberg, die zijn' voorslag bezadigd hoorde, en hem geen weigerend, maar ook geen toestemmend antwoord gaf. Een uur later, toen moorbergs zaken voor dien dag afgeloopen waren, liet hij louise verzoeken, om bij hem te komen. Denkende dat zij van het plan haars broeders nog onkundig was, schreef hij, onder het mededeelen daarvan, hare verlegenheid aan eene oorzaak toe, welke louise door zwijgen als geldig verklaarde. Ik begrijp wel, mijn kind, - ging hij nu voort - dat gij, met al uw' zin in dit reisje, liefst eene vriendin van uwe jaren tot gezelschap zoudt hebben, en met regt; vraag dus wilhelmina; en is deze hiertoe genegen, dan heb ik er niets tegen; hoewel, louise (en ik had reeds gisteren een plan om u dit te zeggen) hoewel lodewijks vriend, als ik mij niet, bedrieg, u meer dan bewondert. Bloos niet, kind, gij zijt schoon en rijk; aan minnaars zal het u niet ontbreken. Maar ik kan immers gerust blijven, dat gij overtuigende gevoelt, hoe zelfs het vlugtige denkbeeld aan eene nadere ernstige verbindtenis tusschen u beide, geene zaak voor u is. Gij zwijgt, louise? Bij de minste vermoedens van het tegendeel, heeft het reisje geen' voortgang. Lieve vader, - stamelde louise - hoe komt | |
[pagina 136]
| |
gij op dit vermoeden? Is het mijne schuld, dat rensburg attenties voor mij heeft? Ik zou ongaarne zien, dat hij uwe vrees bespeurde; hij zou kunnen gelooven, dat ik dwaas genoeg ware, om mij iets dergelijks te verbeelden. - Weest gerust, kindlief, - hervatte moorberg - rensburg zal er niets van ontdekken; doch laten wij maar terstond naar noordkerk gaan, om wilhelmina te vragen. Oneindig liever had louise in eenzaamheid willen zijn; maar om nieuwe aanmerkingen te voorkomen, vergezelde zij haren vader. Juist was geertruide, op den morgen van dien dag, na het vertrek van haren oom en tante, bij noordkerk gekomen; en nog altoos zwak, zat zij, na eenige uren gerust te hebben, in een' gemakkelijken leuningstoel, terwijl maria en wilhelmina, door opbeurende gesprekken, haar aangenaam onderhielden. louise's komst scheen hare vriendin inzonderheid te streelen. Ik dacht waarlijk, lieve meid, - zeide zij, schertsende - dat gij mij vergeten hadt. moorberg beweerde het tegendeel, en bevestigde zulks, door wilhelmina, uit naam van louise, den bewusten voorslag te doen. Verrast, blikte zij op hare ouders. Gelderland, het schoone Gelderland doortereizen, hoe veel genoegen zou dit niet opleveren? En, en oogenblik alle zwarigheden vergetende, riep zij, als in geestdrift: Dat | |
[pagina 137]
| |
is een overheerlijk plan; als vader en moeder er niet tegen hebben, dan..... Toevallig viel haar oog op geertruide. Maar - ging zij nu schielijk voort - hoe gaarne ik, op een' anderen tijd, daarvan dankbaar gebruik zou maken, nu wil ik liever t'huis blijven. - En mogen wij de reden weten? - vroeg louise - Of kunt gij niet om uw' gast? - O, die bleef immers bij moeder; - antwoordde wilhelmina, vriendelijk lagchende, terwijl de tranen in hare oogen getuigden, hoe veel deze opoffering haar kostte - doch moeder zal wel bevestigen, dat het mij thans niet wel mogelijk is. Gaarne, mijn kind; - antwoordde deze brave vrouw, in het reine gevoel der moederlijke vreugde, over de braafheid van hare dochter - doch gij kunt er immers nader over denken. Dit beloofde wilhelmina; doch bij het afscheid luisterde zij hare vriendin in het oor: Maak er geen' staat op, louise, dat ik mede ga; naderhand spreken wij hier wel eens over; doch indien de reis doorgaat, dan komt gij immers ons nog eens bezoeken? louise knikte met het hoofd, en wilhelmina kon niet, zonder moeite, den indruk bij geertruide wegnemen, dien louise's vooronderstelling op haar gemaakt had. moorberg, hoe blind anders voor de gebreken van zijne eenige dochter, gevoelde toch, | |
[pagina 138]
| |
dat wilhelmina nu beter handelde; maar hierover sprekende, bleek het hem duidelijk, dat louise daardoor beleedigd werd; en niet zonder reden duchtende, dat er met haar, indien de reis geen' voortgang had, lastige dagen op handen waren, stelde hij zijne dochter voor, om jufvrouw muller mede te nemen, die zeldzaam in uithuizige genoegens kon deelen. Daar moorberg hierbij voegde, dat het hem best schikte, zoo spoedig mogelijk op reis te gaan, dewijl hij dan ook weder vroeger t'huis kon komen, begreep louise, dat er geen' tijd was, om de eene of andere van hare kennissen te vragen. Uit dien hoofde gaf zij hare bewilliging; en de kinderachtige blijdschap, waarmede jufvrouw muller het berigt ontving, de spoed waarmede zij de noodige kleederen inpakte, verminderde louise's geemelijke luim, wier laatste sporen, in het gezelschap van rensburg, spoedig moesten verdwijnen. Met inwendig genoegen, hoorde deze, dat wilhelmina voor de aanbieding bedankt had, en de reden van louise vernemende, spottede hij niet weinig met de naauwgezetheid en menschenliefde van hare vriendin, die haar intusschen, bij het zalige gevoel van wel te handelen, bij eene wezenlijke opoffering, veel gelukkiger maakte, dan hij, door het slagen van zijne listige, op goud en bedwelmend levens- | |
[pagina 139]
| |
genot doelende oogmerken, immer kon worden. Dat grootvader westerveld, die eenige oogenblikken na het vertrek van moorberg en louise bij noordkerk kwam, met streelend genoegen het voorgevallene hoorde, en het besluit zijner kleindochter billijkte, zal wel een ieder begrijpen; en daar voorts de gesprekken over de schoonheden van Gelderland liepen, herinnerde wilhelmina den grijsaard het kind, dat hij eens, met gevaar van zijn eigen leven, uit het water had gered, en welks moeder, naderhand eerst dikwijls schrijvende, nu in verscheidene jaren niets van zich hooren liet. Ja kind, - antwoordde westerveld - dat blijft bij mij altoos een raadsel; grootmoeder heeft, meen ik, nog de laatstemaal aan haar geschreven. Reeds waren mijne letteren onbeantwoord gebleven. Toen deze kort daarna stierf, had ik geen' lust om de zaak te onderzoeken; ook moest het den schijn geven, als of ik regt meende te hebben, om dit wederkeerige schrijven van de moeder des kinds te vorderen. Een jaar na onze kennismaking, is haar echtgenoot overleden. Dit verlies trof haar sterk, en wij konden wel uit hare brieven ontdekken, dat zij dien slag, ook voor hare twee kinderen, als onherstelbaar beschouwde. Een jaar later, echter, is zij weder hertrouwd met eenen heer schuilenburg; dit berigt hebben wij van haar | |
[pagina 140]
| |
zelve ontvangen; en als ik niet mis heb, dan ook nog een' brief naderhand. Jufvrouw roelofs, bij wie zij hier logeerde, is reeds voorlang naar elders vertrokken, en wij konden dus geene nadere opheldering krijgen; doch gij hebt misschien dit alles eerder hooren vertellen; want schoon mijn geheugen niet beter begint te worden, denk ik nog dikwijls aan het lieve kind, dat ik eens zoo gelukkig was te redden, en dat nu reeds, indien het nog leeft, even als gij, een volwassen meisje zal zijn. wilhelmina gaf nu haren grootvader in bedenking, om aan de moorbergs, die over N... zouden reizen, een' brief voor mevrouw schuilenburg mede te geven, die zich gaarne zouden belasten, om nadere berigten in te winnen. Algemeen keurde men haren inval goed; en grootvader westerveld begon nog denzelfden avond te schrijven. Alles was nu aan het huis van moorberg druk bezig, om de noodige toebereidselen tot de reis te maken; en dit gaf louise gelegenheid om des anderen daags voor eene uitnoodiging van hare vriendin te bedanken, wier moeder hartelijk wenschte, louise afzonderlijk te spreken. Toen zij nu, echter door lodewijk en rensburg vergezeld, bij noordkerk kwam, om afscheid te nemen, gebruikte wilhelmina een voorwendsel, om louise op hare kamer te | |
[pagina 141]
| |
brengen, en met natte oogen, die zoo geheel van de bedoeling van haar edel hart getuigden, nam zij louise bij de hand, en zeide: Lieve vriendin, gij gat morgen op reis, en wat kan er niet al gebeuren, eer wij elkanderen wederzien! Maar iets ligt mij op het hart, dat ik u vóór onze scheiding moet mededeelen. rensburg, de vriend van uwen broeder, gaat met u mede, en hij is, o! hoe bedroefde het mij dit te hooren, hij is geen braaf jongeling, dat weet ik; en ik geloof heilig, dat hij oogmerken heeft; die u ongelukkig kunnen maken. Hierover wilde moeder met u spreken; maar nu er geene gelegenheid is, dat zij haar liefderijk doel kan bereiken, nu acht ik het mijn' pligt, u te raden, om de hoogst mogelijke voorzigtigheid in acht te nemen. Geloof mij; - hier drukte zij het meisje aan hare borst - ik heb u immers nooit misleid; en waarom zoude ik het nu doen? Maar ik kan er niet zonder huivering aan denken, dat hij mogelijk reeds eenigen indruk op u gemaakt heeft. En wie, - vroeg louise, in eene mengeling van de strijdigste aandoeningen - wie is de beschuldiger van rensburg? - Ook dat moet voor u geen geheim blijven; - antwoordde wilhelmina - het is een braaf man, de oom van geertruide, die, toevallig hoorende, dat rensburg bij u logeerde zonder bedoeling zeide: | |
[pagina 142]
| |
Dien rensburg houd ik voor een' der gevaarlijkste jongelingen. Onder den schijn van een onberispelijk gedrag, verkeerde hij met onzen zoon; doch gelukkig werd ik in tijds gewaarschuwd, en het heeft mij moeite gekost, om deze verkeering aftebreken. Denk, lieve vriendin, hoe ik schrikte. En is dit een geheim, mijn heer? vroeg ik. Bij anderen misschien, antwoordde hij; doch wat mij betreft, ik zou alle meisjes en jongelingen, met welke hij omgaat, gaarne onbeschroomd waarschuwen, en vergun u geredelijk, als het mogt te pas komen, om mijn' naam te gebruiken. Laster, vuilaardige laster! - stamelde louise; en wilhelmina poogde haar te vergeefs tot andere gedachten te brengen. rensburg had louise dermate ingenomen, dat zij niets van dit alles geloofde; maar getroffen door de aandoening van hare vriendin, zeide zij eindelijk: Hoor, lieve mientje, gij meent het goed; doch geloof mij, ik ken rensburg genoeg, om het tegendeel te weten. Maak u niet zoo ongerust, en zeg ook aan uwe moeder, dat ik alles zal onderzoeken; en verdeedigt rensburg zich niet volkomen, dan..... Hier viel zij hare vriendin om den hals, en wilhelmina, haar den afscheidskus gevende, kon niet nalaten er nog bij te voegen: Lieve vriendin, vaarwel! De goede God make u zoo | |
[pagina 143]
| |
gelukkig, als mijn hart u wenscht; en nooit, nooit kome voor u het uur, waarin gij u, met droefheid en berouw, ons gesprek zoudt moeten herinneren. Beide meisjes, zich zoo veel mogelijk hersteld hebbende, gingen nu naar beneden; en rensburg, die met ongeduld de komst van louise verbeidde, ja, zelfs schertsende voorgeslagen had, om het afzonderlijke gesprek der vriendinnen te stooren, iets dat maria om goede redenen belette, zag nu terstond aan louise, dat zij minder opgeruimd was; en de minzaamheid, waarmede zij den brief aan mevrouw schuilenburg van maria ontving, het hartelijke afscheid, dat er nu tusschen haar en de familie van noordkerk plaats had, schenen hem onheil spellende teekens. Naauwelijks was hij dus met louise alleen, of met eene angstige behoedzaamheid, altoos het duidelijk kenteeken van een slecht geweten, zocht hij het gebeurde uit te vorschen; en louise maakte geene zwarigheid, hem alles te zeggen. Gretig elk woord ter verdediging als waarheid aannemende, luisterde het meisje naar zijne bedriegelijke redenen; en hoe weinig moeite kostte het hem, om haar te overtuigen, dat alleen de voorgenomene reis naar Gelderland hem konde beletten, oogenblikkelijk zijn paard te zadelen, naar L..... te rijden, en oostdijk satisfactie te vragen, wiens | |
[pagina 144]
| |
zoon, volgens zijn verhaal, in handen van losbandige jongelingen gevallen, door hem gered was; iets dat oostdijk hem nu met laster vergold; beroepende hij zich vervolgens op het getuigenis van lodewijk. Meer dan genoeg voor louise, die nu door een' zijdelingschen wenk van rensburg op de gedachte kwam, dat wilhelmina misschien geheime oogmerken had, om haar tegen rensburg intenemen. Intusschen vleide dit lieve meisje zich, dat hare trouwhartige waarschuwing louise behoedzaam zou maken; en met een opgeruimd hart, bewees zij de hulpbehoevende en dankbare geertruide alle kleine diensten, welke derzelver omstandigheden vorderden; ja, beproefde telkens, om door lieftaligen scherts de nog altoos naar het sombere neigende stemming van hare jonge vriendin eene vrolijker rigting te geven. noordkerk en maria, ja, ook vooral grootvader westerveld hielpen haar daarin gelukkig slagen; maar eene gebeurtenis, het dierbaar vaderland betreffende, en onberekenbaar in de gevolgen, trof nu deze brave menschen zoodanig, dat hun huisselijk genoegen daardoor als met een rouwfloers omhangen werd. Sedert het jaar 1795 hadden de Franschen, zich de onderlinge verdeeldheid der Nederlanders ten nutte makende, onzen geboortegrond overstroomd, en na het gedwongen vertrek van Prins willem V. | |
[pagina 145]
| |
Stadhouder der Nederlanden, noemde Frankrijk ons bondgenooten. napoleon buonaparte, een naam, helaas! te berucht, om er een woord van hem zelven bijtevoegen, stelde, in het jaar 1805, hier te lande rutger jan schimmelpenninck aan het hoofd van een' nieuwen regeringsvorm, onder den titel van Raadpensionaris der Bataafsche Republiek; maar weldra werd het bevestigd, dat napoleon ons aan een eenhoofdig bestuur wilde gewennen; want in 1806, dus kort daarna, maakte hij Holland tot een Koninkrijk, en verhief zijnen broeder, lodewijk buonaparte, tot Koning over hetzelve. Smartelijk en vernederende mogt dit voor de Hollanders zijn, het was een gevolg dier onderlinge verdeeldheden, waarover men nu, helaas te laat, zich beklaagde; en nog hadden onze rampen op verre na niet het toppunt bereikt. Men was gedwongen een' vreemdeling als Koning te eerbiedigen; maar hoe sterk ook de Hollanders tegen hem ingenomen waren, deze vreemdeling spreidde eene andere geaardheid ten toon, dan zijn heerschzuchtige broeder. Altoos vriendelijk en spraakzaam, zocht hij de liefde zijner onderdanen te winnen; hij toonde medelijden bij hunne rampen; en schoon onbevooroordeelden hem van geene veranderlijkheid en verkwisting, aan zijne natie zoo eigen, kunnen vrijpleiten, zal een ieder hem meer zwak, dan slecht noemen. | |
[pagina 146]
| |
Intusschen verslapte meer en meer de veêrkracht van het Hollandsche volk. Ligtzinnigheid en weelde verdrongen oud-vaderlandsche deugden. Grootvader westerveld beklaagde, met alle weldenkende landgenooten, het toenemende zedenbederf, dat, even als een onbemerkte, maar snel vlietende stroom, eindelijk alles zou verwoesten. Plotseling verspreidde zich het gerucht, dat Koning lodewijk, na reeds Hollandsch Braband, geheel Zeeland en een gedeelte van Gelderland aan zijnen heerschzuchtigen broeder te hebben afgestaan, nu door dezen gedwongen werd, den troon te verlaten; en werkelijk nam hij, op den 1 Julij 1810, afscheid van onze natie, ten behoeve van zijnen oudsten zoon en deszelfs broeder. De Koningin, meest altoos in Parijs, zou, dus luidde het volgens de staatsregeling, onder den naam van Regentes, tot de meerderjarigheid van den Kroonprins, het bestuur des rijks in handen nemen; en het gevolg was, dat buonaparte, bij een besluit, te Rambouillet geteekend, Holland in het Fransche rijk inlijfde, en Amsterdam voor de derde stad van het rijk verklaarde. Dit noodlottig berigt vernam noordkerk uit een' brief van een' zijner vrienden; en grootvader westerveld, die juist bij de ontvangst | |
[pagina 147]
| |
met hem sprak over de gevolgen, die uit den afstand des Konings konden voortvloeijen, zag duidelijk, dat het papier, dat in zijne handen beefde, eene smartvolle tijding moest behelzen. Wat is het, mijn zoon? - vroeg de grijsaard - Uwe buitengewone onroering doet ons schrikken. - Wat het is? - riep noordkerk, terwijl mannelijke tranen van verontwaardiging en smart in zijne oogen blonken, en hij met drift den brief op tafel wierp - Wat het is? goede vader, lees; hoe gaarne ik ook uwe hooge jaren de grievendste smart wilde besparen, het kan geen geheim blijven. - Grootvader nam den brief, en naauwelijks had hij den inhoud gelezen, of met eenen weemoed, die van zijne innige droefheid getuigde, riep hij: Holland uitgeschrapt van de lijst der volkeren, geheel onderworpen aan eenen napoleon, dat valt hard, dat vernietigt de laatste hoop, die ik voor mijn dierbaar vaderland in het graf wenschte mede te nemen; doch Gods wille geschiede, buiten wiens bestuur geen muschje op de aarde valt. De sidderende stem van den grijsaard verschrikte noordkerk en maria. Lieve grootvader, zoo zag ik u nooit! - riep wilhelmina, en hem een glas water overreikende, beefde zij van ontroering. Nooit - hervatte de grijsaard - nooit was ik ook zoo getroffen. Ik heb tegenheden ondervonden, maar bij wezenlijke verliezen, ook bij | |
[pagina 148]
| |
den dood mijner lieve vrouw, eerbiedigde ik de hand van God; doch nu.... Ik oude grijsaard zal het misschien niet beleven, dat de ellende van het dierbare Vaderland den hoogsten top zal bereiken. Maar er leeft eene Voorzienigheid, wilhelmina, voor welke ook napoleon niets meer is dan een stofje aan de weegschaal; ja, dien troost kan geen sterveling ons ontrukken. O, zalig, onuitsprekelijk zalig geloof aan eene alles besturende, liefderijke Voorzienigheid, dat ook dezen grijsaard oprigtte, met welk een' hemelschen glans schittert uwe waarde in de donkerste lotgevallen van het leven! Zwarte wolken mogen zich opeenpakken, ons met den ondergang bedreigen, gij zijt de vriendelijk lichtende ster, die ons toeroept: Wie op mij vertrouwt, die zal redding vinden! Nimmer, hier getuige ons hart met innige dankbaarheid, nimmer hebt gij den mensch, die op God vertrouwt, in zijne verwachtingen bedrogen. Slechts hij, wiens ongeduld zich tegen de wegen des Eeuwigen aankant, in dolle razernij gelooft, te kunnen veranderen, wat God toelaat, slechts deze ongelukkige kan eene prooi der wanhoop worden. En ach, duizende voorbeelden hebben maar al te overtuigende geleerd, dat de mensch voor zulke rampzalige uitersten vatbaar is. O, hoe geheel is het dus ons belang, | |
[pagina 149]
| |
bij de eerste overhelling tot moedeloosheid of twijfeling, dat Evangelie in handen te nemen, 't welk ieder' onbevooroordeelde zoo krachtig versterkt in het onwaardeerbaar geloof: Ja er leeft eene wijze, alles wél besturende Voorzienigheid. Had nu ons vaderland weleer de bescherming des Allerhoogsten in eene ruime mate genoten; werd zelfs de magtige philips, Koning van Spanje, na eenen tagtigjarigen oorlog met ons land, door den onuitbluschbaren moed en de dapperheid onzer voorouders, en het edel ontwerp van Prins willem I. gedwongen, om van de oppermagt der Nederlanden aftezien; ja werd ook Engeland genoodzaakt, om vrede met ons te sluiten, en, even als alle natien, de Nederlandsche vlag te eerbiedigen: de herinnering aan dat onvergetelijke tijdperk van onzen hoogsten roem, diende nu alleen, om de plaats hebbende drukkende afhankelijkheid van eenen napoleon nog grievender te maken, vooral, - zoo als grootvader westerveld zich naar waarheid uitdrukte - vooral, omdat afwijking en geringachting van oud - vaderlandsche deugden als de grondslag dezer diepe vernedering moesten beschouwd worden. noordkerk liet zich even weinig als hij door de schoon klinkende beloften des Franschen Keizers misleiden. napoleon moge beloven het geheele vaste land voor de nijverheid | |
[pagina 150]
| |
en den koophandel der Hollanders te zullen openzetten, - zeide hij - ons met bescherming, hulp en genegenheid vleijen; de treurige ondervinding heeft reeds geleerd, dat hem geene middelen ontbreken, om de Hollanders, langs allerlei wegen, hun geld te ontnemen, en daarvoor met woorden te betalen; zoo zal het ook nu gaan, mijn vader. noordkerk had regt; maar weinig vermoedde hij nog die aaneenschakeling van ellenden, welke boven onze hoofden zweefden, om eerlang ook in den engen kring van het huisselijke leven met vreesselijk geweld los te barsten. Dat de tijding onzer inlijving in het Fransche rijk op moorberg en zijn reisgezelschap geenszins den indruk maakte, als bij noordkerk plaats had, laat zich gemakkelijk verklaren. En ware moorberg niet beducht geweest, dat zulks invloed kon hebben op het voordeelige ambt, 't welk hij bekleedde; misschien had hij deze gebeurtenis, als hem niet persoonlijk betreffende, tamelijk onverschillig beschouwd; nu echter drong hij op de bespoediging der reis aan. Maar louise, wie het in Gelderland uitnemend voldeed, kwam daardoor zoo geheel uit hare luim, dat rensburg noodig oordeelde, om haar, in een afzonderlijk gesprek, te doen begrijpen, dat hare vruchtelooze tegenspraak niet dan onaangename gevolgen moest | |
[pagina 151]
| |
hebben. Bedenk, mijne dierbare, - zeide hij - hoe veel het mij kost, een uur van deze schoone dagen opteofferen; maar uw vader heeft vast besloten, zijn plan te volgen; en, de omstandigheden in aanmerking genomen, kunnen wij hem niet beschuldigen. Daarenboven blijven wij immers, in allen gevalle, dan nog eene week bij elkander. - louise verzekerde nu aan rensburg, er geen woord meer over te zullen spreken; en dit getuigde, welk een' invloed hij reeds op haar had. Nooit gewoon, eigene begeerten aan de verkiezingen van anderen, zelfs niet aan die van haren vader te onderwerpen, kon zij toch de bede des jongelings niet wederstaan. Meesterlijk speelde deze ook zijne rol. Hij was in moorbergs tegenwoordigheid de eerbiedige bewonderaar der schoone dochter; doch geen woord of blik verraadde zijne bedoelingen; maar als hij gelegenheid vond, om haar alleen te zien of te spreken, dan getuigde ieder woord van een' gloeijenden hartstogt, welke, niet geheel ongekunsteld, echter door de betoovering van louise's schoonheid natuurlijk genoeg was, om eene wederkeerige belijdenis van hare liefde te verkrijgen, die hem de schoonste toekomst beloofde. In N.... gekomen, herinnerde moorberg louise den brief voor mevrouw schuilenburg; en bij den logementhouder, waar zij hun intrek | |
[pagina 152]
| |
genomen hadden, naar deze familie vernemende, werd hun berigt, dat mevrouw schuilenburg reeds voor jaren was gestorven; doch dat haar man nog leefde, zoo als ook de beide kinderen, uit een eerste huwelijk; die - voegde de kasteleines hierbij - die geheel van hem afhankelijk zijn; en waarachtig niet droevig behoefden te kijken, al stierf hij nog dezen avond. En nu aan moorbergs verzoek, om hun een geleider te bezorgen, voldaan zijnde, kwamen de reisgenooten aan het huis van den heer schuilenburg. Eene bejaarde dienstbode opende de deur, bragt hen, op de vraag om haren heer een oogenblik te mogen spreken, in de zijkamer, en weinig tijds daarna kwam de man, die door de kasteleines niet gunstig beschreven was, en waarlijk ook geen' aanbevelingsbries op het gelaat droeg. Zijne oudmodische, afgesletene kleeding, ongepast voor den bewoner van een der aanzienlijkste huizen, en strijdig met alles, wat hem omringde, dwong louise tot een spotachtig lachje. Na wederzijdsche groete, zeide moorberg: Mijn heer schuilenburg, wij hebben de eer niet van elkander te kennen; onbewust van het overlijden uwer echtgenoote, heeft de heer westerveld ons dezen brief voor haar medegegeven. Ik oordeel best, denzelven u te overhandigen, en hoop, dat uwe aandoeningen over haar verlies, daardoor niet | |
[pagina 153]
| |
op nieuw zullen opgewekt worden. - Och neen, mijn heer, - antwoordde schuilenburg op eenen slependen toon - de tijd slijt alles, ook dit; en er is zoo veel ellende op deze booze wereld, dat het op wat meer of minder niet aankomt. Vertrekken de vrienden van daag? - Ons plan is van morgen, mijn heer; - hervatte moorberg - doch kunnen wij der familie berigten, dat ook uwe kinderen zich welvarende bevinden? - Och ja, - was het antwoord - mijn zoon en dochter zijn, helaas! maar al te welvarende. Als zij eens eene kleine onpasselijkheid kregen, of, even als ik, aan de jicht laboreerden, dan zou dat uitvliegen en wildejagen, dat mij, ouden man, zoo veel geld kost en verdriet doet, wel wat ophouden. Maar, mijn heer, om op de zaak te komen, als er nu bescheid op den brief moet zijn, waar kan ik dat dan laten bezorgen? moorberg, de beteekenis dezer vraag begrijpende, noemde het logement, boog zich, en wenkte het gezelschap om hem te volgen. schuilenburg hield hen niet tegen; maar het aschkleurige, versletene hoedtje afnemende, riep hij: grietje, laat de vrienden eens uit. Dit gebeurde, en geenszins zonder reden, begonnen alle, buiten de deur gekomen, hartelijk te lagchen, schoon de aanmerkingen van rensburg genoegzaam bewezen, dat hij een voorwerp als | |
[pagina 154]
| |
schuilenburg gelijk stelde, met hen wier afkeer van losbandige zeden met ernstige bedaardheid gepaard gaat. Den volgenden morgen, liet moorberg, nog vóór zijn vertrek, aan schuilenburg vragen, of hij ook verkoos eenige letteren aan den heer westerveld medetegeven; doch het antwoord luidde, dat er geen bescheid op den brief noodig was, en hij alleen verzocht, de vrienden te H...... te groeten. Daar - riep lodewijk, op zijn paard springende - daar heeft de oude zemelknooper waarachtig gelijk in; want het brieven schrijven reken ik met hem onder de ellenden des levens. - Men zette nu de reis met den meesten spoed voort; en vroeger dan louise het wenschte, hoorde zij moorberg zeggen: Indien wij geene onvoorziene hindernissen ontmoeten, dan zijn wij morgen avond t'huis. - Dit gebeurde. louise had geenszins het plan, om wilhelmina spoedig te bezoeken; doch deze hoorde naauwelijks de aankomst van hare vriendin, of zij ging naar het huis van moorberg. louise ontving wilhelmina met eene koele verlegenheid, die maar al te duidelijk verried, wat zij raadzaam oordeelde haar niet te zeggen, Zulks gevoegd bij de berigten nopens mevrouw schuilenburg en het door haren grootvader geredde kind, bragten wilhelmina in eene stemming, die verre van opgeruimd | |
[pagina 155]
| |
was. Met een treurig hart, deelde zij, t'huis komende, aan hare ouders en grootvader de tijdingen uit Gelderland mede, welke men duidelijk kon bemerken, dat ook den ouden man in eene wel flaauwe, maar toch geliefkoosde, hoop bedrogen. Vond wilhelmina dus nieuwe stof, om met bekommering aan louise te denken, wier ligtzinnige en lage handelwijs hare vriendschap voor het meisje natuurlijk moesten verminderen; aan den anderen kant smaakte haar hart het streelendste genoegen, door optemerken, dat de krachten van geertruide dagelijks vermeerderden. Maar wanneer deze er over sprak, om aan den wensch van mevrouw oostdijk te voldoen, die reeds dikwijls geschreven had, hoe grootelijks zij naar de komst van hare nicht begon te verlangen, wilde wilhelmina hier niets van hooren, ja, dreigde geertruide schertsende, dat zij, hoe zeer beloofd hebbende, om haar onder noordkerks geleide bij oostdijk te brengen, en daar eenige dagen te blijven, zich geheel van die belofte ontslagen rekende, indien hare jonge vriendin vóór het laatst der volgende maand van vertrekken durfde spreken. geertruide kon niet zonder droefheid aan het oogenblik denken, 't welk haar van die brave menschen zoude verwijderen, in wier huisselijken kring zij alles gevonden had, wat haar geluk- | |
[pagina 156]
| |
kig kon maken. Hoogst waarschijnlijk was dus geertruide tot zoo lang gebleven; doch een brief van oostdijk, wiens inhoud haar berigtte, dat zijne vrouw door eene hevige verkoudheid genoodzaakt werd, om hare kamer te houden, en niet rustte, vóór hij nogmaals op de komst der meisjes aandrong, bepaalde geertruide's besluit. Mijn pligt - zeide zij tegen wilhelmina - gebiedt mij, om aan het verlangen van mijne goede tante te voldoen, en waar die spreekt, mag ik immers geene eigene verkiezing raadplegen. Maar, lieve mientje, hoe veel ligter kunt gij mij het scheiden van hier maken, door het vervullen eener belofte, waarop ik bijna niet meer durf aandringen. Echter gaf uwe lieve moeder mij nog gisteren hoop..... Om daarop te mogen rekenen? - viel wilhelmina haar in. Ja, lieve truitje, wanneer vader het kan schikken, dan vertrekken wij in het laatst dezer week; maar stellig moet gij mij beloven, om aanstaanden zomer, als alles wel is, hier weder te komen. - Gaarne mientje, hartelijk gaarne; antwoordde geertruide, en des avonds bepaalde noordkerk den dag hunner afreize. maria, van heeler harte het reisje van hare dochter goedkeurende, gevoelde echter, bij het naderende vertrek der beide meisjes, eene zekere treurigheid, die, reeds opgewekt door de on- | |
[pagina 157]
| |
gelukkige omstandigheden van het vaderland, nu nog vermeerderd werd door de gedachte, hoe spoedig zij den omgang harer geliefde dochter zou moeten ontbeeren. Hoewel dit, zoo veel doenlijk, verbergende, had grootvader westerveld hier iets van bespeurd. De oude man maakte dus gebruik van een oogenblik, dat hij met haar alleen was, en zeide: Lieve dochter, ik begrijp wel, wat er thans in uw hart omgaat; ook mij zal het vreemd zijn, hier te komen, en onze mientje niet te vinden; maar bemerkt zij dit, dan moet het, haar nu nog uitlokkend, reisje oneindig minder aangenaam worden; en dit was immers verkeerd. Kom, beur u op; L..... is niet ver van hier; bedenk, hoe haar bijzijn de lieve geertruide zal vertroosten; en hoe veel grooter moet niet ons genoegen worden, als mientje, na eene korte afwezigheid, in ons midden terugkeert? - Gij hebt gelijk, volkomen gelijk, lieve vader; - antwoordde maria - ik wil gaarne alles doen, wat ik kan; maar voel toch, - en hier blonk een traan in haar oog - dat de dag, waarop het vertrek der meisjes bepaald is, mij alles behalve aangenaam zijn zal. De brave moeder hield woord; onder een' schertsenden toon de gevoelens van haar hart bedekkende, was zij geertruide en wilhelmina behulpzaam, om alles voor derzelver vertrek in | |
[pagina 158]
| |
orde te maken. wilhelmina vermijdde schier ieder woord, dat hetzelve onmiddelijk betrof; maar toen maria, op den bepaalden morgen, de geringste kleinigheid als eene zaak van gewigt beschouwde, haar en geertruide nog een' zijden doek om den hals knoopte, opdat de koele morgenlucht haar niet zoude schaden, beide meisjes hartelijk omhelsde, en aan wilhelmina, reeds op den wagen zittende, toeriep: Nu, lieve, beste kind, gij komt immers zeker tegen den verjaardag van grootvader weder t'huis? Toen kon ook deze haar gevoel niet langer verbergen. Ja, - riep zij, terwijl het rijtuig reeds voortsnelde - ja lieve moeder, niets kan mij langer in L..... houden. - Ook geertruide was zeer aangedaan; trouwens, de herinneringen met welke zij hare geboorteplaats verliet, waren veel smartelijker, dan die van hare jonge vriendin. Zeldzaam wisselen de onderscheidenste denkbeelden meer elkanderen af, dan wanneer men zich op reis bevindt, en nu deze, dan gene nieuwe voorwerpen ontmoet, welke onze aandacht boeijen. Eigenaardig wordt daardoor eene treurigheid op den achtergrond geplaatst, die, hoe natuurlijk uit het afscheid van geliefde vrienden voortvloeijende, evenwel bij derzelver onverminderden indruk de wezenlijkste genoegens smakeloos zouden maken. Genoeg | |
[pagina 159]
| |
was noordkerk hiervan overtuigd, om de gesprekken tusschen hem en de meisjes levendig te houden; en, wanneer de in 't oog vallende voorwerpen niet belangrijk genoeg waren, om de herinnering aan het afscheid te onderdrukken, dan slaagde hij, door het verhalen van vroegere gebeurtenissen, in zijne bedoeling, om hare opgeruimdheid te bevorderen. Vandaar dat zij welgemoed de poort van L..... binnenreden; en naauwelijks hield het rijtuig voor het huis van oostdijk stil, of deszelfs goedhartige vrouw was, ondanks hare verkoudheid, buiten de deur, en riep hare gasten het welkom zoo vriendelijk toe, dat er geen twijfel overbleef, of derzelver komst moest haar groot genoegen verschaffen. oostdijk hielp geertruide en wilhelmina van het rijtuig, en zijne vrienden binnen geleidende, zeide hij glimlagchende: Mijne riekje had mij stellig beloofd, om binnen de twee dagen niet in de buitenlucht te komen; maar ik merk wel, dat dit te veel gevergd was. - Na het gebruiken van eenige ververschingen, gingen noordkerk en oostdijk eene wandeling doen; maar tante liet zich de beide meisjes niet ontnemen. Deze moesten nu hare logeerkamer bekijken, en na haar alle geriefelijkheden aangewezen te hebben, zeide zij, als in vertrouwen: Ik hoop maar, dat mijn hendrik de- | |
[pagina 160]
| |
zen avond vroeg zal t'huis komen; want anders is oostdijk uit zijn humeur. Hij heeft het mij ook beloofd, en straks zal ik hem laten weten, dat onze gasten gekomen zijn. - geertruide had haren neef in geene drie jaren gesproken; toen was hij een lieve, goedhartige jongen; doch na de verkeering met rensburg, bedreef hij nu en dan stukjes, welke moeder zoo veel doenlijk bedekte; maar oostdijk niet onbekend konden blijven. hendrik was echter meer los dan ondeugend; de vrees van als een stijve, druilige jongen beschouwd te worden, en geene eigene begeerten, verleidde hem, om aan de losse, onberadene stappen van anderen deel te nemen; en niet zonder veel moeite kon hij daarbij de stem van zijn geweten onderdrukken. Op het berigt zijner moeder, dat geertruide bij hen zoude wonen, beloofde hij geredelijk, om het arme meisje nu en dan eenige uitspanningen te bezorgen, maar daar hij, juist op den dag van hare en wilhelmina's komst, elders zijn woord gegeven had, trachtte hij mevrouw oostdijk onder het oog te brengen, dat hij daarom zijn woord niet konde breken; en de goede vrouw bemiddelde het hieruit ontstane verschil tusschen man en zoon, onder belofte van den laatsten, om vroeger dan gewoonlijk van het gezelschap te scheiden. | |
[pagina 161]
| |
Evenwel werd het des avonds reeds tamelijk laat, en geen hendrik verscheen. Mevrouw oostdijk, het aanrigten van de tafel uitstellende, moest eindelijk daartoe de noodige orders geven; en nu vroeg oostdijk: Is hendrik nog niet t'huis? - Neen, lieve man, - antwoordde moeder - doch hij zal gewis binnen weinige oogenblikken komen. - noordkerk, een opwellend ongenoegen van den gastheer bemerkende, was juist met het lezen der courant bezig. Zullen wij nog deze berigten lezen? vroeg hij. - Indien gij verkiest, gaarne; - was het antwoord - maar anders denk ik geen oogenblik naar den jongen heer te wachten. - Nu werd er gescheld, en hendrik trad binnen. Hij groette het gezelschap, vernam naar deszelfs welstand, en zijne moeder plaatste hem tusschen beide de meisjes. Alles scheen nu in orde, en de aangename verrassing bij het gezigt der beminnelijke wilhelmina zou hendrik gewis in eene vrolijke luim gebragt hebben; doch de gesprekken van zijnen vader en noordkerk bevorderden zulks niet. oostdijk, even als alle weldenkenden, sterk getroffen over de willekeurige handelwijs des Franschen Keizers omtrent het dierbare vaderland, liet zich inzonderheid uit over de mogelijke gevolgen. Geloof mij, mijn vriend, - zeide hij - het finantieele daargelaten, dan nog mag ik er niet aan denken; immers nu kan het | |
[pagina 162]
| |
onze jongelieden, reeds zoo bedreven in de kunst, om vreemden in derzelver ligtzinnigheid en ondeugden nateapen, en schaamteloos daarmede te pronken, aan geene gelegenheid ontbreken, tot het maken van vorderingen, die hen uit de klasse van fatsoenlijke Hollandsche jongelingen tot den eervollen rang van Fransche windmakers zullen verheffen. - Het omvallen van een glas wijn verhinderde oostdijk, hier meer bij te voegen; en hendrik verblijdde zich, dat dit kleine ongeluk het gesprek wendde, en hem dus ontsloeg, van meer dusdanige voorspellingen te hooren, welke, schijnbaar met hem in geene onmiddelijke betrekking staande, evenwel hem hare toepassing lieten gevoelen. Des anderen daags vertrok noordkerk en liet zijne wilhelmina bij oostdijk, die, ja, niet zonder aandoening in huis trad, toen het rijtuig van haren vader bij het einde der straat uit hare oogen verdwenen was, maar echter, even als geertruide, minzaam in hendriks verzoek bewilligde, om met hem de stad te doorwandelen. Alles, wat nu wilhelmina het verblijf in L..... aangenaam kon maken, werd door hem en zijne ouders bewerkstelligd; en had reeds oostdijk het meisje leeren kennen en hoogachten, dit moest door een' dagelijkschen omgang grootelijks vermeerderen. Uit dien hoofde bespeurde hij, met wezenlijk genoegen, dat hen- | |
[pagina 163]
| |
drik eene meer dan gewone oplettendheid voor hun' gast betoonde, ja, op zekeren morgen voor eene uitnoodiging bedankte, die hij anders niet ligt van de hand zoude gewezen hebben, alleen op de vraag van zijn' vader naar de reden, ten antwoord gevende, dat het gezelschap slechts uit heeren bestond. geertruide kon, op het hooren hiervan, niet nalaten, hem glimlagchende te beschouwen; evenwel vertelde zij het niet aan hare vriendin, dewijl zij met grond vooronderstelde, dat de minzame, vrije omgang der jonge lieden, bij den eersten zweem van haar vermoeden, niet zoo ongedwongen zoude blijven, als nu plaats had, en ter instandhouding van het onderlinge genoegen niet anders moest worden. Omtrent eene week had wilhelmina bij oostdijk geweest, toen de meid, op zekeren avond, binnenkwam met het berigt, dat er een heer in de zijkamer was, die jufvrouw noordkerk verlangde te spreken. Mij? - vroeg wilhelmina verwonderd - Ik kan niet begrijpen, wie mij hier zou opzoeken. - Met eene zekere bekommering zag hendrik geertruide aan, toen wilhelmina opstond, om zich naar de zijkamer te begeven. Daar komende, vond wilhelmina lodewijk moorberg, die, na wederzijdsche groete, zeide: Jufvrouw noordkerk, ik heb uwe familie in den besten welstand verlaten; en daar ik met mijn' vriend, na het eindi- | |
[pagina 164]
| |
gen der vacantie, naar L..... zoude vertrekken, ben ik zoo vrij geweest, uwe moeder te vragen, of zij ook verkoos eenige letteren aan u medetegeven. Zij heeft mij dezen brief voor u bezorgd; en bij deszelfs overhandiging, verheugt het mij, u zoo welvarende te zien. Aangenaam verrast door eenen brief van moeder, bedankte wilhelmina den jongen moorberg, en verzocht hem achter te komen. Ik moet voor ditmaal bedanken; - zeide hij - dringende bezigheden vorderen mijne tegenwoordigheid; doch eerstdaags hoop ik het genoegen te hebben, u weder te spreken; en zoo het ware, mejufvrouw, - ging hij voort - dat gij voornemens zijt, om morgen in de Fransche kerk te gaan, dan verzoek ik de eer, van u derwaarts te mogen geleiden. - Neen, - antwoordde wilhelmina - dat is mijn plan niet; ik versta de Fransche taal niet genoegzaam, om den Predikant te begrijpen; en ik vind ook geene reden, om die kerk boven de Hollandsche te kiezen. - lodewijk boog zich en vertrok. wilhelmina las nu den brief van hare moeder. Ieder regel ademde hartelijke liefde en teedere bezorgdheid. Met een vrolijk opgeruimd gelaat, ging zij nu bij hare vriendin, en zeide: Raad eens, truitje, wat ik daar gekregen heb. | |
[pagina 165]
| |
geertruide.
Ja, mientje, dat is duister raden; misschien een' brief. wilhelmina.
Juist; en wel een' brief van moeder, lodewijk moorberg heeft mij denzelven gebragt. Hartelijk moet ik u en de vrienden groeten; allen zijn volkomen gezond; ô, ik ben zoo in mijn nopjes. oostdijk.
En met reden; wij bedanken u voor het volbrengen uwer commissie; maar jufvrouw noordkerk, gij hebt toch den jongen moorberg achter gevraagd?
wilhelminina, schertsende.
Neen, dat kon jufvrouw noordkerk aan het huis van mijn' heer oostdijk niet doen, maar mientje wel, en die heeft het gedaan, echter te vergeefs, want moorberg had dringende bezigheden.
hendrik, zijne gemelijkheid onderdrukkende.
Nu, dan was het hem ook niet kwalijk te nemen. wilhelmina.
Gewis niet; en ik hoop, dat het hem even weinig zal ergeren, dat ik hem bedankt heb, | |
[pagina 166]
| |
om morgen onder zijn geleide naar de Fransche kerk te gaan.
mevrouw oostdijk.
Nu, daar hebt gij groot gelijk aan, mientje; dat gaat hier met de meeste fatsoenlijke menschen altoos naar die Fransche kerk; en lieve tijd, waarom? omdat het mode is. Nu, dat kon ik toch niet over mijn hart brengen, van onze Hollandsche predikanten zoo te versmaden; hoewel het voor mij geene deugd is, want ik zou er geen woord van verstaan, en weinig stichting opdoen.
oostdijk.
Meent gij dan wijfje, dat men over het algemeen met zulk een oogmerk naar de Fransche kerk gaat? Neen, het is juist, gelijk gij daar even zeidet, het is mode, en of men nu den predikant eens niet verstaat, wat zwarigheid, men heeft er geweest, is er gezien, en wordt onder de fatsoenlijke lieden gerangschikt, wier fijne smaak hen belet, even als de gemeene menschen, Hollandsche predikatien te hooren.
wilhelmina.
Nu maakt gij het, geloof ik, wat heel erg, mijn heer oostdijk. | |
[pagina 167]
| |
oostdijk.
Niet erger, lieve meid, dan de ondervinding bevestigt. Wij hebben, twee jaren geleden, hier een' predikant gekregen, wiens strikte braafheid, gezond verstand en grondige geleerdheid zich met roerende welsprekendheid paren, die alles doet om zijne gemeente te stichten, en haar genoegen te geven; en die zelfde man moet toch zien, dat de voornaamste leden der gemeente naar de Fransche kerk gaan. Is dat niet hard, niet ontmoedigende? En echter kan hij, met den besten wil, niet tegen den modestroom oproeijen. Doch gij denkt misschien, dat ik te veel met hem ingenomen ben, maar ga morgen bij hem ter kerk, en oordeel zelve.
wilhelmina.
Gaarne, hartelijk gaarne. En behoudt die brave man onder dit alles nog kracht en lust, om zijne moeijelijke taak te volvoeren?
oostdijk.
Slechts eenmaal heb ik hem anders aangetroffen, en wel, toen een zijner kundigste leerlingen, een aanzienlijk meisje, hare belijdenis in de Fransche kerk wilde afleggen, en ondanks de pogingen om dit afteraden, haar oogmerk ten uitvoer bragt. Maar nog eens, gij moet Domine b. zelve hooren. | |
[pagina 168]
| |
Dit gebeurde. Alle, behalve mevrouw oostdijk, welke, door aanhoudende verkoudheid, hare kamer moest houden, gingen den volgenden morgen ter kerk. Met innerlijke achting beschouwde wilhelmina den man, wiens ongekunsteld, maar uit het hart vloeijend gebed, zijne toehoorderen de oneindige grootheid en liefde van God, en de afhankelijkheid der menschen op het treffendste deed gevoelen; doch niet zonder ontroering las zij, bij het opzoeken van den tekst, de door hem gekozene woorden: Wilt gijlieden ook niet henengaan? Geene scherpe uitdrukking ontglipte den mond des leeraars. Hij was echtgenoot en vader; deze bedenking had hem ook bij de roerende toepassing de noodige voorzigtigheid in het oog doen houden; doch bij onderscheidene uitdrukkingen verraadde het beven zijner stem, wat hij zoo diep, zoo grievende gevoelde. O, hoe innig, hoe hartelijk vereenigde ook wilhelmina zich met de vurige bede aan God, dat het hem mogt gelukken, de achting en liefde zijner gemeente te winnen, opdat zij niet van hem mogten henengaan, maar gebragt worden op den eenigen weg, die ter godzaligheid leidt. Geen der toehoorders, of hij was bewogen; en toen oostdijk met zijn gezelschap t'huis kwam, zeide hij tegen wilhelmina en geertruide: Uwe aandoe- | |
[pagina 169]
| |
ning maakt het overtollig, iets te vragen. Zeg mij maar alleen, heb ik te gunstig over Domine b. gesproken? - O neen! - antwoordden beide. - Nu, - ging hij voort - nog deze week, zal ik u bij hem brengen; vergeet niet riekje, dat er tegen woensdag namiddag belet gevraagd wordt, dan zal ik mijne zaken daarnaar regelen. - wilhelmina en geertruide wisten niet, hoe zij oostdijk genoeg hare dankbaarheid voor deze belofte zouden betoonen; en het antwoord van Domine b., dat er volstrekt geen belet plaats had, 't welk hem verhinderde, oostdijk met zijne gasten op te wachten, vermeerderde het onderlinge genoegen. Men begaf zich nu op den bepaalden tijd derwaarts. Domine b. ontving het gezelschap met gulle vriendelijkheid, en hen binnen geleidende, zeide hij tegen oostdijk: Reeds lang waart gij mij een bezoek schuldig, mijn vriend; en schoon ik dezen morgen onverwacht twee gasten gekregen heb, oordeelde ik het best, zulks niet te laten zeggen. - Ik hoop echter niet, dat wij eenig belet doen? vroeg oostdijk. - In geenen deele; - was het antwoord - mijn neef en nicht zijn van dezelfde jaren als uwe gasten; en tusschen jongelieden is de kennis spoedig gemaakt. - Binnen gekomen, ontving jufvrouw b. het gezelschap, met dezelfde minzaamheid, als haar echtgenoot, en zeide tegen de | |
[pagina 170]
| |
jonge dame, die, aan het raam zittende, hare plaats aan wilhelmina wilde geven, iets dat deze beleefdelijk weigerde: Mij dunkt, coosje, wij moesten maar geene komplimenten maken; de jonge jufvrouwen hebben aan dezen kant nog ruimer gezigt. - In een oogenblik waren nu alle geplaatst; doch niet weinig bevreemde het wilhelmina, dat de gasten van Domine b., op het hooren noemen van hare geboorteplaats, elkanderen beurtelings aankeken, en haar met meer dan gewone oplettendheid beschouwden. De jonge dame vooral, wier donker-bruine oogen op wilhelmina gevestigd bleven, scheen over iets belangrijks te denken; en eindelijk vroeg zij aan oostdijk: Mag ik zoo vrij zijn, mijn heer, u te vragen, of ik u daar even wel verstaan heb; woont de jonge jufvrouw in H......? Na het bekomen van een toestemmend antwoord, wendde zij zich tot wilhelmina, en vervolgde met innemende minzaamheid: Dan mejufvrouw, zult gij misschien in staat zijn, mij eenig berigt te geven van eene daar gewoond hebbende, of, zoo ik hoop, nog wonende familie, waarin ik groot, zeer groot belang stel; en schoon ons plan is, binnen weinige dagen naar H...... te reizen, kan ik deze gelegenheid niet ongebruikt laten voorbijgaan. Leeft daar ook nog een heer westerveld? | |
[pagina 171]
| |
wilhelmina, de oorzaak dezer vraag vermoedende, met aandoening.
Stelt gij er groot belang in, mejufvrouw, dit te weten?
de vreemde, verrast.
Ja, mejufvrouw, en zulks kan u geenszins verwonderen, als ik zeg, dat deze man mij als een tweejarig kind, met eigen levensgevaar, van een' onvermijdelijken dood heeft gered. Maar komen wij te laat? Is die brave grijsaard overleden? Uwe aandoening.....
wilhelmina.
Is regtmatig; doch wees gerust; de heer westerveld leeft, en bevindt zich, gelijk ik vertrouw, volkomen gezond.
de vreemde, met hartelijke blijdschap, tegen haren broeder.
willem, hoort gij het? Hij leeft, is gezond; ô, laat ons nu spoedig naar H...... reizen. Doch, mejufvrouw, zeg mij, kent gij ook zijn' braven schoonzoon, den heer noordkerk en diens huisgezin? O, wees zoo goed, en deel mij alles mede, wat gij van hunne omstandigheden weet. Ik verg misschien te veel; maar....
wilhelmina, met zigtbare aandoening.
Gaarne; ik spreek immers met coosje de wit? | |
[pagina 172]
| |
coosje, met blijde verrassing.
Gij kent mijn' naam? O, dan staat gij zeker met de familie van westerveld in naauwe betrekking.
wilhelmina, in tranen uitbarstende.
Ja, in eene naauwe, heilige betrekking; de heer westerveld is mijn grootvader. O, hoe zal de lieve man zich verblijden, u nog eens te zien.
coosje vloog haar om den hals, en vroeg zoo veel, dat haar broeder eindelijk tegen wilhelmina zeide: Laat de vreugde van mijne zuster haar verontschuldigen, mejufvrouw; en gij, lieve coos, dring thans op geene nieuwe antwoorden aan, vóór wij ons allen van deze aangename verrassing eenigermate hersteld hebben. De edele blik des jongelings bleef bij wilhelmina geenszins onopgemerkt. Na eenige oogenblikken, gaf men elkanderen de noodige opheldering, en coosje zou gaarne terstond op reis gegaan zijn, om den ouden westerveld door hare komst te verrasen. Lang was de tijd, door oostdijk tot hun bezoek bepaald, reeds voorbij, en nog werd er aan geen scheiden gedacht. Toen hij hiervan begon te spreken, kanten Domine b., zijne vrouw en gasten zich hier algemeen tegen, en oost- | |
[pagina 173]
| |
dijk, wel bemerkende, dat wilhelmina en geertruide liefst nog wat bleven, stemde in het verzoek, om ook de goede tante te halen, en daar den avond familair te blijven. Zou nu het mededeelen der onderlinge gesprekken, die het overgeblevene duistere bij wilhelmina ophelderden, veel te breedvoerig worden; een kort verslag der lotgevallen van mevrouw de wit, sedert haar verblijf in Holland, zal genoegzaam zijn, om haar van eene schijnbare onerkentelijkheid vrij te pleiten, en hare kinderen nader te doen kennen. Niet lang na dat mevrouw de wit in Gelderland was terug gekomen, bespeurde zij bij haren echtgenoot, wiens te verregaand vertrouwen op menschen haar dikwijls bekommering veroorzaakte, eene ongewone zwaarmoedigheid. Geenszins buiten reden duchtende, dat ondeugende, bedriegelijke listen van anderen hem weder schade toegebragt hadden, vroeg zij hem meermalen, of er iets van belang, gedurende hare afwezigheid, gebeurd was, doch kon geen ophelderend antwoord verkrijgen, vóór dat de wit, door nood gedrongen, aan zijne brave vrouw eene onvoorzigtigheid beleed, welke haar het geluk des levens ontroofde. Buiten haar weten namelijk, had hij, door de gekunstelde vroomheid van een' zijner bekenden bedrogen, een' borgtogt geteekend, uit kracht | |
[pagina 174]
| |
van welke men hem, toen de schurk eensklaps verdween, noodzaakte tot het betalen eener aanzienlijke somme gelds. Hiertoe onvermogende, zocht hij redding bij anderen; doch iedere poging tot dat einde mislukte; er bleef geen ander middel over, dan den rijken heer schuilenburg te vragen, of deze, tegen jaarlijksche interest, de noodige gelden wilde opschieten. Mevrouw de wit kon, hoe beangst, daartoe niet besluiten, eensdeels omdat zij in vroegere jaren een aanzoek ten huwelijk van dien heer had afgewezen, anderdeels omdat zijne gierigheid een weigerend antwoord voorspelde. Evenwel, toen kort daarna, de nog altoos beminde echtgenoot in eene hevige krankheid stortte, en haar dringend bad, het laatste, eenigste middel te beproeven, ging zij, hoe zwaar die gang haar ook viel, naar den heer schuilenburg. Pijnelijk grievende moest dit onderhoud voor haar worden; doch wat zij niet durfde hopen, gebeurde; schuilenburg beloofde des anderen daags het geld te bezorgen. Zij moest wel alle hare goederen daaronder verpanden; maar kan ook eene lievende vrouw aan het mogelijke der toekomst denken, als zij middelen ziet, om een' geliefden, bedrogenen en wel dood-kranken echtgenoot voor schande en wanhoop te bewaren? Als gij slechts herstelt, - zeide zij weenende tegen hem, toen hij, op haar berigt, de handen | |
[pagina 175]
| |
dankende naar haar uitstrekte - dan heb ik nog hoop. - Maar die hoop werd niet vervuld; de wit stiers, en zij bevond zich, als weduwe, met twee hulpelooze kinderen, in drukkende omstandigheden. Eene aangeborene fierheid, nog vermeerderd door het gevoel harer onschuld, bragt vele in het geloof, dat zij genoegzame middelen overhield, om fatsoenlijk te kunnen leven. Ook de redder van haar kind moest niet weten, dat deszelfs vader, door een te ver gedreven vertrouwen op menschen, zijne geliefden in het ongeluk had gestort; immers dan zoude westerveld haar ondersteuning aanbieden; en hoe kon zij, reeds zoo veel aan hem verschuldigd, dien onderstand aannemen? Korten tijd na het overlijden van haren echtgenoot, kreeg mevrouw de wit een bezoek van den heer schuilenburg. Denkende, dat hij over de opgeschotene gelden wilde spreken, voorkwam zij dit, door hem zelven voortestellen, de verpande goederen publiek te laten verkoopen, openhartig betuigende, van geen ander middel te weten ter geregelde betaling der interessen. schuilenburg, wiens buitengewone vriendelijkheid haar niet weinig verwonderde, ried zulks ernstig af; en hadden niet zekere uitdrukkingen mevrouw de wit onwillekeurig doen huiveren, zij zou hem als een' belangeloozen vriend beschouwd hebben; | |
[pagina 176]
| |
maar eerlang werd hare vrees bevestigd. schuilemburg deed voor de tweede maal aanzoek om hare hand; en alle sterkte van ziel bijeen roepende, verzocht zij eenigen tijd tot beraad. Zwaar was de strijd der edele vrouw. Een huwelijk met schuilenburg vernietigde alle hoop op eigen geluk; maar zij was moeder, moeder van twee hulpelooze kinderen; deze moesten de gevolgen van een weigerend antwoord treffen; en bij deze gedachte bezweek haar alles trotseerende moed. Niet de belofte van schuilenburg, om haar en hare kinderen tot zijne eenige erfgenamen in het huwelijks - kontrakt te benoemen. Geene zucht naar wereldsche grootheid, neen, edeler beweegreden, moederliefde, voor welke geene opoffering te groot is, als zij dreigende ongelukken van dierbare kinderen kan afwenden, moederliefde besliste hare keuze. Naauwelijks had schuilenburg de verlangde toestemming gekregen, of hij drong aan op eene spoedige voltrekking van het huwelijk. Eenmaal zoo ver gekomen, was het haar onverschillig of dit eenige weken vroeger of later gebeurde; maar toen schuilenburg, na de bepaling van den dag, haar verliet, omvatte zij beide kinderen, en barstte in tranen uit. Wat scheelt moeder toch? - vroeg willem - Heeft oom schuilenburg u kwaad gedaan? - Ja, dat denk ik; - viel coosje hem in - want als die | |
[pagina 177]
| |
leelijke man hier geweest is, dan is moeder altoos zoo bedroefd. Nu - zeide willem - dan zal ik onzen Caro wel op hem aanjagen, als hij weerkomt. - Kinderen, lieve kinderen - snikte mevrouw de wit - dit moet gij niet doen; oom schuilenburg moet gij liefhebben. - Dien leelijken man liefhebben? - vroeg coosje - dat kan ik niet; gij willem? willem schudde het hoofd. En echter, - ging mevrouw schuilenburg voort - doet hij zoo veel goeds voor u; dat begrijpt gij niet; doch geloof uwe moeder; en als gij oom schuilenburg liefhebt en vader noemt, dan zal ik niet meer schreijen. O kondet gij begrijpen, hoe duur ik uw geluk betaal! - Met deze woorden verliet zij eensklaps het vertrek, en het anders altijd vrolijke coosje zeide, met natte oogen: Moeder jokt nooit; maar ik heb toch wel gemerkt, dat oom schuilenburg haar kwaad gedaan heeft. Alles aanwendende, om den afkeer harer kinderen voor den heer schuilenburg te verminderen, had mevrouw de wit nog daarenboven het verdriet, uit zijdelingsche wenken te bespeuren, hoe ongunstig men over het algemeen haar gedrag beoordeelde. Niets, dus sprak men, als eigenbelang, kan haar bewegen, den rijken gierigaard te huwen; en bij de gevolgen zal niemand haar beklagen. Zoo beoordeelde men eene daad, die, schijnbaar onedel, uit besef van | |
[pagina 178]
| |
pligt en teedere moederliefde voortvloeide. En gaat het niet meermalen zoo in de wereld? Als de bezitter van tonnen gouds een Weeshuis of een Hospitaal sticht, en zijn naam, met vergulde letters, in den gevel prijkt, dan zegt men: dat is een braaf man; maar als eene weduwe met twee kinderen, wier uiterlijke omstandigheden geene armoede voorspellen, hare hand aan een' rijken gierigaard geeft, dan trekt men de schouders op, en luistert elkanderen in: waar kan eigenbelang den mensch niet al toe brengen? Intusschen, wie kan, wie mag, bij uiterlijke daden, over de innerlijke gesteldheid des harten oordeelen? Misschien is de door ons bewonderde menschenvriend, in het oog van God, niets meer dan een praalzuchtige, eigene eer bedoelende huichelaar, terwijl de miskende deugd eener, eigen geluk aan dat harer kinderen opofferende, weduwe der engelen zaligheid verhoogt. Ja, God alleen kan oordeelen; hij doorgrondt het hart; wij menschen - ach! hoe dikwijls hebben wij dit reeds vergeten, wij menschen kunnen het niet; en echter, hoe ligt hellen wij daartoe over, hoe geredelijk voegen wij somtijds onze stem bij die van anderen, om onze natuurgenooten te veroordeelen? Gevoelen wij nu daarvan het misdadige, is het door God en jezus christus verboden: o, van hoe veel belang wordt het dan, hiervoor te waken, op- | |
[pagina 179]
| |
dat niet, ten eenigen dage, onregtvaardig beschuldigden optreden, die ons toeroepen: Gij waart het, die mijn drukkend, schuldeloos lijden op aarde nog vergrootte! Eenige dagen na de voltrekking van haar huwelijk, kreeg mevrouw schuilenburg een' brief van den heer westerveld. Met zigtbaar genoegen, deelde zij haren echtgenoot den inhoud mede; maar schoon hij nog te verliefd was, om aanmerkingen te maken, werd echter de daarvoor betaalde port des avonds op de lijst der overtollige uitgaven geboekt. Niet bedacht, om het antwoord te laten lezen, veroorzaakte zij daardoor, dat schuilenburg, wiens jaloerschheid met elken dag vermeerderde, den brief, door zijne vrouw ter verzending overgegeven, opende, terughield, en ook den laatsten van grootmoeder westerveld onderschepte, niet omdat hij een woord las, 't geen hem kon beleedigen, of zijn' dwazen argwaan versterken, neen, alles uit afgunst en karigheid. Door dit middeltje, voorkwam hij het aanhoudend betalen van in zijn oog nuttelooze briefporten; en de innerlijke achting, met welke zijne vrouw van den braven westerveld sprak, was genoeg, om hem tegen den edelen grijsaard in te nemen. Mevrouw schuilenburg ontdekte deze lage handelwijze van haren echtgenoot niet, en het vergeefs wachten op berigten uit Holland vermeerderde | |
[pagina 180]
| |
haar toenemend lijden. schuilenburg wierp eerlang het masker af, en herinnerde telkens zijne vrouw, hoe veel hij voor haar en hare kinderen gedaan had. Zij zweeg en leed geduldig; slechts dan, als hij weigerde, de noodige kosten aan het onderwijs der kinderen te besteden, of, eindelijk hiertoe gedrongen, zuchtende uitriep: dat hij op zulk eene wijs aan den bedelzak moest geraken! slechts dan kon zij niet altoos hare diepe verontwaardiging bedekken. Trouwens, hoe was het haar mogelijk, onverschillig te blijven, wanneer schuilenburg's gierigheid zich tot het onderwijs harer kinderen uitstrekte? Derzelver leerzaamheid en vlijt mengden nog de eenige zoete droppelen in den wrangen kelk des lijdens. Ja, als willem en coosje nieuwe vorderingen gemaakt hadden, of een' door vlijt en deugd behaalden prijs uit school medebragten, dan zeide zij menigmaal, met tranen in de oogen: Gij vergeldt uwe moeder wat zij voor u gedaan heeft. - Ging het nu wel moeijelijk, om beide kinderen, zoo al geene liefde, althans eenige achting voor hunnen nieuwen vader inteboezemen, het vlugge, aardige coosje wist veel beter met schuilenburg over weg te komen, dan haar broeder willem, die, twee jaren ouder dan zij, menigmaal in drift ontvlamde, als schuilenburg hem willekeurig de schuldelooste genoegens weigerde. Gij moest | |
[pagina 181]
| |
het mij maar gezegd hebben, jongelief, - zeide dan coosje - ik kan vader wel bepraten. - Zij had gelijk; schuilenburg, anders niet vatbaar voor overreding, moest, hoe onverklaarbaar dit hem zelven bleef, het lieve, aardige kind inwilligen, het geen hij dikwijls voorgenomen had hardnekkig te weigeren. Uitmuntend bediende coosje zich van dezen invloed op haren vader, inzonderheid ook in latere jaren, ten voordeele harer moeder, wier regtmatig verdriet zij, door geestigen scherts en onuitdoofbare opgeruimdheid, nog altoos wist te leenigen. - Geen wonder, dat mevrouw schuilenburg meermalen, met innige erkentenis, aan den grijsaard dacht, aan wiens hulpvaardige menschenliefde zij het leven van hare dierbare coosje moest danken; en vooronderstellende, dat hij reeds in betere gewesten het loon zijner braafheid inoogste, sprak zij gedurig met hare dochter over de streelende hoop, hem eenmaal na den dood weder te zullen vinden. Deze hoop, altoos opbeurende, grensde aan dweepachtig verlangen, toen mevrouw schuilenburg, na eenige weken over afmatting en krachteloosheid geklaagd te hebben, eindelijk hare kamer moest houden. In gezonde dagen wel eens mismoedig, verspreidde het naderende sterfuur eene blijde opgeruimdheid op haar gelaat. Ik voel - zeide zij tegen coosje, die poogde, haar hoop ter | |
[pagina 182]
| |
herstelling inteboezemen - ik voel meer en meer, dat ik deze kamer niet weder zal verlaten; en dat juist maakt mij zoo dankbaar. Reeds lange, mijn kind, ben ik met de gedachte des doods gemeenzaam geworden; en alleen gij en willem boeiden mij aan het leven; maar coosje - en hier nam zij de hand harer dochter - zoudt gij lieden, nu in staat om u zelve te redden, kunnen wenschen, dat het naderende geluk uwer moeder vertraagd werd? Immers neen! Kom, mijne lieve, gij hebt mij zoo dikwijls opgebeurd, laat mij dit ook niet te vergeefs bij u beproeven. Had nu mevrouw schuilenburg haren echtgenoot nimmer reden gegeven, om zich met grond over haar te kunnen beklagen, maar integendeel alle pligten jegens hem gemoedelijk vervuld, ook thans bleef zij daaraan getrouw. Duidelijk bemerkende, dat hare krachten van uur tot uur minder werden, verzocht zij hem alleen te spreken. Aarzelende kwam hij bij haar bed. schuilenburg, - dus sprak de edele vrouw - wij hebben nu eenige jaren met elkanderen vereenigd geweest. Mijn hart zegt mij, dat ik u zoo behandelde, als ik voor een' alwetend God zal durven verantwoorden. Op den rand des grafs mag ik dus van u vorderen, dat gij u nu jegens mijne welhaast vader- en moederlooze kinderen zoo zult gedragen, als gij mij, | |
[pagina 183]
| |
bij het aangaan van ons huwelijk, beloofd hebt; en doet gij zulks, dan schenke u God een sterfbed, zoo zagt, zoo gerust, als het mijne. - Bewogen reikte zij hem hare hand, en, bleek als een veroordeelde misdadiger, stond daar de man, wiens geweten eensklaps uit den doodslaap ontwaakte. Hij kon geene woorden vinden, om zijne stervende echtgenoote vergeving te vragen. Zij zag het, en vervolgde: Hebt gij mij niet altoos behandeld, zoo als gij nu misschien wel wenscht gedaan te hebben; ik vergeef het u uit grond mijner voor u bekommerde ziel. Doch schuilenburg, ook voor u nadert het uur des doods met snelle schreden; en, man, man, wat moet er van u worden, als geen spoedig berouw, geene ernstige verbetering de reeds begane zonden uitwisschen? O, geloof eene stervende, voor al uw goud wilde ik thans de herinnering aan de kleinste goede daad van mijn leven niet ruilen. Hoe dikwijls, ach, gij weet het, hoe dikwijls smeekte ik u, naar mij te hooren; maar nog zal ik God voor u bidden. En nu, schuilenburg, vaarwel, vaarwel tot in eeuwigheid. Als op den wenk van een hooger wezen, ging schuilenburg van zijne vrouw, die, reeds met den dood op de lippen, hare kinderen bij zich liet komen. Ik meende nog veel met u te spreken - zeide zij, met eene zwak- | |
[pagina 184]
| |
ke stem, terwijl beide voor haar bed nederknielden - maar ik gevoel mij zoo krachteloos, dat dit wel eens de laatste gelegenheid kon zijn, lieve kinderen. Ik dank u voor alles, wat gij aan mij gedaan hebt. Uwe deugd was mijn roem, uwe liefde mijne belooning; beloof mij nu nog, en gij inzonderheid willem, dat gij uwen vader nimmer reden tot billijk misnoegen zult geven. Hoedanig zijn gedrag jegens u ook moge zijn, bewandel standvastig het pad der deugd, dan wordt gij eenmaal nameloos gelukkig. Gaarne zou ik meer zeggen, ook aan u, lieve coosje, doch mijne zwakheid neemt ieder oogenblik toe; gaat dus naast mij zitten. - Beide voldeden, met eerbiedige droefheid, aan den wensch hunner moeder; en eenige uren later, ontvlood de door lijden geheiligde ziel van mevrouw schuilenburg het stoffelijk omhuldsel. Groot was de aandoening van willem en coosje, die nu hartelijk wenschten, dat de ongewone toegevendheid van schuilenburg, veroorzaakt door het afsterven en scheiden zijner vrouw duurzaam, mogt blijven; doch zoo als het maar al te dikwijls met de menschen gaat, zoo ging het met schuilenburg ook. Naauwelijks waren eenige dagen verloopen, of de ernstige besluiten ter verbetering van zich zelven begonnen hem minder belangrijk te worden, en oprekenende, hoe veel de uitgaven van rouw | |
[pagina 185]
| |
en begrafenis bedroegen, nam die som zijne geheele ziel dermate in, dat alle, daarmede niet in verband staande, edeler denkbeelden hier onder moesten verstikken. Hoe zeer hij dus wedder, bij elke gelegenheid, op bezuiniging aandrong, durfde hij coosje echter niet behandelen, gelijk hij hare moeder gedaan had. Ik moet geld hebben; vader, zeide zij, op een' onverschilligen toon, als schuilenburg over de duurte der levensmiddelen klaagde. willem begreep niet, hoe zij alles, op een' fatzoenlijken voet, wist gedaan te krijgen. Hij zelf kon met den ouden man geheel niet te regt; en bestendig voornemens, om zijn fortuin elders te beproeven, hield alleen zijne zuster hem telkens daarvan terug. Blijf nog een jaar - zeide zij eindelijk - misschien beweeg ik vader, om u de noodige gelden tot het doen van negotie opteschieten; maar gelukt het niet, dan zal ik u niet langer verhinderen. Wij doen dan zamen een reisje naar Holland; iets waartoe ik buitendien grooten lust gevoel. En vindt gij dan eene gelegenheid om naar uw' zin te kunnen geplaatst worden, dan brengt gij mij eerst terug; want een onzer moet hier blijven; en de oude heer moge zoo hard zijn als hij wil, mij zal hij niet knappen. En waar - vroeg willem, met een donker gelaat - waar meent gij het noodige geld tot die reis van daan te halen? - Uit de met | |
[pagina 186]
| |
een kruisslot bewaarde kist van papa; - antwoordde coosje - en wat meer zegt, hij zal het mij zelf geven; doch is het niet genoeg, dan moet een gedeelte van mijn' spaarpot springen; den uwen hebt gij, helaas! al lang voor latijnsche en fransche boeken uitgegeven. - Ongeloovig schudde willem het hoofd, maar beloofde tot zoo lang te wachten. Juist in dat jaar, kwamen de moorbergs in N......; en schuilenburg, een toeval zegenende, dat zijne kinderen bij hun bezoek twee dagen uit de stad verwijderde, besloot terstond, hun er geen woord van te zeggen. Maar coosje was naauwelijks bij hare terugkomst met de oude meid alleen, of deze begon te vertellen, dat er, gedurende hare afwezigheid, drie Hollandsche heeren en eene dame geweest waren, welke den volgenden morgen om een' brief gevraagd hadden. Aanstonds vloog coosje naar de kamer van haren broeder. Zit gij al weder te dutten, mijnheer de Filozoof? - vroeg zij - Kom, het hoofd opgerigt, alle boeken in een' hoek gegooid; want ik zal in eene vreemde taal met u spreken. - En hem het gehoorde nieuws mededeelende, besloot zij: en nu volgt uit dit alles, dat wij in de aanstaande week op reis gaan. Ik zal nog dezen avond met vader spreken; doch gelukt het mij niet, zoo als ik vrees, om hem uittevorschen, wat | |
[pagina 187]
| |
menschen hier geweest zijn; genoeg, als hij maar belooft, onze reis niet te zullen verhinderen. Gij, vriendlief, blijft echter op uwe kamer; waar ik u straks een paar boterhammen voor u avondeten zal bezorgen; want door één haastig woord kondet gij alles bederven. willem gaf hieraan geredelijk zijne toestemming, en schuilenburg, aan tafel komende, vroeg, op zijn' gewonen teemende toon: Komt willem niet? Die is er anders doorgaans het eerste bij, als er wat te schaften valt.
coosje.
En met reden. Zeg eens, vader, wat menschen zijn hier al gedurende ons afzijn geweest?
schuilenburg.
Menschen? ik weet van geene menschen; doch ja, grietje de waschvrouw is hier gekomen, om u te bedanken voor het geld, dat gij haar gezonden hebt. Wat geld was dat? Ik had haar zaturdag betaald.
coosje.
Ja, maar ook vier stuivers afgehouden voor het breken van eene oude melk-pot.
schuilenburg.
Juist, dat was niet meer dan billijk. En | |
[pagina 188]
| |
wat bewoog u, om haar dat geld weder te geven? he? coosje.
Regtvaardigheid; doch wij komen van den tekst. Is er niemand anders geweest? Ook geene drie Hollandsche heeren en eene jonge dame? schuilenburg.
Neen - Ja, ik denk, dat....
ooosje.
Dat ik er van gehoord heb; juist papaatje. En waarom hebt gij hun geen' brief medegegeven?
schuilenburg, nog meer verlegen.
Een brief? Zoo, ja, ik dacht, dat het niet noodig was. coosje.
En wie waren die heeren? Waarom kwamen die hier? schuilenburg.
Och, oude kennissen, die mij uit vriendschap kwamen opzoeken.
coosje, glimlagchende.
Ei! ei! uit vriendschap; vader weet hunne namen toch wel? | |
[pagina 189]
| |
schuilenburg.
En wat zou dat?
coosje.
Nu, ik dacht, als willem en ik eens in Holland komen, dan vordert toch de wellevendheid, dat wij hen eens bezoeken.
schuilenburg.
Gij naar Holland?
coosje.
Ja, dat is ons plan reeds lang geweest. Mijn broeder kan immers hier niet blijven?
schuilenburg, gemelijk.
Niet? Zoo; en waar meent het mijnheer beter te krijgen?
coosje.
Dat moet hij onderzoeken; en daar vier oogen meer zien dan twee, zal ik hem helpen. Kortom, papaatje, wij hebben afgesproken, om ten eersten een reisje naar Holland te doen, en er ontbreekt ons niets, behalve uwe goedkeuring.
schuilenburg.
Nu, dan zult gij lang wachten. | |
[pagina 190]
| |
coosje.
Toch niet langer, dan vier weken.
schuilenburg.
En wat helpt u mijne toestemming; want wie zou u geld geven?
coosje.
O, dat vinden wij wel.
schuilenburg, met angst.
Hebt gij dan geld?
coosje.
Neen; doch gij zoo veel te meer.
schuilenburg.
Denkt gij het dan van mij te krijgen? Ik arm man, ik heb niets, geheel niets.
coosje.
Bezondig u niet; gij kunt het buiten eenige hindernis doen; anders handelde ik slecht met er om te vragen.
schuilenburg.
Och, dat uwe moeder wist, hoe gij mij, armen man, mishandelt. | |
[pagina 191]
| |
coosje, schielijk een' traan afwisschende.
Laat de naam van moeder niet tusschen ons gebruikt worden; dan mogt ik vergeten, dat... Maar nog eens, vader, hebt gij stellig besloten, ons reisgeld te weigeren?
schuilenburg.
Ja, kind des duivels, want ik heb het niet.
coosje.
Nu, in zulk eene naauwe betrekking, meende ik niet met zijne Excellentie te staan. Doch ik zal andere maatregelen nemen.
schuilenburg.
Gij? Wat kunt gij doen?
coosje, nadrukkelijk.
Vooreerst, aan willem zeggen, dat gij de tweeduizend guldens van moeders huis, die hij meent, dat nog onder den kooper berusten, hebt ingevorderd, en reeds tegen hoogere, woekerachtige intrest uitgezet; ten tweeden.....
schuilenburg, met een' geopenden mond. Wat - wat? coosje.
Ja, ô, ik weet zoo veel; dat is nog maar een begin. - En nu sloeg zij het zonden- | |
[pagina 192]
| |
register open; tot eindelijk de haar gedurig invallende schuilenburg zeide: Zwijg toch; hoe veel moet gij hebben? - Zij noemde de som. Hij bood eerst een derde, toen de helft, en een uur later werd het kontrakt gesloten. coosje streek het, onder bange zuchten getelde, geld naar zich, en haren vader goeden nacht wenschende, drong hij nogmaals op zwijgen aan. Dat beloof ik u; - zeide zij - maar, vader, er komt een tijd, dat gij niets voor uwe schatten kunt koopen. Zij hield woord; en nog dien eigen avond haren broeder kennis gevende, dat de zaak in orde was, beantwoordde zij echter zijne menigvuldige vragen over de daartoe gebruikte middelen, alleen door lagchende met het hoofd te schudden. coosje kende hem te wel, om ook maar den geringsten schijn te geven, dat zij, door een' zamenloop van omstandigheden, stukjes ontdekt had, die aan willem, zou hij niet nog grooter' afkeer van schuilenburg krijgen, volstrekt onbekend moesten blijven. Weldra afreizende, bezochten willem en coosje ook den neef van hunnen vader. Domine b. ontving beide jongelieden met gulle gastvrijheid; en niet weinig verheugde zich de brave man over de aan zijn huis plaats hebbende verrassende ontmoeting tusschen hen en wilhelmina, hier voren reeds medegedeeld. | |
[pagina 193]
| |
Kwam het uur des afscheids voor wilhelmina en coosje, op den avond van dien dag, nog altoos te vroeg, het kon de opmerkzame geertruide niet ontgaan, dat haar neef, wiens afgetrokkenheid, door de algemeene vreugde, onbemerkt was gebleven, daarnaar verlangde. Met eene zekere jaloerschheid, beschouwde hij coosjes broeder, vooral toen wilhelmina gulhartig van de wits aanbieding gebruik maakte om haar naar huis te geleiden. oostdijk verzocht Domine b., met het gezelschap, den volgenden dag bij hem, en vóór dien tijd schreef wilhelmina aan hare ouders; doch verzocht hen tevens, ook uit naam van coosje, om het blijde nieuws voor grootvader westerveld te verbergen, dewijl zij gaarne den edelen grijsaard daarmede, op zijnen verjaardag, wilden verrassen. Gelukkig was maria alleen, toen zij den brief harer dochter ontving; en hoe veel het bewaren van dit geheim haar kostte, zij stelde beide meisjes, door haar antwoord, volkomen gerust. Dikwijls sprekende over het daaruit vloeijende aangename vooruitzigt, smaakten de jonge lieden, in hunne dagelijksche verkeering, de wezenlijkste genoegens, en alleen het gedrag van hendrik gaf somwijlen aanleiding tot verdrietelijkheden, welke met reden mishaagden. Vruchteloos bleven de veel beduidende wenken van geertrui- | |
[pagina 194]
| |
de. Hij kon de wit niet dulden; en schoon wilhelmina beide jonge heeren op een' gelijken voet behandelde, moest zij dikwijls, om ongenoegen te vermijden, hendrik tegen haar' zin den voorrang geven. Op zekeren avond, dat wilhelmina en de wit aan het huis van Domine b. naast elkander aan tafel geplaatst waren, viel hendriks misnoegen over deze schikking zoodanig in het oog, dat coosje moeite had, om haar lagchen te verbergen. wilhelmina, hoe geërgerd, hield zich, als of zij zijne dwaasheid niet bespeurde; doch, met geertruide op hare kamer gekomen, zeide zij: Uw neef heeft zich dezen avond vrij bespottelijk aangesteld; vindt gij dat ook niet, truitje?
geertruide, glimlagchende.
Ja, verstandig was het niet; maar gij moet hem wat toegeven, lieve.
wilhelmina.
Hoe dikwijls heb ik dit reeds gedaan; doch hij zal mij nog zoo ver brengen, dat ik hem onbewimpeld moet zeggen, wat ik veel liever wil zwijgen. Om uwen't wil, truitje, kan ik niet zonder treurigheid aan overmorgen denken; maar anders ben ik blijde, dat ons vertrek zoo nabij is. | |
[pagina 195]
| |
geertruide.
Arme hendrik!
wilhelmina.
Het is immers zijne eigene schuld.
geertruide.
Nu, gedeeltelijk ook de uwe.
wilhelmina.
Ik sta verbaasd; de mijne, truitje? Wanneer behandelde ik hem onwellevend?
geertruide.
Dat zeg ik immers niet; maar kan hendrik helpen, dat hij u meer en meer genegen wordt, wenschen koestert, die toch op zich zelve niet strafbaar zijn?
wilhelmina.
Ik hoop, dat gij schertst?
geertruide.
Niets minder; en om maar eenvoudig voor de waarheid uit te komen, hendrik heeft mij verzocht, u te vragen, of hij u in H...... mag bezoeken? | |
[pagina 196]
| |
wilhelmina.
Als uw neef, als de zoon van den heer oostdijk, ja; maar zoo als gij bedoelt, neen, truitje. Gij weet het, ik veins nooit; en het zou mij leed doen, als hendrik door den tijd een aanzoek waagde, hetwelk ik, zonder minachting voor hem te koesteren, eens en voor altoos zou moeten afwijzen.
geertruide.
Dit is stellig gesproken, mientje.
wilhelmina.
Was het geene laagheid, indien ik een' jongeling hoop inboezemde, om hem naderhand ongelukkig te maken?
geertruide.
Voorzeker; doch het is immers mogelijk, dat eene nadere verkeering uwe gedachten omtrent hem verandere.
wilhelmina.
Neen, in dit geval niet. Geloof mij, truitje, hendrik zou mij noch ik hem gelukkig maken; en omdat ik zulks overtuigend gevoel, moet ik zoo handelen. | |
[pagina 197]
| |
geertruide.
Mag ik, als uwe vriendin, nog iets vragen, en dat blijft heilig onder ons.
wilhelmina.
Vraag wat gij verkiest; voor u heb ik geene geheimen.
geertruide.
Dacht gij ook zoo ongunstig over mijn' neef, vóór de kennismaking met de wit? Gij bloost, mientje.
wilhelmina, opregt.
Ja, dat voel ik ook, zonder de reden te weten; doch truitje, schoon het gedrag van uw' neef mij na dien tijd inzonderheid mishaagde, ook vroeger had ik zijn aanzoek even rondborstig van de hand gewezen. Trouwens, de wit gaf mij niet den geringsten schijn van dergelijke oogmerken.
geertruide.
Wat moet ik dan nu aan hendrik zeggen?
wilhelmina.
Dat ik hem te veel acht, om met een antwoord te aarzelen, hetwelk bij het einde op eene weigering zou uitkomen, en hem dringen- | |
[pagina 198]
| |
de verzoek, geene nuttelooze pogingen in het werk te stellen, die hem en mij beide veel verdrietlijkheden zouden opleveren.
geertruide.
Is dit uw stellig besluit?
wilhelmina.
Kunt gij het tegendeel vermoeden? O truitje, hoe weinig kent gij dan uwe Vriendin.
geertruide, haar omhelzende.
mientje, gij zijt een braaf, heel braaf meisje; en schoon ik gaarne een gunstig antwoord gewenscht had, toch bemin ik u nog hartelijker dan voorheen. Ach, dat ik zoo spoedig van u moet scheiden! Met rasche schreden naderde die tijd, en hendrik, afgeschrikt door een openhartig gesprek tusschen hem en geertruide, waagde geene nieuwe pogingen, welke zij hem ernstig verzekerde, dat geheel vruchteloos zouden zijn. Op den morgen van westerveld's verjaring, nam wilhelmina, coosje en haar broeder, onder wederzijdsche aandoening, afscheid van hunne vrienden. geertruide inzonderheid kon zich bijna niet van wilhelmina losrukken, en bij het wegrijden van den wagen, viel zij snikkende in de armen harer tante. Geene belet- | |
[pagina 199]
| |
selen ontmoetende, waren onze reizigers spoedig op half - weg gekomen; alleen de uitdrukkelijke verklaring van den voerman, dat zijne paarden ten minste een uur moesten uitrusten, bewoog coosje, om van het rijtuig te gaan. Iedere minuut werd haar verlangen naar westerveld grooter, en met eene, aan verrukking grenzende, blijdschap omarmde zij wilhelmina, toen deze vrolijk uitriep: Zie coosje, zie daar wonen mijne ouders en grootvader. Reeds lang vóór hunne aankomst, was westerveld aan het huis zijner kinderen. maria had hem gezegd, dat mientje denkelijk twee jonge lieden zou medebrengen, die, ter verrigting hunner zaken, nier liefst in eene herberg wilden logeeren; en het verlangen naar zijne kleindochter deedt den grijsaard hier op minder acht geven. Gedurig nu op het horologie, dan buiten de deur kijkende, bespeurde hij, dat maria en noordkerk elkanderen iets inluisterden, en hem glimlagchende beschouwden; en, den kende, dat zulks uit zijn verlangen naar wilhelmina voortvloeide, zeide hij: Ja, ja, ik zie wel, dat gij den ouden man, bij de intrede van zijn zevenenzeventigste jaar, uitlacht; maar kinderen, hoe veel aanleiding ik daartoe geef, ik kan het niet anders maken; en mij dunkt, zij moesten hier al geweest zijn. - | |
[pagina 200]
| |
Daar komt een rijtuig, riep maria; en wilhelmina vloog in de armen harer met verlangen wachtende vrienden. westerveld's blijdschap was te groot, om iets buitengewoons in de ontmoeting tusschen zijne dochter en de beide gasten optemerken. wilhelmina moest naast hem gaan zitten, en eerst eenige oogenblikken later, zeide hij, met innemende goedaardigheid, tegen willem en coosje: Het is zeker niet beleefd, dat ik zoo laat naar den welstand der gasten verneem; doch zij zullen immers dit, om de blijdschap des ouden mans wel wat inschikken; is het niet zoo? - Moeijelijk viel het coosje, hare aandoening te bedwingen; maar zij had zulks aan wilhelmina beloofd, en deze was voorzigtig genoeg, om haar niet vóór het avondeten met grootvader alleen te laten. Intusschen bespeurde westerveld, dat er zeker iets ongewoons plaats had, en dit vermeerderde, toen hij, maria daar omtrent vragende, ten antwoord kreeg: Ja, lieve vader, mientje en hare gasten zullen u op dezen avond verrassen; ik mag niet zeggen waardoor, maar gij moet u op eene groote vreugde bereiden. - Zonderling dacht hij; ik heb immers in L. geene betrekkingen; en wat kan maria toch bedoelen? Hier naar gissende, drong hij echter op geene verklaring; en des avonds geleidde wil- | |
[pagina 201]
| |
helmina haren grootvader in eene met smaak versierde kamer, waar hen noordkerk en maria met hunne gasten verbeidden. Altoos werd zijn geboortedag met eene zekere plegtigheid gevierd, en het buitengewone, dat thans hiermede gepaard ging, aan de tegenwoordigheid der gasten toeschrijvende, zag westerveld daarin op nieuw de liefde en hoogachting zijner kinderen. Voor hem zelven had hij geene nieuwe bewijzen daarvan noodig; maar zalige vreugd doorstroomde de borst des grijsaards, toen noordkerk; een glas wijn opvattende, hem met meer dan gewone aandoening geluk wenschte en zeide: Lieve vader, wij hebben veel genoegelijke dagen met elkander doorgebragt; een groot gedeelte daarvan zijn wij aan u verschuldigd; dit te erkennen is behoefte voor ons hart. O, mogten wij ons nog lange jaren in uw dierbaar leven verblijden! Dat geve God! stamelde wilhelmina. westerveld, beurtelings door zijne geliefden omhelsd, omarmde ook het zigtbaar getroffene coosje. Ben ik niet een gelukkig grijsaard, lief meisje? vroeg hij. - Ja, - riep zij snikkende - ja, edele man; maar wie verdient ook zoo gelukkig te zijn? - Met deze woorden voor hem nederknielende, barste zij in tranen uit. Lief kind, - vroeg westerveld, ten hoogste verbaasd - wat deert u? Van waar | |
[pagina 202]
| |
die belangstelling? Gij kent mij immers niet. Wat is dat, wilhelmina? - Deze kon niet spreken. Eindelijk vatte willem met eerbied zijne hand, en zeide: Edele grijsaard, dat meisje is mijne zuster; uwe menschenliefde redde haar, als een tweejarig kind, van een' oogschijnlijken dood. Hiervoor wil zij u hare erkentenis betuigen, ook uit naam onzer reeds zalige moeder. Behoef ik u meer te zeggen? Neen, - riep westerveld, de handen zegenende over coosje uitstrekkende - nu begrijp ik alles. O, wilhelmina! ô, mijn kind! zoo schoon is de verjaardag van uwen grootvader nog nooit gevierd! Nimmer, nimmer! stamelde het meisje en vloog aan zijne borst. Liefderijke God - vervolgde de grijsaard, terwijl hij, met een' ten hemel geslagen' blik, haar en coosje omarmde - liefderijke God, wat blijft mij over, om te bidden! Leer, o leer mij dus waardig danken! - Tranen, blijde tranen rolden over het eerwaardige gelaat, en eerst lang daarna was hij bedaard genoeg, om de noodige opheldering te vernemen. Was nu het hoofdzakelijke hier van aan maria en noordkerk, uit den brief hunner dochter, bekend; met geene mindere belangstelling, dan westerveld, hoorden zij willem en coosje daarover spreken. Het verlangen des jongelings om in Holland geplaatst te worden, keurde men | |
[pagina *1]
| |
"nu begrijp ik alles. blz. 202.
| |
[pagina 203]
| |
algemeen goed; en noordkerk beloofde geredelijk, ook zijne pogingen, ter vervulling van dezen wensch, in het werk te stellen. Onder belangrijke gesprekken vergeet men doorgaans den tijd; zoo ging het ook nu; eer men echter scheidde, moesten alle aan grootvader belooven, den volgenden dag aan zijn huis te zullen komen; en eenige dagen later verraste noordkerk willem, met het aangenaam berigt, dat een' der voornaamste kooplieden in H...... een' fatzoenlijk, vertrouwd jongeling op zijn kantoor verlangde, dewijl zijn eenige zoon, hoe berekend voor dat vak, zich de grondige kennis der Fransche taal niet zoo eigen gemaakt had, als nu, helaas, door het invoeren der vreemde wetten, ook ten aanzien des koophandels, onontbeerlijk geworden was. Misschien, - dus sprak noordkerk - misschien beschouw ik deze gelegenheid voor uw in een te gunstig licht; doch blijft het uw ernst, de wit, dan raad ik u, met den Heer sanders te spreken. Hij is, ik durf dit met ruimte zeggen, hij is een braaf, kundig man; ook zijn zoon behoort onder de welopgevoede jongelingen; en uwe buitengewone, grondige kennis van het Fransch, mij toevallig gebleken, zal, met de noodige bewijzen van goed redelijk gedrag, aan het oogmerk voldoen. - Gaarne mijn heer - antwoorde de wit - gaarne | |
[pagina 204]
| |
wil ik dit onderzoeken. - Voorzien met de reeds ingewonnene getuigschriften, begaf hij zich naar den heer sanders. Minzaam ontvangen, verklaarde hij in korte woorden het oogmerk zijner komst. De voorzigtige sanders hoorde zulks met groote opmerkzaamheid aan; en zeide eindelijk, na het doorlezen der getuigschriften: Mijn heer, ik zal er aan denken, en met mijn' zoon nog dezen avond spreken. Onderscheidene aanbiedingen hebben wij, de belangrijkheid eener keus in het oog houdende, moeten afwijzen; de uwe neem ik in ernstige overweging; meer kan ik thans hier niet bijvoegen; doch ik hoop u eerstdaags, aan het huis van den achtenswaardigen noordkerk, beslissende te antwoorden. willem boog zich, en naauwelijks van daar wedergekeerd, ijlde hem coosje te gemoet. Nu - riep zij - nu willem vertel ons nu spoedig, of gij geslaagd zijt? Was de heer sanders vriendelijk? Wat antwoordde hij? Hebt gij den zoon gesproken? de wit, glimlagchende.
Hebt gij ook meer te vragen?
coosje.
Ja, dit is slechts het honderdste gedeelte; maar gelieft het mijn' heer broeder ook te antwoorden? | |
[pagina 205]
| |
de wit.
Ja, lieve meid, vergun mij slechts den noodigen tijd. De heer sanders heeft mijn aanzoek minzaam gehoord; beslissend antwoord verwachtte ik niet; ook is hij te voorzigtig, om zulks te geven, vóór dat hij nadere berigten omtrent mij heeft genomen; maar hij beloofde, het voorstel in ernstige overweging te nemen. De jonge heer was niet thuis.
coosje, schertsende hare aandoening verbergende.
Zoodat het waarschijnlijk ten uwen genoegen zal afloopen? Ik weet haast niet, of ik lagchen of schreijen moet; het eerste is in allen gevalle verkiesselijk; en als gij in Holland woont, dan kunt gij mij in Gelderland niet plagen; dus van dezen kant is de bereiking uwer oogmerken zuivere winst. Maar men wordt aan zijn kruis gewoon; en nu gij uwe arme zuster voor haar onuitputbaar geduld moest beloonen, nu laat gij haar zitten. Vindt gij het niet heel ondankbaar mientje?
wilhelmina, lagchende.
Ja, coosje; en als uw broeder dat indenkt, dan moest hij nog van besluit veranderen. | |
[pagina 206]
| |
coosje.
Meent gij dat? Juist het tegendeel, als hij iets tegen mijn' zin besloten heeft, dan moet ik hem de uitvoering aanraden, zal hij er van afzien. Doch het is mijn broeder, ik wil hem in zijne tegenwoordigheid niet prijzen; intusschen als het met mijn belang beter strookt, dat hij in Gelderland blijft, dan heb ik een onfeilbaar middeltje, om zulks te bewerken.
de wit, beduidend.
En is dat middeltje ook een geheim?
coosje.
Ja, maar ik wil het u in vertrouwen wel zeggen. Als nu de heer sanders bij mij komt, om naar uw gedrag te vernemen; en bij wien zal hij meer inlichting krijgen dan bij uwe zuster? dan tel ik hem alle uwe gebreken een voor een op mijne vingers, en breng het, zonder lasteren, tot die hoogte, dat hij, mijne waarheidsliefde prijzende, u voor uw aanzoek bedankt. Alle begonnen te lagchen, en onder schertsende plagerijen het gevoel van haar hart verbergende, won coosje meer en meer de genegenheid harer vrienden. Ik weet niet, - zeide grootvader naderhand - of het vooringenomen- | |
[pagina 207]
| |
heid is; maar ik mag er niet aan denken, dat dit lieve meisje ons eerlang zal moeten verlaten. Steeds bedacht, om onze genoegens te bevorderen, schijnt zij daaronder het onaangename van haar eigen lot te vergeten. - Dus spraken ook noordkerk en maria, terwijl wilhelmina overtuigende gevoelde, wat zij in de genoegens der vriendschap aan coosjes dagelijkschen omgang zoude verliezen. louise toch behandelde haar niet alleen met koele onverschilligheid, maar, voor iedere uitnoodiging aan het huis van noordkerk bedankende, wist zij ook de bezoeken van haren vader daar te verminderen. Reeds in het begin van den liefde-roman met rensburg, had zij moorberg bedrogen, en dat bedrog listig, ook na het eindigen der vacantie, uitstrekkende, verwarde zij meer en meer in de haar gespannen netten. Eene geheime briefwisseling moest nu de smarten der afwezigheid verzachten; en haar broeder was ligtzinnig genoeg, om zulks te begunstigen. Van dit alles wist moorberg niets; veel eer geloofde hij, het doel zijner wenschen te naderen, en de bezoeken van den heer leeuwendaal, een' aanzienlijken jongeling, dien louise met schijnbaar welgevallen ontving, moest deze hoop eigenaardig versterken. Zij was door hem, na de afreize van lodewyk en rensburg, op eene danspartij ge- | |
[pagina 208]
| |
vraagd, en hiervan gebruik makende, scheen dit niet onduidelijk te kennen te geven, dat zijne oogmerken haar geenszins onaangenaam waren; dat zij echter eene duidelijke verklaring ontweek, de vragen van moorberg slechts met een verlegen stilzwijgen beantwoordde, en dikwijls van droefgeestige luimen gekweld werd, kon haar vader niet onopgemerkt blijven; doch zulks aan eene ontkiemende genegenheid voor leeuwendaal toeschrijvende, oordeelde hij raadzaam, daarop geene verdere aanmerkingen te maken. Meer bevreemde het hem, dat louise de vriendschappelijke verkeering met wilhelmina had afgebroken; doch hierover met haar sprekende, wist zij hem zoo schrander te misleiden, dat hij, wilhelmina beschuldigende, ook hare ouders minder begon te achten. En dit kon louise, de goedhartige louise? Lief schuldeloos meisje, die, ongeloovig het hoofd schuddende, zulks vraagt, gij zijt gewoon, uwe begeerten aan godsdienst en geweten te onderwerpen; daarom is het u onverklaarbaar, hoe louise zoo strijdig met derzelver heilige inspraken kon handelen. Dank het aan uwe brave ouders en vrienden, dat zij u dus leerden denken; maar beschuldig mij van geene overdrijving, als ik u, in louises voorbeeld, den eigenaardigen gang van het menschlijke hart, bij | |
[pagina 209]
| |
eene tegengestelde opvoeding poog te schilderen. Zij was goedhartig, ja, maar ook in den hoogsten graad ijdelzinnig. Dat gebrek werd, door haren vader, als onbeduidend aangemerkt; en steeds bedacht, om de genoegens zijner eenige dochter te vermeerderen, gelukte het hem echter niet, hare tallooze wenschen te bevredigen. Steeds naar verandering hakende, was zij, schoon boven duizenden gezegend, nimmer over haar lot voldaan. Nu echter kwam rensburg, en in zijne liefde meende zij het geluk des levens gevonden te hebben. Het is zoo, de waarschuwing van moorberg, om nooit aan eene verbindtenis met dien jongeling te denken, verstoorde haar paradijs - achtige droomen; maar juist deze tegenkanting ontvlamde hare driften nog meer. Ik bemin hem, zeide zij, in zich zelve, en vader moge dat afkeuren, omdat rensburg geene schatten bezit, geene hindernissen, hoe groot, zullen mijne liefde overwinnen. Wat anders dan dit liet zich ook van louise verwachten? Thans immers moest zij, even als de heldinnen harer romans, niets te dierbaar rekenen, om het, des noods, aan den geliefden jongeling opteofferen; en, op zijn' raad, alles voor moorberg ontveinzende, aarzelde zij niet, om haren vader te misleiden. Dus was de eerste stap gedaan; en waar dit plaats heeft, zeide maria eens, | |
[pagina 210]
| |
met nadruk, tegen hare dochter, daar volgen de andere van zelve, louizes voorbeeld bevestigde op nieuw hare woorden. Zij bedroog niet alleen haren vader, maar ook den heer leeuwendaal, eensdeels om moorberg nog meer te beguichelen, anderdeels om hare ijdelheid te bevredigen, welke door het aanzoek van zulk een' rijken, aanzienlijken jongeling niet weinig gestreeld moest worden. Dat zij intusschen, niet zonder inwendigen angst, aan het toekomende kon denken, laat zich eigenaardig afleiden. Menigmaal op het punt, om haren vader alles te zeggen, voor haar en rensburg vergeving te smeeken, (want hem getrouw te blijven, had zij onveranderlijk besloten) hielden alleen vrees en schaamte hare lippen geboeid; dikwijls liep zij, de handen wringende, hare kamer op en neder, sidderende voor het oogenblik der verklaring van leeuwendaal; en had niet rensburg de trouwhartige, liefderijke waarschuwing van wilhelmina aan lage oogmerken toegeschreven, zeker zou louise de eens beminde vriendin om raad en troost gevraagd hebben; maar thans bleef het haar onmogelijk, zonder bitterheid, aan wilhelmina te denken; en deze kon, vooral na het verspreide gerucht nopens een huwelijk tusschen louise en leeuwendaal, de eigenlijke oorzaak van hare behan- | |
[pagina 211]
| |
deling, ook niet scheemerachtig, vermoeden. Ofschoon nu het gedrag van louise wilhelmina natuurlijk moest ergeren, bij den vriendschappelijken omgang met coosje, scheen zij het grievende van iedere mislukte poging ter opheldering minder te gevoelen; en zij noch hare ouders en grootvader wilden van het vertrek der jonge lieden hooren. Eerlang echter maakten de belangen van de wit noodzakelijk, deswege ernstig met elkanderen te spreken. Hij werdt door den heer sanders als eerste kantoorbediende aangenomen; en toen deze er minzaam op aandrong, dat hij de hiermede verbondene werkzaamheden ten spoedigste zoude opvatten, durfden grootvader en zijne kinderen de bepaling der afreize niet langer beletten. Zij achtten den jongeling te hoog, om zijn belang aan hunne genoegens opteofferen; en zou hij, volgens den wensch van sanders, tegen het midden der volgende maand, zijn' post aanvaarden, dan moest hij, binnen vier dagen, met zijne zuster vertrekken. coosje hield zich uitmuntend, hoe getroffen door het vooruitzigt eener dubbelde scheiding, eerst van geliefde vrienden, en dan van haar' eenigen broeder, berustte zij in zijne schikkingen, en verbitterde daardoor het tegenwoordige niet. Dit is nog het onze; - zeide zij tegen wilhelmina - wat er meer | |
[pagina 212]
| |
volgt, zal mij altoos vroeg genoeg komen. Ik vindt het niet goed, er veel over te spreken, inzonderheid als er klaagliederen mede gepaard gaan; het kan immers niet anders; en wat niet anders kan, daar moet de mensch zich naar schikken. - Zoo poogde men onderling te doen; maar groot waren de aandoeningen, bij een afscheid, dat tusschen westerveld en coosje nog smartelijker werd, door het besef, dat zij, hoogstwaarschijnlijk, elkanderen, aan deze zijde des grafs, niet weder zouden ontmoeten. In de eerste dagen na het vertrek der jonge lieden, konden hunne vrienden de gevolgen daarvan op hun huisselijk genoegen geenszins ontveinzen. Ik althans zeide - grootvader bewogen - ik althans mis overal dat lieve, blijmoedige coosje, en de gedachte, hoe treurig haar lot voortaan bij dien schuilenburg moet worden, zou mij geheel ter nederdrukken, als ik niet wist, hoe tevreden zij zich, ook in de onaangenaamste omstandigheden, weet te schikken. Heugt het u nog wilhelmina - ging de oude man voort - heugt het u nog, hoe zij eens, bemerkende, dat ik mij over haar volgende lot bekommerde, zoo vriendelijk naast mij kwam zitten, en als in een oogenblik de hier uitvloeijende somberheid deed verdwijnen? Welk een aantal heldere punten wist zij nog | |
[pagina 213]
| |
aan het vooruitzigt optenoemen! Ondanks mij zelven, moest ik lagchen. En bij al dat vrolijke, is zij, ik heb het meermalen met innig genoegen bespeurd, strikt zedelijk, waarachtig godsdienstig. - Van heeler harte stemden u zijne kinderen zulks toe; en ook coosjes broeder, de minder geestige, maar even brave de wit, werd niet zelden het onderwerp hunner huisselijke gesprekken. Dit, gevoegd bij eene aangename briefwisseling met geertruida, wier brieven, uitgezonderd deze en gene uitdrukkingen over haren neef, ten opzigte van haar eigen lot allergunstigst bleven, strekte alleszins ter opbeuring van wilhelmina, die echter vruchteloos poogde, om de speelgenoote harer kindschheid te vergeten. Als ik louise nog maar eens gesproken heb, - zeide zij tegen hare moeder - dan zal ik, even als coosje, blijmoedig in de noodzakelijkheid berusten; doch op zulk een' voet, als thans, moet het niet tusschen ons blijven. In allen gevalle is zij mij eene opheldering schuldig; en ik meen reden te hebben, om dezelve van haar te vorderen. Goed mijn kind, - antwoorde maria - volg de inspraak van uw hart; gij hebt haar even min beleedigd, als wij haren vader. Eene wederzijdsche verklaring kan bovendien niet dan gunstig voor ons uitkomen; en ook ik betuig u, daarnaar | |
[pagina 214]
| |
te wenschen. Dus eenstemmig met moeder denkende, begaf wilhelmina zich des anderen daags naar het huis van moorberg. Nimmer waren beide meisjes gewoon, om belet bij elkanderen te laten vragen, en ook nu met oogmerk deze gewoonte gevolgd hebbende, hoorde wilhelmina van den knecht, die haar in de zijkamer bragt, dat de jonge jufvrouw zints twee dagen onpasselijk geworden was, en geene bezoeken ontving. In het eerst besluiteloos, hoe nu te handelen, verzocht zij echter den knecht, haar aantedienen, en niet zonder ontroering het gevolg daarvan verbeidende, werd zij eindelijk verzocht, boven te komen. Met reden had het lange wachten op antwoord haar geergerd. Maar deze ergernis paarde zich met schrik en verwondering, toen zij, louises kamer intredende, dit meisje beschouwde, dat met een bleek gelaat en rood geweende oogen, op eenige kussens rustende, hare groete slechts door eene ligte buiging van het hoofd beantwoordde. Jufvrouw muller verliet, na wilhelmina een' stoel aangeboden te hebben, het vertrek, en nu met louise alleen gebleven, zeide wilhelmina: Gij zijt zeer onpasselijk louise; ik dacht niet u zoo aantetreffen, anders ware ik reeds vroeger bij u gekomen. | |
[pagina 215]
| |
louise, pogende hare gemelijkheid te onderdrukken.
Dat laat zich denken, jufvrouw noordkerk; maar het bevreemdt mij, dat gij, die van sommige dingen zoo heel goed onderrigt meent te wezen, ook dit niet hoordet. Doch men stelt in alle zaken natuurlijk geen even groot belang.
wilhelmina.
Ik hoop u verkeerd te begrijpen, louise, en heb u eens te hartelijk bemind, om ooit onverschillig voor uwe omstandigheden te worden.
louise.
Dat geloofde ik voorheen, thans, jufvrouw noordkerk, thans kennen wij elkander, en ik ontveins niet, dat uw bezoek mij ten hoogsten verwondert.
wilhelmina, zeer aangedaan.
Neen, louise, neen, wij hebben elkanderen nooit gekend; en wat de reden uwer verwondering moge zijn, ik heb mij niets te verwijten. Gij behandelt mij zints eenigen tijd met eene minachting, die mij noodzaakt, u opheldering te vragen. Bestendig hebt gij zulks ontweken, thans zoude ik er niet over | |
[pagina 216]
| |
gesproken hebben, doch nu wij eenmaal op dat punt gekomen zijn, moet ik daarop aandringen.
louise.
Zeker bij de volkomene overtuiging van uwe braafheid, niet waar?
wilhelmina, met waardigheid.
Ten uwen opzigte, ja; ik herhaal het louise, dan heb ik mij niets te verwijten.
louise, met drift.
Niet? Is het dan braaf gehandeld, een' vader tegen zijn kind optezetten, een' onschuldigen jongeling te belasteren, omdat hij...... Maar nog eens jufvrouw noordkerk, het is genoeg, vlei u nimmer, dat gij uwe oogmerken zult bereiken. Ik bemin rensburg; openlijk durf ik dit verklaren, en nooit zal leeuwendaal mijn echtgenoot worden.
wilhelmina, ten hoogste verbaasd.
Droom ik, louise? Wat bedoelt gij? Het is waar, voor rensburg heb ik u gewaarschuwd, uit hartelijke vriendschap gewaarschuwd; doch wat anders kon ik daarmede bedoelen, dan uw eigen geluk, en..... | |
[pagina 217]
| |
louise, haar schimpende invallende.
Hoe belangeloos! Ik ken geen geluk, buiten rensburg; maar dat geluk zal ook niemand mij ontrooven, noch de listen van anderen, noch de gramschap mijns vaders, die den rijken leeuwendaal begunstigt, en mij poogt te dwingen. Ik ben op alles bereid; hij moge zijn kind verstooten; ik zal rensburg getrouw blijven, al moest ik ook mijn leven daarvoor opofferen. wilhelmina.
En dat alles zegt gij tegen mij?
louise.
Tegen u! Of meent gij, dat ik onnoozel genoeg ben, om niet te begrijpen, dat vader u hier geroepen heeft, om iets te beproeven, waarvan hij het onmogelijke begint te gevoelen.
wilhelmina.
Ik heb uwen vader in geene vier weken gesproken. Ook hij vermijdt het, aan ons huis te komen. Waarom? Ik bemerk het duidelijk, dat weet gij beter, dan ik; en klopt uw hart daarbij zoo schuldeloos, zoo gerust, als het mijne, dan louise, dan is het overtollig, dat gij, de eigenlijke oorzaak bedekkende, mij met uwe duistere, grievende uitdrukkingen fol- | |
[pagina 218]
| |
tert. Wat kan mij aanleiding geven, om rensburg te lasteren? Wat, om uwen vader tegen u optezetten? Maar het is niet genoeg zulks te zeggen, gij moet het ook kunnen bewijzen; en verkiest gij dit niet te doen, dan zal ik uw' vader om ophelderingen vragen.
louise.
Ik zou het u niet raden, jufvrouw noordkerk; er hebben dikwijls geheime beweegredenen plaats, welke iemands eigen hart het beste kan oplossen, en die van andere onaangeroerd dienen te blijven.
wilhelmina, in hevige ontroering.
Goede God, dat is te veel! Nu jufvrouw moorberg, nu hebben wij elkanderen voor de laatste maal gesproken. Als in bedwelming snelde het lieve meisje naar beneden; aan den trap ontmoette haar moorberg. Gij komt van louise? - zeide hij, haar vriendelijk bij de hand vattende - mag ik verzoeken, mijn huis zoo niet te verlaten? - Snikkende van aandoening, volgde zij hem op zijne kamer, en na dat moorberg de deur gesloten had, verhaalde wilhelmina hem, in afgebrokene bewoordingen, hare ontmoeting met louise. En nu, mijn heer - dus eindigde zij, | |
[pagina 219]
| |
terwijl tranen van verontwaardiging haar gelaat besproeiden - nu staat het aan u, om te oordeelen, of ik schuldig ben aan eene opstooking tusschen vader en dochter. Wat de laatste uitdrukking betreft, het is mij niet duister, wie laag genoeg was, om haar daartoe aanleiding te geven; en eigenlijk is dit zoo verre beneden mij, dat ik er mij niet eens aan behoorde te ergeren. Maar wees zoo goed om optehelderen, wat louise toch met het eerste bedoelde. - Gaarne, lief meisje - antwoordde moorberg - gaarne, zou ik aan uw verlangen voldoen, maar ik betuig u, louise nimmer reden gegeven te hebben tot zulk een dwaas, onregtvaardig vermoeden. Eerst nu hoor ik van u, dat gij haar voor de listen van rensburg gewaarschuwd hebt; en ik twijfel er niet aan, of hij is de eenigste oorzaak, zoo wel van het eene, als van het andere. Doch bij lange na kent gij zijne listige streken niet; hij heeft mij het hart mijner dochter ontroofd, en, jufvrouw noordkerk, schandelijk, allerschandelijkst ben ik door louise bedrogen. Wanende, dat zij het aanzoek van den heer leeuwendaal begunstigde, ontving ik den laatsten postdag twee brieven van lodewijk, een' voor mij, een' voor zijne zuster. De mijne openende, zag ik, dat hij zich in het schrijven der adressen moest vergist hebben, dewijl de inhoud van mijn' brief | |
[pagina 220]
| |
aan louise gerigt was, vlugtig; geheel zonder erg denzelven doorloopende, lees ik, dat rensburg voor ditmaal, uit hoofde van ongesteldheid, louise's onwaardeerbare letteren niet kon beantwoorden; maar dat hij haar zijne eeuwige liefde verzekerde en eerstdaags zou schrijven. Oordeel, jufvrouw noordkerk, oordeel over mijnen toestand. Als razende, ijlde ik naar de kamer van louise. Waar, listig schepsel, riep ik, waar zijn de brieven van rensburg? Eene doodelijke bleekheid overtrok haar gelaat, en angstig starende op het papier, dat ik in mijne handen hieldt, vroeg zij eindelijk, met eene sidderende stem: Heeft rensburg u geschreven? - Neen, was mijn antwoord, neen, hij is ziek, doch uw laaghartige broeder moet u van zijne eeuwige liefde verzekeren; uwe onwaardeerbare letteren zijn hem geworden; doch ik zal hem antwoorden, en gij vermeet u niet, een' letter aan hem te schrijven. Met deze woorden ging ik van haar af; en niet, vóór dat jufvrouw muller mij gisteren berigtte, dat louise den geheelen nacht niet geslapen had, en zeer ongesteld was, kon ik besluiten, weder bij haar te komen. Zij viel aan mijne voeten, erkende schuld, maar verklaarde tevens, geen' ander', dan rensburg, te kunnen beminnen. Ik poogde haar, door zachtheid, te winnen; schetste haar de voordeelen, aan een huwelijk met | |
[pagina 221]
| |
leeuwendaal verbonden; doch alles te vergeefs. Ik kan sterven, mijn vader, zeide zij snikkende, maar rensburg nimmer verlaten. Dan, riep ik, op nieuw in billijke drift ontstoken, dan hebben wij niets meer met elkander te spreken. Nog geef ik u vierentwintig uren tijd, om tot andere gedachten te komen, en heilig verzeker ik u, naar uw besluit zal ik mijne maatregelen weten te nemen. Zoo bleef het toen; zoo is het nog tot op dit oogenblik. Zij wijst de bezoeken van den heer leeuwendaal, zonder eenige verontschuldiging, van de hand. Ik heb rensburg geschreven, als beleedigd vader geschreven; maar wat zullen mijne pogingen baten? louises stijfhoofdigheid is misschien nog grooter, dan hare dwaze liefde voor dien gelukzoeker. Intusschen dank ik u, jufvrouw noordkerk, voor uwe trouwhartige waarschuwing aan haar gedaan; en gij kunt er op rekenen, dat ik uwe verdediging steeds de mijne zal noemen. moorberg wilde hier nog meer bijvoegen, doch de komst van een' heer, die hem verlangde te spreken, eindigde zijn onderhoud met wilhelmina. Hij beloofde echter, eerstdaags hare ouders te zullen bezoeken, en met ergernis en ontroering verliet wilhelmina de woning harer voormalige vriendin. Dat wilhelmina, bij hare thuiskomst, alles aan maria vertrouwde, laat zich natuurlijk be- | |
[pagina 222]
| |
grijpen, en dat de grievende miskenning van louise haar bittere tranen kostte, zal wel niemand, die gevoel heeft, bevreemden. Het is zoo, wanneer geene van buiten komende omstandigheden onze zielrust verminderen, dan zeggen wij gereedelijk, met eenen kotzebue: Wie met iets betigt wordt, dat hij niet gedaan heeft, moest daarover zoo weinig ontsteld zijn, als een gezonde, van wien men zegt, dat hij ziek is. Maar hoe weinig bevredigt ons zulk eene koele redeneering, als wij, bij eigene ondervinding, het lijden onzer geliefden, het smartelijke der miskenning leeren beseffen? Dan immers verzet zich ons hart, dat zelf in het onwaardeerbaar gevoel van onschuld geene volkomene schadeloosstelling kan vinden, tegen dergelijke magtspreuken; en paart zich daarmede eene eigenaardige vrees, dat het ons onteerend vermoeden, ook door anderen gehoord, als waarheid geloofd zal worden, dan is aan een weldenkend meisje haar goede naam te dierbaar, om ooit zonder treurigheid aan het mogelijke daarvan te kunnen denken. Zoo ging het ook met wilhelmina, en binnen weinige dagen werd hare stille droefheid nog vermeerdert door eene gebeurtenis, die ook het hart van haren grootvader en van hare ouders met regtmatige bekommering vervulde? westerveld namelijk had tot nu toe van | |
[pagina 223]
| |
zijn, door onvermoeide werkzaamheid en vlijt bijeengebragt, vermogen onafhankelijk geleefd. Nu echter ontrukte hem eene pennestreek van napoleon meer dan twee derden zijner bezittingen. De schuldbrieven tot last van den staat zouden voortaan slechts voor een derde gedeelte betaald worden, en geheel het vermogen des grijsaards bestond in dusdanige papieren. Meermalen had noordkerk hem aangeraden, althans een gedeelte daarvan te verkoopen, en het geld anders uittezetten; maar westerveld bleef daartoe ongenegen. Als het land valt - zeide hij gewoonlijk - dan moeten wij ook vallen; doch dit tijdstip, mijn zoon, zullen gij en ik niet beleven. - Dit echter gebeurde; en onbesmet van alle overdrevene gehechtheid aan tijdelijke goederen, kostte het hem echter moeite, om ook hierin met stille gelatenheid te berusten. wilhelmina zag het, en haar eigen verdriet vergetende, poogde zij den geliefden grijsaard hierin behulpzaam te zijn. Ook maria en noordkerk spaarden daartoe geene middelen; en vreezende, dat het grootvader, indien hij afzonderlijk bleef wonen, aan iets zoude ontbreken, wist men hem, met kiesche hartelijkheid, te overreden, bij zijne kinderen te komen. Het zal u aan niets ontbreken, lieve grootvader - zeide wilhelmina - toen hij zijne bewilliging gegeven had. Ik zelve beloof, | |
[pagina 224]
| |
uwe kamer in orde te zullen houden, en gij zult het nimmer u beklagen. - Neen, mijn kind - antwoordde westerveld - daarvan ben ik geheel overtuigd; maar hebt gij ook genoegzaam bedacht, dat ik pijnelijk en sukkelende kan worden? Gij weet het, geene rijke erfenis zal u voor uwe liefde en oppassing beloonen. - Lieve grootvader - antwoordde het meisje, met schoone tranen - ben ik u dan niet meer, oneindig meer verschuldigd? Gij immers leerdet mij, even als mijne ouders, God en godsdienst beminnen; en deze erfenis, welke ik voor de grootste tijdelijke schatten niet zou willen verruilen, kan geen napoleon mij ontrukken. Met een gevoel van vaderlijke trotschheid omarmde noordkerk zijne edele dochter. Nooit was hij sterker door hare innerlijke braafheid getroffen. Ook maria blikte, met moederlijken wellust, op dit schoone tooneel, en met hare geheele ziel daarin deelende, zeide zij tegen vader en echtgenoot: God late ons slechts onze wilhelmina behouden, dan zal het ons nimmer aan dankbaarheid ontbreken! O, hadden niet dergelijke tooneelen van kinderlijke liefde en braafheid de smartelijke gebeurtenissen van dien tijd geleenigd, hoe vele ouders zouden in doffe moedeloosheid weggekwijnd en onder hun lijden bezweken zijn! Niet genoeg, dat napoleon hun de vruchten | |
[pagina 225]
| |
van nijvere werkzaamheid ontroofde; niet genoeg, dat hij allen koophandel des lands tot inwendig vertier beperkte, en eene gansche menigte, op roof en list uitgeruste, tolbedienden, onder schijn van regt, den reeds uitgeputten middelstand aanhoudend liet plunderen; neen, alle deze rampen, hoe drukkende, waren nog maar de eerste schakels van de onoverzienbare keten der ellende. Spoedig naderde het tijdstip, dat ouders ook hunne kinderen ter slagtbank van den Franschen Keizer moesten overleveren. Geene vaderlijke beden, geen angstgeschrei der moeders kon de invoering der Conscriptie beletten. Rijken, ja, vergunde men plaatsvervangers te koopen, en hun geld ruimde de daarbij onnoemelijke zwarigheden uit den weg; maar menschen uit den nederigen burgerstand, armen en wezen, konden zulks niet; zij moesten dus hunne ouders of vrienden verlaten, napoleon's magt onderschragen, en door hem geleid, ook nog andere volkeren in het ongeluk storten. God! welke schrikkelijke tijden hebben wij niet beleefd. Hier zag men ouders, die de laatste overblijfselen van hun vermogen aan de redding van een' dierbaren zoon opofferden, schoon zij overtuigd waren, dat zij met hem en hunne andere kinderen eene prooi der armoede zouden worden; ginds beklaagenswaardige, die, het lot van deze ongelukkige nog benijdende, | |
[pagina 226]
| |
geen losgeld konden geven, en bij hunne radelooze vertwijfeling de wreedste bespotting moesten verduren; daar weder echtgenooten en vaders, die, tot den zeedienst opgeroepen, vrouw en kinderen hulpeloos en wanhopende achterlieten; en onder dit alles dulde napoleon geene klagten. Wee den leeraar van den godsdienst, wanneer zijne evangelische vertroostingen in verband met de toenmalige omstandigheden gebragt werden! Wee een' ieder', die zich uitdrukkingen vergunde, welke Frankrijks Keizer beleedigden! Doch waartoe verder uitgeweid? Vele uwer, mijne lezeressen, zullen de onbeschrijfelijke ellende van dien tijd ondervonden hebben. Misschien dat ook gij, in nameloozen angst, op de dagen der loting, voor uwe broeders hebt gebeden; misschien dat nog uwe ouders de gevolgen hunner opofferende liefde voor hunne zonen, in het dagelijksche onderhoud, moeten bezuinigen. Heil u echter, wanneer gij, bij zulke herinneringen, met dankbare zelfsvoldoening moogt denken: Ik heb, door liefde en braafheid, de drukkende rampen mijner geliefden verzacht! Hiernaar strevende, gelukte het wilhelmina dikwijls, haar edel doel te bereiken. Nieuwe schokken mogten telkens het dierbare vaderland treffen, met eene geheele, onherstelbare vernietiging bedreigen, tusschen de puinhoopen van | |
[pagina 227]
| |
napoleon's ontembare heerschzucht en onderdrukking bloeide nog altoos het huisselijke geluk harer vrienden. Dankbaar erkende wilhelmina dit onschatbaar voorregt, inzonderheid als moorberg, die nu meermalen hen bezocht, zijn billijk misnoegen over louise's gedrag niet kon verbergen. maria raadde hem, louise door overreding te winnen, en vooral op geen huwelijk met leeuwendaal aan te dringen; maar het was daartoe reeds te ver tusschen vader en dochter gekomen. Eene wederzijdsche verbittering had hunne harten vervuld, en met een' hoonenden trots, waagde het dwaze meisje, niet alleen leeuwendaal te bedanken, maar ook rensburg, langs eenen door hem nieuwelings gebaanden weg, heimelijk te schrijven. Hij rigtte zijne antwoorden zoo listig in, dat moorberg, bij eene onverhoedsche ontdekking, louise veel meer dan hem zoude moeten beschuldigen. ‘Indien uw geluk het eischt, mijne dierbare,’ - dus schreef hij - ‘gewillig zal ik het mijne daaraan opofferen. Duldeloos word ik gefolterd door de gedachte, hoe vele onaangenaamheden gij u om mijnentwil moet getroosten. Uw vader haat mij. Waarom? Ach louise, gij weet het; ik waag het niet, om hem te beschuldigen; maar vordert uw geluk onze scheiding, o geliefde, spreek, ik ben op alles bereid; want de | |
[pagina 228]
| |
overtuiging van door u bemind te worden, is oneindig meer, dan ik immer durfde hoopen.’ - Nooit, rensburg, nooit - barstte louise, bij het lezen dezer woorden, in vervoering uit - nooit zal ik dat offer van u vorderen. Getrouw tot in den dood! dat hebben wij elkander beloofd, en geene vaderlijke magt kan mij dwingen! Zoo denkende, getroostte zij zich de bedreigingen van moorberg; maar de telkens herhaalde schokken, welke zij van tijd tot tijd moest verduren, werkten zoo nadeelig op hare ligchamelijke gezondheid, dat zij, veertien dagen na het gesprek met wilhelmina, in een hevige krankheid stortte. De eerste verschijnselen daarvan beschouwde moorberg, als eene nieuwe list zijner dochter; maar toen de geroepen geneesheer verklaarde, dat de jonge jufvrouw zich in bedenkelijke omstandigheden bevond, en misschien de scheiding der ziekte niet zoude overleven: toen ontwaakte moorberg's sluimerende liefde voor zijne eenige dochter, met verdubbelde kracht. Denk slechts aan uwe geneezing, mijn kind! - zeide hij, als zij, de handen van haren vader drukkende, rensburg's naam stamelde - wanneer gij weder gezond zijt, dan zullen wij ook daarover spreken. Maar louise's omstandigheden werden steeds ongunstiger; en weldra ontving lodewijk een' brief, om met rensburg overtekomen. Dit gebeur- | |
[pagina 229]
| |
de. Zij vonden louise buitengemeen zwak, evenwel niet geheel buiten hoop. moorberg had geen' lust, om aan rensburg het verledene te herinneren; en met genoegen bespeurde hij, dat de eerste voorbereide ontmoeting tusschen lodewijks vriend en zijne dochter gunstige gevolgen ten opzigte van louise's herstelling beloofde. Alles ging nu den natuurlijken gang; rensburg beleed, niet wel gehandeld te hebben, eerbiedigde moorbergs voormalig gedrag; en deze betoonde zich steeds genegener om hem zijne bedriegerijen te vergeven. louise's herstelling won met rassche schreden, en de toestemming haars vaders tot eene nadere verkeering met rensburg verkregen hebbende, scheen er niets meer aan het geluk der beide jonge lieden te ontbreken. Groot was wilhelmina' verwondering, toen zij dat nieuws van haren vader vernam; en zeker zoude zij noordkerk nog veel, nopens het door hem van buitenaf gehoorde nieuws, gevraagd hebben, indien zij niet op dat oogenblik, even als hare ouders en grootvader, door een bezoek van de wit verrast waren geworden. Hij kwam van de reis, bragt alleen de hartelijke groete van coosje; en eenige, schoon korte, regelen van hare hand dienden ter geruststelling harer vrienden. Gaarne vergunde men de wit het daar- | |
[pagina 230]
| |
aan ontbrekende aantevullen; en hij verhaalde, wat er sints hun afscheid was voorgevallen. schuilenburg had broeder en zuster juist niet minzaam ontvangen, maar vernemende, dat zijn behuwd-zoon met grond hoopte, zich zelve voortaan te kunnen redden, waren de schikkingen daaromtrent in het vriendelijke afgeloopen, schoon hij plegtig betuigde, dat, zoo de wit, bij de naderende loting, een ongelukkig nommer trok, 't welk hem tot den krijgsdienst verpligtte, hij zich dan, vooral ook na de tiercering der papieren, onvermogende gevoelde, om een' plaatsvervanger te koopen. de wit beantwoordde zulks met zwijgen; doch coosje hem met natte oogen beschouwende, zeide, op een' liefderijken toon: Daarover, lieve wim, moet gij u vooral niet ontrusten; in zulk een geval is het overschot van moeders vermogen nog gewisselijk toereikende; beschouw hetzelve geheel als uw eigendom; en aan goeden raad zullen onze waardige vrienden het u geenszins laten ontbreken. Hartelijk verzekerde noordkerk den jongeling, dat hij daarop kon rekenen; en het mededeelen der schikkingen, gedurende zijn afzijn bewerkstelligd, zoo door het inhuren van kamers, als andere geriefelijkheden, overtuigden de wit op nieuw, hoe welmeenende noordkerk zijne belangen behartigde. Tegen den avond, kwam de jonge sanders | |
[pagina 231]
| |
hem afhalen; en niet zonder reden voorspelde grootvader, dat de beide jonge lieden eerlang vrienden zouden worden. Ofschoon nu de oude heer sanders, zoo door de loffelijke getuigschriften van de wit, als door de hoogachting waarmede westerveld en noordkerk den jongeling behandelden, reeds gunstige gedachten van zijnen nieuwen kantoorbediende koesterde; ook toen eigene ondervinding den voorzigtigen grijsaard overtuigde, hoe vele redenen hij had, om zijne keus gelukkig te noemen, moest de wit zijne goedkeuring alleen in een steeds vermeerderend vertrouwen opmerken. Ik ben niet gewoon, - zeide hij eens tegen noordkerk - mijne bedienden door woorden te prijzen; zij moeten zulks voor lief nemen. Intusschen kan ik u zeggen, mijn heer, dat de wit mij uitnemend bevalt. Gaarne zie ik het, dat mijn zoon hem als vriend behandelt, en de verkeering der beide jonge lieden aan uw huis is mij, om vele redenen, bijzonder aangenaam. - Te gunstig was deze beoordeeling van sanders, dan dat noordkerk dezelve niet aan zijne huisgenooten zoude mededeelen; en wilhelmina's hoogachting voor den jongeling gaf nu en dan aanleiding, dat ook zijn naam in hare brieven aan geertruide gevonden werd. Stipt beantwoordde dit lieve meisje de haar zoo welkome letteren; maar nu had wilhel- | |
[pagina 232]
| |
mina, sints drie weken, geene tijding van geertruide ontvangen, en reeds besloten, voor de tweedemaal de pen optevatten, toen zij den volgenden brief kreeg:
‘lieve mientje!
Zeker zal mijn ongewoon stilzwijgen u verwonderen, misschien wel eenigzins ongerust gemaakt hebben; en wanneer ik deze nalatigheid met nietsbeduidende redenen moest verontschuldigen, dan zou ik niet laat in den nacht beginnen met aan u te schrijven. Thans echter zoek ik daarin afleiding; want, hoe dankbaar en tevreden over mijn eigen lot, deel ik te veel in dat van mijne vrienden, om bij hunne rampen onverschillig te blijven; en gaarne, dit weet ik, zult gij mijne schijnbare achteloosheid in het beantwoorden uwer letteren ten goede houden, als ik u de ware redenen daarvan mededeele. Toen gij hier waart, lieve mientje, hebt gij de echtgenoote van Domine b. leeren kennen; over deze brave vrouw en trouwhartige moeder heb ik u meermalen geschreven. Zij kwam ons sedert uw vertrek somwijlen bezoeken. Ik vond in haar weldra eene mij dierbare vriendin; en toen zij, veertien dagen geleden, door ongesteldheid hare kamer moest houden, vergunde tante mij gaarne, haar en | |
[pagina 233]
| |
hare kindertjes op te passen. In het eerst vleiden wij ons met eene spoedige herstelling; zij zelve betuigde zulks hartelijk te wenschen. Doch eensklaps nam de ziekte eene zoo ongunstige wending, dat wij bijna alle hoop moesten opgeven. O mientje! mientje! had gij de stille, maar innige droefheid van Domine b. gezien! Dikwijls zag ik tranen in zijne oogen, als het lieve eenjarige suusje hem toelachte, of de andere kinderen hem met blijkbaar ongeduld vroegen, wanneer moeder toch beter zou worden? Zij zelve berustte met gelatenheid in den wil van God; en onder de zwaarste benaauwdheden, bleef hare werkzame geest volkomen helder. Hoe teeder zorgde zij nog voor man en kinderen! Hoe roerend bad zij mij en tante om, na haar overlijden, het oog op hare lievelingen te houden! Ach mientje, ik gevoel maar al te duidelijk, het is niet goed voor mij, hierover breedvoerig te schrijven. Gisteren nacht, heb ik bij haar gewaakt. Zij sprak veel, wat mij altoos onvergetelijk zal blijven; dankte mij voor de liefde en oppassing, haar bewezen, en begeerde volstrekt, dat ik des morgens eenige uren zou rusten. Domine bleef bij haar bed. Vruchteloos poogde ik te slapen; tegen den middag werd ik bij haar geroepen. Zij was benaauwd, | |
[pagina 234]
| |
doodelijk benaauwd; en eene daarop volgende bewustelooze sluimering eindigde, binnen weinige uren, haar, voor echtgenoot en kinderen, en oor voor mij zoo dierbaar, leven. Tante nam de beide jongste kinderen met zich naar huis; en bij de wieg van het moederlooze suusje zit ik u dezen te schrijven. Hoe weinig beseft dit van gezondheid blozende engeltje haar verlies! Ook haar ouder broertje, de vijfjarige gerard, vroeg, in zijne kinderlijke eenvoudigheid, aan tante, of jans nu ook zulk mooi speelgoed kreeg, als hij, omdat moeder dood was? Ach, maar al te spoedig zullen zij het gemis hunner brave, liefhebbende moeder, door ondervinding, leeren beseffen. Genoeg over dit treurige onderwerp, lieve mientje; hoe gaarne wenschte ik hetzelve met aangenamer berigten, nopens onze huisselijke omstandigheden, te kunnen paren; maar ook van deze zijde moet ik u mijne bekommering mededeelen. Ik vrees, - dus schreef ik u voorheen - ik vrees, dat hendrik een' verkeerden weg bewandelt; en die vrees is, helaas! tot zekerheid gekomen. Reeds meermalen had ik bespeurd, dat hij tante gedurig om zakgeld lastig viel; en na uw vertrek kwam hij dikwijls in gezelschappen, die, door hem fatsoenlijk genoemd, het echter niet waren. Oom gaf | |
[pagina 235]
| |
daarover zijn misnoegen duidelijk te kennen; maar hij wist op verre na niet, wat tante mij in vertrouwen klaagde. Dikwijls zag ik de goede vrouw bitterlijk schreijen; en medelijden met haar spoorde mij aan, om bij de eerste gelegenheid openhartig met hendrik te spreken. Dit ging bezwaarlijk; hij behandelde mij wel niet onvriendelijk, doch volstrekt onachtzaam. Ik waagde het toch, over een zoo teeder punt te beginnen; schetste minzaam de gevolgen van zijn gedrag; smeekte hem, zijne moeder niet langer zoo grievende te bedroeven. Hij scheen verlegen, en reeds begon ik een gunstig gevolg van mijne welmeenende pogingen te hoopen, toen hij mij eensklaps inviel en lagchende zeide: Ik houd van geene zedepreken, truitje; misschien kunt gij dezelve beter bij uwe zedige, fiere vriendin aan den man helpen; mij althans zult gij daarvan verschoonen. Of moet ik u ook al rekenschap geven? - Wat kon ik doen, als zwijgen? Sedert dien tijd is zijne achteloosheid omtrent mij in tegenzin veranderd, die, zich in kleinigheden openbarende, mij bij het gevoel mijner afhankelijkheid, te smartelijker grieven. Hierbij komen nog onaangenaamheden, welke, door de treurige tijdsomstandigheden veroorzaakt, niet dan een' ongunstigen invloed op zijns vaders opge- | |
[pagina 236]
| |
ruimdheid moeten hebben. Oom echter behandelt mij uitmuntend; dagelijks geniet ik ondubbelzinnige blijken zijner achting en genegenheid, terwijl mijne goede, lieve tante hare nicht ten tweede moeder verstrekt. Zie daar, lieve vriendin, den tegenwoordigen toestand uwer geertruide. Veel zou ik hier nog kunnen bijvoegen; doch vermoeidheid doet mij naar rust verlangen; eerlang schrijf ik nader. Groet uwe waardige ouders en grootvader, en geloof, dat niemand hartelijker naar een' brief van u verlangt, dan uwe liefhebbende vriendin,
geertruide.’
Hoe aangenaam verrast, door het ontvangen van geertruide's letteren, betuigde wilhelmina, na derzelver inhoud aan hare moeder voorgelezen te hebben, dat zij niet alleen getroffen was over geertruide's berigt, nopens het overlijden van mevrouw b., maar dat ook het gedrag van den jongen oostdijk haar inzonderheid smartte. Ik weet niet beter - zeide zij tegen maria - of ik heb, bij het aanzoek diens jongelings, volgens mijn' pligt gehandeld; ook gij, lieve moeder keurdet goed, dat ik hem met geene ijdele hoop misleidde; en reeds begon ik het tusschen ons voorgevallene te vergeten, maar nu.... Hier zweeg wil- | |
[pagina 237]
| |
helmina; en maria duidelijk bemerkende, wat er in haar hart omging, antwoordde: Nu vreest gij misschien, dat uwe stellige verklaring hem tot uitsporigheden verleid heeft; is het niet zoo, mijn kind?
wilhelmina.
Ja, alleen aan het mogelijke daarvan kan ik geenszins zonder ontroering denken.
maria.
Uwe onverschilligheid hieromtrent zoude mij ook verwonderen, mientje; doch met dat alles kunt gij niet wenschen, anders gehandeld te hebben.
wilhelmina.
Neen; maar het spijt mij innig, dat mijn verblijf bij den heer oostdijk door zulke onaangenaamheden gevolgd wordt. Wie toch kan mij verzekeren, dat de mislukte hoop van hendrik hem niet op het dwaalspoor gebragt heeft?
maria.
Niemand, althans dat hij daardoor niet verder is afgedwaald; doch het tegendeel laat zich even goed beweren. Reeds vóór uwe kennismaking met oostdijk, leefde hij bij lang na niet onberispelijk; dit immers is ons volkomen bekend. | |
[pagina 238]
| |
En had hij een braaf vast karakter bezeten, dan kon uwe rondborstige verklaring hem tot geene losbandigheid verleiden. Gesteld echter, mijn kind, gesteld eens dat hendrik, door uwe weigering geërgerd, zich in een' maalstroom van verbodene genietingen stortte, dat kan nooit voor uwe rekening komen; gij hebt hem als een braaf meisje behandeld; maar ware hij door u met ijdele hoop misleid, en naderhand tot slechte stappen gekomen, dan zou ieder weldenkende, met regt, u als de oorzaak van zijn ongeluk beschouwen.
wilhelmina, met vuur.
Nimmer, lieve moeder, nimmer zal ik mij daaraan schuldig maken.
maria.
Dat vertrouw ik volkomen van mijne dochter. Doch zeg mij eens, mientje, zoudt gij alle jongelingen, die gij hebt leeren kennen, bij een aanzoek ten huwelijk wel zoo beslissend afwijzen, als oostdijk?
wilhelmina.
Wat bedoelt moeder met deze vraag?
maria.
Dat zal ik u zeggen, wanneer gij dezelve hebt beantwoord. | |
[pagina 239]
| |
wilhelmina.
Allen zoo beslissend als oostdijk, neen, want er zijn jongelingen, die ik hooger acht, ofschoon ik, in die oogenblik, nog niemand de voorkeur zou geven.
maria.
Behoort de jonge heer sanders ook onder dat getal?
wilhelmina, eenigzins verlegen.
Hij verdient zulks in vele opzigten, lieve moeder. maria, glimlagchende.
Uw antwoord is heel voorzigtig, mientje; doch ik wil u niet langer in het onzekere laten. Gij zult reeds opgemerkt hebben, dat sanders ons van tijd tot tijd drukker bezoekt, en u meer dan gewone oplettendheid bewijst; en de oude heer gaf uwen vader gisteren niet onduidelijk de bedoelingen van zijnen zoon te kennen. wilhelmina.
En wat heeft vader geantwoord?
maria.
Dat wij u in de keus van eenen echtgenoot de volkomenste vrijheid vergunnen, en een aan- | |
[pagina 240]
| |
zoek ter verkeering, hoe vereerende, niet begunstigen, vóór wij u zelve daarover gesproken hadden.
wilhelmina, met dankbare ontroering.
Zoo iets durfde ik van mijne ouders verwachten. maria.
Gewisselijk, mijn kind; immers zijn wij volkomen overtuigd, dat gij daarvan het beste gebruik zult maken. Doch verbeeld ik het mij, of is dit nieuws u niet bijzonder aangenaam?
wilhelmina.
Neen, lieve moeder, gij hebt regt; ik heb achting voor sanders, maar of wij wel gelukkig met elkander zouden worden, daaraan betuig ik u te twijfelen.
maria.
Verg ik misschien ook te veel van mijn kind, als ik vraag waarom?
wilhelmina.
Kan mijne lieve moeder, mijne beste vriendin dit onderstellen? Immers neen. Doch het ontbreekt mij aan woorden, om mijne gedachten volkomen uittedrukken; laat ik dus op mijne beurt eerst vragen: geeft een huwelijk, alleen | |
[pagina 241]
| |
op achting gegrond, wel genoegzaam vooruitzigt op wederzijdsch geluk?
maria, glimlagchend.
Uwe vraag, kindlief, is waarlijk niet oppervlakkig; ik zal er evenwel, zoo goed mogelijk, op antwoorden. Eene zoo ernstige verbindtenis, als het huwelijk, alleen uit achting te sluiten, zal ik u nimmer aanraden; ook het hart heeft zijne regten, en zoo lang deszelfs uitspraken niet met het verstand strijden, behoort een meisje, trouwens hiertoe heeft zij geene aansporing noodig, ook haren echtgenoot uit liefde te kiezen.
wilhelmina.
Juist, daarom spijt mij het oogmerk van sanders; ik acht hem, maar beminnen, neen, lieve moeder, ik voel het beter, dan ik het zeggen kan, het gaat niet.
maria.
Liefde moet eigenlijk uit achting voortvloeijen, wilhelmina; dan eerst waarborgt zij het duurzaam wederzijdsch geluk. Doch gij hebt tijd, om ons gesprek te overdenken; voor als nog blijft alles tusschen u en sanders op denzelfden voet; noch ik noch uw vader en grootvader zullen, door de minste overreding, zijne | |
[pagina 242]
| |
oogmerken begunstigen; maar hebt gij raad noodig, kom dan bij uwe liefhebbende moeder. Onuitputtelijke stof tot ernstige gepeinzen, verschafte dit gesprek aan wilhelmina. Binnen weinige dagen, zou nu ook de loting der door napoleon willekeurig opgeëischte jongelieden plaats hebben, en een edele trek van sanders moest hare innige goedkeuring wegdragen. Hij was namelijk reeds genoegzaam met de omstandigheden van zijnen jongen vriend bekend, om te onderstellen, dat de wit, een laag nommer trekkende, vele zwarigheden in het betalen van eenen plaatsvervanger zoude ontmoeten; en hierover met zijn' vader sprekende, wist hij den onden heer te bewegen, dat deze den jongeling hieromtrent volkomen gerust stelde. Natuurlijk was de wit daardoor ten sterkste getroffen; en schoon eene gelukkige vrijloting hem ontsloeg, om van sanders edelmoedige aanbieding gebruik te maken, toonde hij, door het onvermoeide reizen voor dezen jongeling, wien het lot tot den krijgsdienst verpligtte, en die geen' plaatsvervanger konde vinden, en door den rusteloozen ijver ter bereiking van dat doel, zoo geheel zijne dankbaarheid, dat noordkerk en zijn huisgezin meer en meer het uitmuntende karakter van beide vrienden leerden kennen. Zij wisten echter niet, wat de wit dagelijks aan het besef van pligt moest opoffe- | |
[pagina 243]
| |
ren. Ook hij beminde wilhelmina, maar waagde het geenszins, haar geluk van zijne nog onzekere bestemming afhankelijk te maken. sanders oogmerken omtrent het meisje waren hem bekend; de bereiking daarvan zou hem eene flaauwe, maar dierbaar gewordene, hoop ontrukken; en echter dit zorgvuldig verbergende, koesterde alleen wilhelmina daarvan een schemerachtig vermoeden. Zoo stonden de zaken, toen een bezoek van den heer moorberg wilhelmina's gedachten weder op louise bepaalde. Hij kwam hoofdzakelijk, om zijne vrienden het aanstaande huwelijk zijner dochter met den heer rensburg te berigten. In het eerst - dus sprak hij - dit was hun bekend, had hij veel daartegen ingebragt; doch ingewonnen gunstige getuigenissen van den heer rensburg, en louises gevestigde genegenheid voor diens persoon, hadden aan de zaak eene andere wending gegeven. Het strekte hem intusschen tot een wezenlijk genoegen, jufvrouw noordkerk te mogen berigten, dat louise erkende, haar niet wel behandeld te hebben. Eene verkeerde opvatting had daartoe aanleiding gegeven; en louise verlangde hartelijk, hare vriendschappelijke verkeering op nieuw te hervatten. - Dit laatste was, tusschen beide gezegd, het werk van moorberg; en toen rensburg, om zich bij | |
[pagina 244]
| |
zijnen aanstaanden vader verdienstelijk te maken, ook zijne pogingen tot dat einde aanwendde, en louise deed opmerken, dat, zoo wilhelmina al met hare waarschuwing dergelijke bedoelingen had gepaard, het dan evenwel zeer moeijelijk zou vallen, zulks te bewijzen, dat het onvoorzigtig was, er over te spreken, en dat het tegendeel soms plaats kon hebben; zoo viel het hem niet moeijelijk, louise in het verlangen van haren vader te doen stemmen. wilhelmina, echter, zoo grievend door louise miskend en behandeld, kon, hoe genegen zij ook altoos was, om de haar aangedane beledigingen te vergeven, niet besluiten, om aan moorberg's wenschen te voldoen. Ik moet louise eerst zelve spreken, mijn heer; - zeide zij, op een' vriendelijken, maar tevens beraden' toon, na zijnen minzamen aandrang om even als voorheen met louise te verkeeren - stelt zij wezenlijk belang in het vervullen van uwen wensch, en ik durf er bijvoegen, van haren pligt; dan zal zij niet aarselen, om mij eerstdaags te komen bezoeken. Bij het tegendeel, gij weet het immers, ben ik aan mij zelve verschuldigd, van mijnen kant geene pogingen daartoe aantewenden; en liefst zou ik er thans niet meer over spreken. moorberg boog zich, en al het redelijke van wilhelmina's eisch beseffende, zocht hij dat | |
[pagina 245]
| |
ook, thuis gekomen, louise onder het oog te brengen. Toevallig hadden romaneske, hoogvliegende droomen van toekomend geluk, haar tot weemoedige verrukking gestemd, en een wenk des geliefden jongelings was genoegzaam, om hare volkomene bewilliging te verkrijgen. Zij ging naar wilhelmina, erkende, niet goed gehandeld te hebben, en dewijl daarbij heldere tranen in hare schone oogen blonken, kon deze hare bede om vernieuwing van vriendschap niet afwijzen. Ik ben voldaan, louise; - zeide het meisje - gij erkent schuld, en gaarne wil ik u alles vergeven; maar indien ik nu betuigde, u even zoo hartelijk lieftehebben als voorheen, dan zou ik u bedriegen. Wat niet is, kan echter komen; en moogt gij zoo gelukkig worden, als ik God voor u bid, dan hebt gij weinig meer te wenschen. Nog eens had wilhelmina, maar bij andere omstandigheden, deze woorden tegen louise gesproken, en de herinnering hiervan bragt louise op de verdediging van rensburg. Gij weet niet mientje, - zeide zij - hoe onschuldig hij was, toen men hem belasterde; gij hadt zulks van anderen gehoord, en waarschuwdet mij om best wil, maar het gevolg zal leeren, hoe onregtvaardig men rensburg veroordeelde. - Ik hoop het, louise, uit grond mijner | |
[pagina 246]
| |
ziel; - antwoordde wilhelmina - laten wij echter van dit onderwerp afstappen; en zeg mij eens, of gij na uw huwelijk in H...... blijft wonen? Deze, door louise met ja beantwoordde, vraag opende voor rensburgs aanstaande echtgenoote een wijd veld voor de ontvouwing harer schitterende ontwerpen; het satijnen bruidskleed, de heerlijke kanten en schitterende juweelen werden daarbij geenszins vergeten. Eindelijk kwam rensburg, om zijn meisje aftehalen; hij was uitstekend beleefd, sprak, op een' schertsenden toon, met wilhelmina over den geleider, welke haar op zijne bruiloft sou oppassen, en oppervlakkig scheen er niets meer aan de herstelde verstandhouding te ontbreken. wilhelmina liet zich echter daardoor geenszins misleiden; en schoon zij louise, gelijk deze ook haar, somwijlen bezocht, kwam het haar niet in gedachten, dat er immer weder eene vertrouwelijke verkeering tusschen haar beide zoude plaats vinden. Andere gewigtiger omstandigheden vorderden ook de belangstelling van het meisje. sanders verkeerde bestendig aan het huis harer ouders, scheen geen aanzoek te durven wagen, maar hartelijk te wenschen. En wilhelmina trachtte vergeefs hare gezindheid jegens hem eene andere rigting te geven. Op zekeren tijd, dat noordkerk en maria af- | |
[pagina 247]
| |
wezig waren, en grootvader zijn middagslaapje nam, bragt sanders haar eenige nieuwe Muzijkstukken. Zij betuigde hem hiervoor haren dank, ging bedremmeld voor het klavier zitten; maar de anders altoos aandachtige toehoorder scheen nu minder oplettende. Naauwelijks had wilhelmina geeindigd, of sanders nam hare hand, en waagde eene, wel korte, maar uit het hart vloeijende, verklaring. Zij zweeg eenige oogenblikken; doch zeide eindelijk, met lieftallige openhartigheid: sanders, uw aanzoek is mij in alle opzigten vereerend; ik acht u hoog, dit zult gij reeds bespeurd hebben; doch ik wenschte wel, dat andere opmerkingen, tot welke ik u in de gelegenheid stelde, u van uwe verklaring hadden teruggehouden. Veinzen kan ik niet; gij verdient ook, dat ik u met een meer dan gewoon vertrouwen behandel; en ons beider geluk eischt, dat wij in dit oogenblik beslissende met elkanderen spreken. Na het gesprek van uwen vader met den mijnen, heb ik ernstig mijn hart onderzocht; en wanneer ik u nu betuig, dat ik, u hoogachtende, u echter nimmer als echtgenoot kan beminnen, dan weet ik, zijt gij te braaf, om mij door nieuwe pogingen, die vruchteloos zouden blijven, te kwellen. Smartelijk was voor sanders dit antwoord; maar wilhelmina's gunstige gedachten nopens | |
[pagina 248]
| |
hem, verzachten echter eene teleurstelling, welke hij, uit voorloopige gesprekken, had kunnen afleiden. Schoon hem dus het verijdelen zijner nog overgeblevene hoop bedroefde, betuigde hij naderhand aan de wit, dat hij mejufvrouw noordkerk nog hooger achtte dan voorheen. En wie beschuldigt coosjes broeder, dat hij, bij het vernemen van deze beslissing, op nieuw aan de mogelijkheid van eene verbindtenis met wilhelmina begon te denken? noordkerk en maria berustten volkomen in het gedrag hunner dochter. Zeker hadden zij gaarne wilhelmina hunne toestemming tot eene echtverbindtenis met den verdienstelijken sanders gegeven. Maar - zeide grootvader dikwijls - als haar eigen hart den jongeling geene beslissende voorkeur geeft, dan moest zij eigenlijk daarom niet behoeven te denken; want, lieve kinderen, gij weet het, bij eigene ondervinding, er is in het huwelijk van beide zijden zoo veel inteschikken en toetegeven, dat er al eene goede mate van wederkeerige hartelijke genegenheid vereischt wordt, om, na de witte-broods-dagen, gelukkig te blijven. Intusschen heb ik niets tegen sanders, en zou het gaarne zien dat mientje hem beminde; doch mij dunkt, gij kunt het gerust aan haar overlaten, deze zaak ten einde te brengen. - Dit was nu gebeurd. sanders kende wilhelmina reeds | |
[pagina 249]
| |
genoeg, om haar door geene herhaling zijner eens betuigde wenschen lastig te vallen; echter kwam hij, even als voorheen, hare ouders bezoeken, werd met dezelfde gulheid ontvangen; en eerst, toen rensburg en louise hem verzochten om wilhelmina, op de partij, bij gelegenheid van hun huwelijk, optepassen, moest hij met het meisje over een zoo teeder punt spreken. Hoe denkt gij er zelf over sanders? vroeg wilhelmina. Dat ik, om meer dan ééne reden, op uwe bewilliging hope, juffrouw noordkerk; - was het antwoord des jongelings - eene weigering van uwe zijde, moet eigenaardig openbaar maken, wat door uwe edelmoedige stilzwijgendheid omtrent dat punt geheel onbekend is gebleven. En wanneer ik u verzeker, daaruit geene de minste gevolgen voor het toekomende te zullen afleiden, dan durf ik mij immers met uwe toestemming vleijen? Ja, - hervatte wilhelmina - gaarne wil ik u dezelve geven; en het verblijdt mij, sanders, u ook hierdoor mijne achting te kunnen bewijzen. Meer werdt over de zaak niet gesproken, en op den bestemden tijd, geleide sanders wilhelmina naar het huis van moorberg. De jonge bruid ontving hare voormalige vriendin op eene verpligtende wijze, maar kreeg het, met de beantwoording van de haar gemaakt wordende komplimenten, | |
[pagina 250]
| |
en door de partij zelve, veel te druk, om wilhelmina vervolgens met eenige onderscheiding te behandelen. louise had geene kosten, noch aan de partij, noch aan hare bruidskleeding gespaard; en men behoefde geenszins de gelaatkunde van eenen lavater te bezitten, om bij de beschouwing des bruidegoms optemerken, dat eene verbindtenis met louise zijne uitgebreide verwachtingen vervulde. Alle genoodigden schenen in het geluk der jonge lieden te deelen. lodewijk, de gunst zijns vaders herkregen hebbende, veinsde zich geheel onkundig nopens 't geen er tusschen louise en wilhelmina was voorgevallen; en deze vergunde hem minzaam, om een paar keeren met haar te mogen dansen. sanders hield ook op de partij volkomen zijn woord, en wilhelmina thuis brengende, betuigde zij hem in alle opzigten hare tevredenheid. Ik verbeeld mij echter, jufvrouw noordkerk, - zeide hij - dat ik nu en dan een' verdrietigen trek op uw gelaat bespeurde. - Misschien had zulks werkelijk plaats; - antwoorde wilhelmina gulhartig - schoon gij dan al een heel oplettend toekijker moet geweest zijn, want het zou mij niet fraai gestaan hebben, het onderlinge genoegen daardoor te verminderen; doch opdat gij u niet ten onregte over dit punt moogt kwellen, wil ik u de eigenlijke | |
[pagina 251]
| |
oorzaken mededeelen. Vooreerst, sanders, hinderde het mij, dat er op de partij bij uitsluiting in de Fransche taal gesproken werd. Is onze eigene, zoo rijke Hollandsche taal, dermate verachtelijk geworden, dat geene fatsoenlijke Hollanders zich daarvan in gezelschappen mogen bedienen? Of moeten wij zelve vergeten, dat wij, ondanks al het gebeurde, Hollanders blijven? In mijn oog is het tegendeel waarheid; en niet zonder innerlijke schaamte kan ik mij, bij volstrekte noodzakelijkheid, na zulk eene dwaze mode schikken; daarbij dat tot bezwijkens toe vermoeijende dansen. Behoort niet ieder meisje, hoe gaarne en onschuldig in deze uitspanning deelende, hierbij hare gezondheid in het oog te houden? Bij hoe velen had echter het tegendeel plaats? En ik zelve heb, om niet eigenzinnig te schijnen, van mijne eens vastgestelde gewoonte moeten afwijken. Zeer waarschijnlijk hebt gij toen mijne mindere opgeruimdheid bemerkt. - Ja; - hervatte sanders - doch ook naderhand; immers de aan verkwisting grenzende weelde van het prachtige Collation scheen uwe genoegens niet te vermeerderen; en wie, als gij, jufvrouw noordkerk, de steeds vermeerderende ellende, het nijpende gebrek der behoeftigen, met innig medelijden, beschouwd, die moest eigenaardig denken: | |
[pagina 252]
| |
misschien, dat de prijs, voor één' dezer schotels betaald, toereikende was, om een, aan hongersnood en wanhoop ten prooi gegeven, huisgezin te redden. - Brave sanders! - stamelde wilhelmina, met oogen vol tranen - God heeft u rijkdom geschonken; en wie is waardiger dezelve te bezitten! Zulke trekken van edelmoedige menschenliefde werkten duurzaam op het hart der beminnelijke wilhelmina; en had niet de wit eene steeds vermeerderende belangstelling in het meisje getoond, misschien zoude sanders eerlang de vervulling zijner wenschen bereikt hebben. Nu echter bleef het haar onmogelijk, den jongeling met een onverdeeld hart te beminnen; en de briefwisseling tusschen haar en coosje verschafte aan de wit dikwijls gelegenheid, om, ter bezorging of insluiting der wederzijdsche letteren, zijne vrienden en wilhelmina te bezoeken. Zal nu het mededeelen van eenen door coosje geschreven brief niemand uwer, mijne lezeressen, overtollig of onaangenaam zijn, niets is meer geschikt, om eene korte schets van haar huisselijk leven met schuilenburg te geven. Tot zulk een einde strekke dus de plaatsing van den inhoud der volgende, na de vrijlating haars broeders, aan wilhelmina geschrevene, letteren. | |
[pagina 253]
| |
‘lieve mientje!
In de onvergetelijke dagen, waarin wij, als lagchende engelen op rozenkleurige vleugelen, den paradijsdroom onzer onschuld genoten; dat is, in dagelijksch, eenvoudig proza gezegd, toen willem en ik tamelijk stoute, nu en dan kibbelende, maar ras weder verzoende, kinderen waren, bestond er voor mij geen grooter genoegen, dan het blijde vooruitzigt op de kermis. Dan toch mogt ik, onder behoorlijk toezigt, mij in het spel der Vier Kroonen verlustigen, en het Paleis van Jupieter (zoo noemde onze kindermeid het hoofd der Goden) scheen mij het grootste, onovertrefbaarste wonder der kunst. Trouwens de zeven andere wonderen waren mij geheel onbekend, en laten zich ook voor geene twee schellingen bekijken. willem, schoon meer smaak vindende in de Chineesche schimmen, dreef intusschen die zucht tot eene zoo buitengemeene hoogte, dat hij mij dikwijls in vertrouwen betuigde, zijn' geheelen spaarpot ter aankoop van zulk een kunstgewrocht over te hebben, ja, hij scheen de wanhoop nabij, toen moeder zijn' voorslag daaromtrent met een glimlagchend hoofdschudden beantwoordde. Ik, die altoos in zijne bekommering deelde, en nimmer vermetel genoeg was, om het schit- | |
[pagina 254]
| |
terende paleis des Dondergods als mijn eigendom te wenschen, kwam op den inval, dat wij misschien die zwarte, beweegbare popjes wel na konden bootsen; en vier dagen later verrastte ik, in een ledig duivenhok zittende, willem met eene eerste representatie. Het is zoo, ik had bij het stilletjes wegsluipen met de oliekan, ter bereiding van het papier, mijn geheel kleedtje totaal bedorven; doch vergeten was mij de bestraffing van moeder, toen willem, met glinsterende oogen, en vol vreugde, in de handen klappende, zeide: Zoo kostelijk heb ik het nog nooit gezien, omtrent zoo mooi als in het spel. Maar kom nu eens uit het duivenhok, coos, dan zal ik ook eens spelen en zingen, na bovenstaande beschrijving. - Lieve mientje, kunt gij afleiden, hoe veel het willem kostte, om, wanneer het zijn moest, de jaarlijksche beschouwing van dat oorspronkelijk kunstgewrocht op te offeren, waarvan wij nu de wel zwakke, maar toch eenigzins gelijkende kopij bezaten? Echter bestond er iets, dat hem op het oogenblik kon afschrikken, om, zelfs na de volkomene bewilliging van moeder, derwaarts te gaan, en die was eenvoudig het berigt onzer meiden, dat er een beer op de kermis te zien was. Bij zulk eene tijding verbleekte hij, en de mogelijkheid, dat dit voor | |
[pagina 255]
| |
hem ontzaggelijk, wezen, zich in de nabijheid der Vier Kroonen bevondt, was overgenoeg, om schreijende t'huis te blijven. Zijt gij mal, jongen? - vroeg ik dan - daar komt geen beer. - Ja maar, als hij er kwam! snikte willem. - Hij kan er niet komen; - was dan mijn antwoord - de man heeft immers den beer aan eene ketting. - Ja, maar als de ketting aan stukken brak, en de beer mij zag! - Och, dat is immers onmogelijk. - Ja maar, - riep willem dan, ongeduldig met de voeten van drift op den grond stampende, uit - als de beer dan toch, toch, toch losbrak. - Wel nu, - hervatte ik knorrig - dan zou hij u niet opeten. Maar al deed hij het, wat lag er ook aan zulk een' mallen jongen gelegen? Intusschen weet gij, morgen is het met de Chineesche schimmen voor het laatst. - Deze drangrede bewoog hem somtijds, om mede te gaan. Ongelukkig echter moesten wij de kermis passeeren, en het angstzweet bedekte willems gelaat, wanneer een troepje bijeenverzameld volk de nabijheid van het geduchte voorwerp aankondigde. Doch, vraagt gij misschien lagchende: Waar moet nu deze beschrijving toe dienen, coosje? - Tot eene inleiding mijns briefs, mientje. Ik ben in eene regt blijgeestige luim, en mij dunkt, het verband tusschen deze opgeruimd- | |
[pagina 256]
| |
heid en de herinnering van bovenstaande beschrijving is niet moeijelijk te vinden. willem, dit zal hij geredelijk erkennen, was in zijne jeugd doodelijk beangst in de nabijheid van een' beer; dit bestond in vooroordeel. Nu is hij bang voor napoleon, en niemand zal hem daarover beschuldigen. Het losbreken van een' woedenden beer had aan willem, al gebeurt het in duizend jaren maar eens, het leven kunnen kosten; maar van duizend kansen bleven hem negen honderd en negen en negentig over. Ziet gij wel, tusschen beide gezegd, dat ik mooi rekenen van vader schuilenburg begin te leeren? En bij het uittrekken als conscript van napoleon had het negen honderd negen en negentig kansen tegen één geweest, dat wij hem ooit weder gezien hadden. Tot dus verre het verband; nu tot de zaak zelve. Ik beschouw het geheel als overtollig, lieve mientje, u iets van mijne angstige vrees voor de dagen der loting te zeggen. Het is waar, moeder heeft ons denkelijk zoo veel nagelaten, dat er een plaatsvervanger voor willem konde gekocht worden; maar vaders diepe staatkunde, welke in het hebben en bijeenschrapen van geld napoleon op zijde streeft, ja, hem in het houden verre overtreft, heeft, zeker uit belangelooze oogmerken, | |
[pagina 257]
| |
alles zoo door elkander gewerkt, dat wij misschien een geheel jaar noodig hadden, om er het onze weder uittezoeken. Hoop op den edelen patroon van willem ondersteunde echter mijnen somtijds wankelenden moed. Ik arme man, ik kan willem niet helpen! Deze woorden schenen in vaders mond bestorven. Laat ik u ons gesprek eens mededeelen op het berigt van de vrijloting van willem. Door blijdschap bedwelmd, ijlde ik, met het heugelijke berigt, naar hem toe, en riep, op een' juichenden toon: willem is vrij; dank zij der goede Voorzienigheid! Vader, hoort gij mij niet? willem is vrij! O God! de grootste schatten zouden mij niet zoo gelukkig maken, als deze weinige woorden.
vader, op zijn' lakonischen temenden toon.
Ei, ei, zoo, is hij vrijgeloot; dat is heel goed, want ik kon het geld voor een' plaatsvervanger niet schikken. Maar gij zegt, dat de grootste schatten u niet zoo gelukkig zouden maken; wel dan waart gij immers in staat, om een' man voor uwen broeder te koopen, en hield nog over ook.
ik.
Meent gij dan, vader, dat ik nu om geld kan denken? | |
[pagina 258]
| |
vader.
Ja, daar kan ik altoos om denken; en het was te wenschen, dat gij er wat meer prijs op steldet. Wie geld heeft, die is gezien bij alle menschen, die doet, wat hij verkiest, en.......
ik, hem invallende.
En is toch op verre na niet altoos braaf en gelukkig.
vader.
Hem, hem, braaf, ja, gij zoudt het wel braafheid noemen, als ik verkwisting ondersteunde, gelden zonder intrest uitleende, en maar alle menschen met vrede liet, die mij niet kunnen betalen; doch ik ben wel wijzer. En geluk, och, er zijn zoo vele soorten van geluk. Gij, bij voorbeeld, hebt daarover al eene heel rare manier van denken.
ik.
Hoe meent vader dat?
vader.
Nu ja, gij noemdet het geluk, dat gij uw ouderlijk, helaas, bitter klein vermogen aan willem kondet geven, zonder te bedenken, | |
[pagina 259]
| |
dat gij het eens zelve broodnoodig zult hebben; want ik ga, helaas, dagelijks te gronde, en het huishoudboekje was gisteren weêr vijf stuivers en vier penningen hooger, toen ik het optrok.
ik, lagchende.
Ja, en van daag komt er nog meer bij.
vader, gemelijk.
En is dat iets, om er over te lagchen? Ik zwijg, om vredes wil, doch als gij uwe uitgaven niet meer bezuinigt, dan gaan wij te gronde, coosje. Ik zeg het u, wij gaan te gronde.
ik.
Geen nood, papaatje, geen nood; zoo lang de ijzeren kist in uwe slaapkamer gevuld blijft, zoo lang is er geene zwarigheid; dat zijn immers geene papieren.
vader, opstuivende.
Goddeloos, ondankbaar schepsel, heb ik daaronder niet genoeg geleden? Meer dan vier duizend guldens! Bloed moest gij schreijen om uwen armen vader; doch wacht maar eens, gij zult er uw loon wel voor krijgen. | |
[pagina 260]
| |
ik.
Dat is ook waar, van loon gesproken; gisteren is mij uw oude knecht ontmoet, die twintig jaren bij u gediend heeft; hij lijdt gebrek, en verzocht mij, u om eene kleine ondersteuning te vragen.
vader.
Waarom vraagt hij dat van mij?
ik.
Nu, hij woonde toch twintig jaren bij u, was eerlijk en goed.
vader.
Maar ik kan immers geen' dienst meer van hem hebben. ik.
Zoo; ja, dat was mij vergeten; maar wilt gij mij echter een' dukaat van mijn eigen geld geven. vader.
Gij praat altoos van uw eigen geld; meent gij dan, uit eene grondelooze put te scheppen? Er is weinig meer over.
ik.
Nu, als het op is, en ik dat zeker weet, | |
[pagina 261]
| |
dan neemt mijn vragen een einde; gij teekent immers uwe uitschotten voor mij op in het boekje.
vader.
Ja zekerlijk. Hoor coosje, daar hebt gij een' stuiver, geef dien aan frans; doch hij moet mij niet weder lastig vallen.
ik.
Zoo, en nu mijn' dukaat.
vader.
Wat zoudt gij er mede uitvoeren?
ik.
Dat is immers nu mijne zaak.
vader.
Goed; maar de mijne of ik u een' dukaat geven wil; en als gij nu niet zegt, waartoe, dan krijgt gij hem niet.
ik.
Nu, als vader het verkiest te weten; ik wil dat geld aan uwen armen, ouden bediende schenken; hij zal zich dan met mij verblijden; en ik moet toch op Gods wijde wereld een schepsel hebben, die mij met natte | |
[pagina 262]
| |
oogen zegt: Ik deel in uw geluk, want voor mij alleen is mijne blijdschap te groot.
vader.
Het zal wel bedaren; het zal bedaren.
ik.
Foei, als ik mij heden kon ergeren... - Nu vader? vader.
Helaas! ik ben genoodzaakt, ook nu uwe dwaasheid te stijven; maar laten wij het op de helft stellen, coosje.
ik.
Neen, een' geheelen wigtigen dukaat, of zoo veel zilvergeld.
vader.
Nu dan; maar het is bloedgeld; gij sloopt mij en u zelve. Ik weet het beter, was mijn antwoord; ik kreeg het gevraagde, en, mientje, het deed mij innerlijk goed, toen ik mijn oogmerk bereikte. Doch vraagt gij misschien: gaat het altoos zoo met heer schuilenburg? Meestal, wanneer ik om geld vraag; evenwel met kleine veranderingen. En kunt gij daar- | |
[pagina 263]
| |
onder opgeruimd blijven? Den meesten tijd, ja, mientje. Mijn lot wordt door eene wijze Voorzienigheid geregeld. Invloed op schuilenburg bezittende, weet ik veel kwaads, dat hij bij anderen zoude veroorzaken, aftewenden; en voor mij zelve ben ik nog boven duizenden gezegend. Ik heb goede vrienden, die mij, wanneer ik hen bezoek, altoos wel ontvangen, goede boeken, een klavier, mijne huisselijke bezigheden, kortom veel, dat mij afleiding bezorgt. En word ik door noodzakelijkheid gedwongen bij vader alleen te zitten, die echter gelukkig tot residentieplaats zijne duistere slaapkamer gekozen heeft, dan begin ik te lezen. Hij knipt coupons, of telt geld, rekent, of leest in den Donderslag der Goddeloozen, en gaat stiptelijk om negen uren naar bed; dan komen mijne aangenaamste uren. Gerust vertrouw ik aan vader het vastsluiten der deuren, en het grendelen der luiken en het bevoelen der geldkisten; en ben, dank zij hem, nooit bevreesd voor ingeslopene dieven of huisbraak. Maar overvalt mij eens eene zwaarmoedige bui, dan denk ik: Na regen komt zonneschijn, en predik mij aanhoudend voor: Een opgeruimd vrolijk hart is het beste deel des levens. Dat geluk blijve ook bestendig het uwe, lieve mientje; bekommer u niet zoo veel over | |
[pagina 264]
| |
mijn lot; voor het tegenwoordige ben ik zelfs wezenlijk opgeruimd; maar wilt gij mijn genoegen nog vermeerderen, bewijs het door spoedig op dezen brief te antwoorden. Groet uw' lieven grootvader hartelijk van zijn dankbaar coosje, gelijk ook uwe waardige ouders, en betaal willem de port dezer letteren met een vriendelijk gezigt; wilt gij?.... Ja!... Naderhand wat vlugger met uw antwoord, hoor beste meid, opdat gij, indien het mogelijk is, nog hartelijker bemind wordt door. Uwe Liefhebbende
coosje.’
Zullen nu voorzeker het grootste gedeelte mijner lezeressen, naar de lezing van coosjes brief, geredelijk erkennen, dat zulk eene gesteldheid der ziel, als in hare letteren doorstraalt, ten hoogste gelukkig en begeerenswaardig is; misschien worden er echter ook onder haar gevonden, die, eenigzins tot het droefgeestige overhellende, tevens verklaren, dat het haar onmogelijk schijnt, coosje in blijmoedige opgeruimdheid op zijde te streven, ja, die met schijnbaren grond beweeren, dat zij, buiten hare schuld, de hieraan verbondene voorregten moeten missen. Doch het zij mij vergund, haar te vragen, of zij dit wel eens aanhou- | |
[pagina 265]
| |
dend ernstig beproefd hebben? Geenszins kan men loochenen, dat opvoeding, ligchamelijk gestel, en treurige lotgevallen dikwijls de ziel tot het tegendeel stemmen; maar het blijft toch eene, door de ondervinding bevestigde, waarheid, dat de mensch, ook in dit opzigt, veel kan doen, als hij slechts ernstig wil. Of zou men misschien de natuurlijke vlugheid en het vernuft van coosje als de eigenlijke bronnen harer opgeruimdheid moeten beschouwen, dan zeker waren vele meisjes in dit opzigt minder gunstig bedeeld. Doch neen, hoezeer deze daartoe medewerkten, vloeide hare gelukkige zielsstemming oorspronkelijk uit haar blijmoedig en op de wijze wegen eener liefderijke Voorzienigheid vertrouwend hart. Zoo moeten, zoo kunnen wij ook het onze vormen. Blijven wij, in welken stand ook geplaatst, ijverig daarnaar streven; overdenken wij dikwijls, hoe veel ons ook nog boven duizenden geschonken is; hoe de milde Gever wil, dat wij, door het dankbaar gebruik zijner zegeningen, hem vereeren, ons zelven gelukkig maken; dan zal iedere overhelling tot doffe, wel eens uit ondankbaarheid voortvloeijende, naargeestigheid meer en meer bij ons verdwijnen, en eene heilzame schaamte ons krachtdadig aansporen, om aan onze ziel eene zoo blijmoedige rigting te geven, als niet alleen de reis naar beter vader- | |
[pagina 266]
| |
land veraangenaamt, maar ook ter genieting der hemelsche zaligheid volstrekt onmisbaar moet beschouwd worden. Dat men zulk een begeerenswaardig doel kan bereiken, bewees onder anderen ook het voorbeeld van geertruide. Zij bezat noch het vernuft, noch de vlugheid van coosje, en behoefde haar echter in blijmoedige opgeruimdheid geenszins te wijken. Na het overlijden van jufvrouw b. vervulde dit lieve meisje met lust en ijver de belofte, aan hare stervende vriendin gedaan. Jufvrouw oostdijk had Dominé b. verzocht, om vooreerst de kleine suze bij zich te mogen houden, en geredelijk hierin bewilligende, moest hij dikwijls uit wellevendheid het verlangen zijner andere kindertjes beteugelen, wier vreugde alles te boven ging, als tante oostdijk's meid hen kwam afhalen. De goede vrouw verschafte daardoor niet alleen aan hare nicht een wezenlijk genoegen, maar ook zij zelve vond in het schuldeloos gesnap der kleinen, in het luisteren naar de versjes, welke geertruide hen leerde, eene noodzakelijke afleiding. hendrik dwaalde toen meer en meer van het pad der deugd, was dikwijls halve nachten in losbandige gezelschappen, en scheen geheel onverschillig te worden voor de droefheid zijner, hem teeder liefhebbende, moeder. Op eens echter bleef hij, zonder dat men de oorzaak kon gissen, van zijne woes- | |
[pagina 267]
| |
te partijen, vertoonde eene buitengewone neerslagtigheid, en beantwoordde de vragen zijner moeder omtrent dit punt zoo dubbelzinnig, dat ook geertruide zich hierover ten hoogste verwonderde. Hopende, dat eene gelukkige verbetering uit dit zonderlinge verschijnsel mogt voortvloeijen, werd zij, op een' zekeren avond, benevens haren oom en tante, bij Dominé b. gevraagd; maar kreeg, na een uurtje daar doorgebragt te hebben, eene zoo geweldige hoofdpijn, dat zij oostdijk verzocht, haar te huis te willen brengen. Hij deed zulks, en begaf zich, op haar uitdrukkelijk verlangen, weder naar het gezelschap; hendrik was niet te huis; en geertruide ging, met haar hoofd in kussens geleund, in de slaapkamer zitten. Naauwelijks begon de pijn eenigzins te verminderen, of zij hoorde, dat het kantoor van oostdijk heel voorzigtig geopend werd. Geweldig schrikkende, poogde zij echter, zoo veel mogelijk, met overleg te handelen, en niet anders geloovende, dan dat een ingeslopen dief het daar liggende geld zoude rooven, ging zij op hare teenen naar een klein vengsterruit, van waar men, uit hare slaapkamer, in het kantoor konde nederzien. Doch men verbeeldde zich de gewaarwordingen van het meisje, toen zij hendrik, bleek, sidderende als een veroordeelde, met de kaars in de hand, twee zakken met geld uit de secretai- | |
[pagina 268]
| |
re zijns vaders zag nemen. Als een bliksemstraal trof haar deze schrikkelijke opheldering. De zoon had zijnen, reeds door tijdsomstandigheden, zoo nedergedrukten, vader bestolen; en alles vergetende, gilde zij uit: hendrik, God ziet u, wee! wee! over u schuldig hoofd, als gij niet terugkeert - Wat is dat? - riep de nog in zonde geenszins verharde jongeling, liet het geld vallen, en snelde naar geertruide. Gij hier? - vroeg hij, met woeste blikken - wat wilt gij? Gij waart immers uit?
geertruide, angstig smeekende.
hendrik, de goede God rigtte mijne schreden, opdat ik u zoude redden. Eene, mij overvallende, hoofdpijn, was daartoe het middel. Ach! in den naam van God, van uwe brave ouders, en van uw eigen geluk, bid ik u, leg dat geld weder op zijne plaats; niemand, ik verzeker het u, zal mij een geheim ontrukken, welks ontdekking uwe liefhebbende moeder in het graf zoude storten; maar, o zeg mij, wie, wie heeft u tot deze schanddaad verleid?
hendrik, woest.
Niemand, meisje.
geertruide, met diepe ontroering.
Niemand? Dat is onmogelijk, zoo diep kan | |
[pagina 269]
| |
de eens goede, onbedorven jongeling niet vallen. hendrik, lieve neef, zie mij om uw vertrouwen bedelen; laat mij niet vruchteloos hopen, uwe brave ouders, die ik zoo veel verschuldigd ben, eenmaal met woeker te mogen betalen. Kom, laat mij het geld weder in de secretaire leggen. Gij trekt uwe hand terug? O God, wist gij, met welk een' doodelijken angst ik er aan denk, dat uw vader, ons overvallende, het geld vinden zoude. Waar, waar is de sleutel?
hendrik, bewogen.
Ik moet geld hebben, truitje. Ik heb gespeeld, verloren, en mijne eer is weg, als ik niet betaal.
geertruide.
Eer bij de wereld, of schande en straf bij den almagtigen, regtvaardigen God! Is hier nog te kiezen, hendrik, ik bid u, geef mij den sleutel. Als verrast, liet hij haar begaan, toen zij, den sleutel uit zijne handen nemende, het geld in de secretaire sloot. Met innemende hartelijkheid drong nu geertruide op eene verdere verklaring; en het ontwaakte geweten des jongelings verschafte haar de noodige opheldering. Duidelijk begrijpende, dat zijne schulden moes- | |
[pagina 270]
| |
ten betaald worden, raadde het meisje hem, den volgenden morgen met Dominé b. te spreken. Zeker - zeide zij - zal die waardige man, uwe opregte belijdenis hoorende, gaarne met uwen vader spreken; misschien is hij de eenigste, die u zijne vergiffenis en hulp kan verwerven. Wat intusschen hier gebeurd is, blijft een eeuwig geheim, en nooit zal het geringste blijk van mijn' kant het u herinneren. Na veel aarzelen, besloot de jongeling, geertruide's verstandigen raad te volgen, en beloofde, met alle kenteekenen van een waarachtig berouw, daarvan gebruik te maken. De Predikant b., hoezeer op goede gronden tegen hem ingenomen, werd, den volgenden morgen, door de openhartige belijdenis van hendrik zoodanig getroffen, dat hij minzaam beloofde, er nog dien eigen' dag met oosttdijk over te spreken. Met billijke verontwaardiging vernam deze het gedrag des jongelings; maar hij was vader, een, somtijds wel stroef, maar toch liefhebbend vader; en, dank zij de pogingen van Dominé b., hendrik's vergiffenis werd door de betaling zijner schulden verzekerd. Geene pen schetst de moederlijke vreugde, die mevrouw oostdijk genoot. Op eens rukte zich nu de jongeling uit den draaikolk van verbodene genietingen; en onwaardeerbaar beschouwde nu hendrik de achting van het | |
[pagina 271]
| |
eens in zijne oogen onbeduidende meisje. Volkomen hield geertruide hare belofte, en schoon met innerlijke vreugde de zedelijke verbetering hares neefs aan wilhelmina berigtende, verraadde zij, door geen enkel woord, wat er tusschen beiden was voorgevallen. Ligtelijk zal men begrijpen, dat wilhelmina, die in hendrik's verbetering een meer dan algemeen belang stelde, geertruide's berigten met verdubbeld genoegen ontving; eigene omstandigheden echter maakten haar somtijds eenigszins droefgeestig. Haar vader, een doorkundig, strikt eerlijk en menschlievend Advokaat, betoonde dikwijls zijne groote afkeerigheid van de nu heerschende omslagtigheid, vorm en aard der Fransche wetten. Altoos gewoon, zich met lust en ijver van zijne taak te kwijten, betuigde hij nu meermalen, alleen door noodzakelijkheid daartoe gedwongen te worden. Armen en wezen hadden in noordkerk steeds hunne voorspraak, verdrukten hunnen helper gevonden; thans echter kon hij, met den besten wil, niets of althans zeer weinig nut voor hun bewerken; en de verdrietige luimen, hieruit voortspruitende, moesten eigenaardig ook het huisselijke genoegen verminderen. Geenszins beschouwde maria het overtollig, als westerveld hem dikwijls smeekte, om toch, bij iedere opwelling van drift, te bedenken, hoe eene beleedigende | |
[pagina 272]
| |
uitdrukking omtrent napoleon, in het openbaar uitgesproken, hun allen onvermijdelijk in de bitterste ellende zoude storten. Vooral kostte het noordkerk moeite, dit in het oog te houden, wanneer eigene landgenooten hunne verdrukkers in de hand werkten, en de algemeene, reeds zoo nijpende, ellende nog vermeerderden. Hij poogde echter zijne vrienden gerust te stellen, en alleen wanneer de wit, die eenstemmig met hem dacht, een' avond bij hem kwam doorbrengen, gaf noordkerk zijne verontwaardiging openbaar te kennen. Uitnemend beviel het grootvader en maria, dat deze jongeling hem steeds met eerbied en achting raadde, de hoogstmogelijke voorzigtigheid in acht te nemen. Ook wilhelmina moest hem daardoor genegen worden; en coosjes berigten nopens de vervallende gezondheid van schuilenburg stelden de wit eerlang in staat, om met noordkerk over zijne dierbaarste belangen te spreken. Ik beminde uwe dochter reeds, mijn heer noordkerk, - dus sprak de brave jongeling - toen mijn vriend sanders hare genegenheid poogde te winnen; maar gevoel van pligt spoorde mij aan, om dit, zoo veel mogelijk, te verbergen. sanders erkent, dat hij geene reden heeft, om zich over mijn toenmalig gedrag te beklagen; en was hij in zijne oogmerken ge- | |
[pagina 273]
| |
slaagd, nimmer zoude een sterveling iets van mijne opoffering vermoed hebben. Thans echter waag ik het, u om eene nadere verkeering bij uwe beminnelijke dochter te vragen. Vader schuilenburg zal hoogstwaarschijnlijk niet lang meer leven; het is u bekend, dat ik, na zijn' dood, uwe wilhelmina een onbekrompen bestaan kan aanbieden; en het schenkt mij een wezenlijk genoegen, dat sanders, wien ik dit oogmerk vertrouwde, mijn vriend is gebleven. Meer past het mij niet, hier bijtevoegen. - Neen, - antwoordde noordkerk - en van deze beide zijden verwacht ik ook geene zwarigheden; maar de wit - zoo ging hij, eenigzins glimlagchende voort - ondanks de edelmoedige poging, om uwe genegenheid voor wilhelmina te bedekken, zijn die poging en de oorzaak aan mijne vrouw geenszins ontglipt. Haar en wilhelmina, benevens grootvader, die ook wel degelijk zijne stem in onze raadsvergaderingen behoudt, zal ik van uw verzoek onderrigten; en gij hebt nu al zoo lang leeren wachten, dat de noodige tijd voor onderling beraad u niet zal vervelen. - de wit drukte noordkerks hand, en schreef nog dien eigen avond aan coosje. En wilhelmina, ja, zij bekende, met den schoonen blos der maagdelijke zedigheid en onschuld op het bevallige gelaat, dat zij coosje's broeder niet alleen achtte, maar | |
[pagina 274]
| |
ook konde beminnen. Het werd dus den jongeling vergund, in de verlangde betrekking aan het huis zijner vrienden te komen. Duidelijk merkte men, dat grootvader een huwelijk tusschen de wit en zijne beminde kleindochter als gelukkig beschouwde; en beide jonge lieden genoten de zoete geneugten van eene verkeering, die, op achting en liefde gevestigd, een duurzaam, benijdenswaardig vooruitzigt beloofde. Eensklaps echter werden hunne streelende verwachtingen door de ontzettendste tijding verijdeld. napoleon, die geene betrekkingen van natuur en liefde eerbiedigde, die reeds voorlang zijne wettige echtgenoote verstootte, en Oostenrijks Keizer dwong, om hem Prinses maria louisa ten huwelijk te geven, napoleon lag nu ook zijne schrikkelijke hand tusschen deze, elkander beminnende, menschen. Reeds wist men, dat hij, in den oorlog tegen Rusland, bij de puinhoopen van Moscow, de straf der eeuwige Regtvaardigheid, der onbepaalde, zijne ontwerpen met een' wenk verijdelende Almagt had gevoeld; maar die tuchtiging versmadende, werd hij, ook voor het zwaard van alexander vlugtende, door Parijs als overwinnaar begroet. Een wapenstilstand, door hem aangeboden, kon, dus luisterde overmoed hem in, van Ruslands Monarch niet afgeslagen worden. Dit echter gebeurde; alexander, | |
[pagina 275]
| |
die niet alleen de heerschzucht des Corsicaans, welke zich ook tot zijne staten uitstrekte, wilde beteugelen, maar het edel, grootsch ontwerp, de onafhankelijkheid van geheel Europa, bedoelde, alexander, die, door zijne onderdanen beminde, naderhand door ons gezegende, menschenvriend gunde napoleon geene voor dat doel nadeelige rust. Nu eischte Frankrijks Keizer op nieuw driemaal honderd duizend man zijner onderdanen. Driemaal honderd twee en vijftig duizend onschuldige slachtoffers waren, van zijnen kant, deels door het zwaard, deels door nijpende koude en volslagen gebrek aan levensmiddelen, den schrikkelijksten dood gestorven. Maar wat bekommerde dit napoleon? Hij leefde! En als godspraken, golden ook nu zijne eischen. Ontzettend; ja, maar nog niet alles. Neen, de lijst der aanzienlijkste familien was in zijne handen; derzelver zonen moesten ook, onder den blinkenden titel van Gardes d'Honneur, de wapenen dragen, hun vaderland verlaten, om hem tot eene lijfwacht te verstrekken. Frankrijks edelen vergunde men, plaatsvervangers te stellen; maar aan Hollanders weigerde men dit, toen nog als onwaardeerbaar beschouwd, voorregt. Alles, - dus riep men hen toe - niet alleen gij, maar ook de eigendommen van uwe ouders, behooren den Franschen Keizer. Ook de naam van de wit, als uit eene der edelste familien | |
[pagina 276]
| |
afkomstig, werd op de bloedlijst gevonden. Neen, mijne lezeressen, gij, wier zachte, vrouwelijke harten hiervan onwillekeurig terug huiveren, gij vergt het niet, dat ik u de alles te bovengaande smart van wilhelmina, de bittere droefheid van coosje en de innige deelneming van alle, de wit beminnende, vrienden zal schetsen. Liever voortgespoed tot minder grievende tooneelen, en het oog gevestigd op den braven edelmoedigen sanders, wiens gedrag, bij dit ontzettend berigt, uwe hoogste en innigste goedkeuring zal wegdragen. Naauwelijks had hij de vreesselijkste bestemming van zijnen vriend vernomen, of met alle de krachten der ziel was hij werkzaam, omdat schrikkelijk lot van hem aftewenden. Geen geld sparende, drong hij door tot in het paleis van den, in napoleons naam heerschenden, prefect; doch alles te vergeefs. Frankrijks Keizer eischte zijn' vriend; en de wit zelf moest hem van verdere pogingen afschrikken, zou hij niet het slachtoffer zijner vriendschap worden. Beloof mij echter, - zeide de edele jongeling - beloof mij echter, de wit, dat gij mij de voorkeus zult geven, wanneer gij den raad of de hulp van eenen vriend behoeft. Niets acht ik te moeijelijk, als het ter verzachting van uw lot kan strekken; en schoon gij eene dierbare bruid moet verlaten, ook mij zult gij immers niet | |
[pagina 277]
| |
geheel vergeten? Nooit, sanders, nooit, - antwoordde de jongeling - God gave, dat ik zoo zeker uwe vriendschap eens konde vergelden. - wilhelmina en grootvader waren hierbij tegenwoordig, en snikkende omarmde het meisje den grijsaard, toen hij, op een' roerenden toon, zeide: Jongelingen, ik, oude man, moet nog van u leeren, tot welk een' trap van zedelijke volmaaktheid godsvrucht en vriendschap den mensch hier kunnen verheffen. Gij verschaft ook mij, door uwe wederzijdsche braafheid, een schouwspel, dat ik mij, bij de ontwaking tot een beter leven, met vreugde zal herinneren. Het eerwaardige gelaat des grijsaards, zijne sneeuwwitte hairen, de traan, die langs zijne ingevallene kaken biggelde: alles moest den eerbied en de genegenheid der hem omringende jonge lieden vermeerderen, en de bewijzen daarvan ontving westerveld met een weemoedig dankbaar genoegen. Op den avond, vóór dat de wit, den volgenden dag, de reis over Gelderland nemende, aan de vreesselijke oproeping zoude gehoorzamen, moest hij zijne, onder hare droefheid schier bezwijkende, wilhelmina, belooven, niet eerder te zullen vertrekken, vóór dat zij, den volgenden morgen, afscheid van hem genomen had. Maar naauwelijks was zij, op de bede van alle, vroegtijdig naar bed gegaan, en waren hare ouders | |
[pagina 278]
| |
en grootvader met den jongeling alleen, of grootvader zeide, met kommervolle gelaatstrekken: Ik vrees, dat wilhelmina naderhand de vervulling harer wenschen duur zal moeten boeten; en, schoon het moeijelijke daarvan gevoelende, geef ik u echter in bedenking, de wit, of het niet beter ware, het wat anders te schikken. - Zwijgende met diepe ontroering, blikte de jongeling op maria. Zij kon niet spreken; maar genoeg bemerkende, hoe geheel eenstemmig de ouders van zijne wilhelmina met grootvader dachten, barstte de wit eindelijk uit: Het zij zoo, ik zal dan mientje schrijven; en verlangt gij, brave vrienden, - ging hij sidderende voort - dat ik in dien brief haar volkomene vrijheid wedergeve, dan...... Neen, - viel noordkerk hem in - neen, brave jongeling, dat verlangen wij niet. wilhelmina blijft uwe bruid, en wordt eens, gelijk wij alle hopen, uwe gelukkige vrouw. Maar, de wit, eene belofte echter moeten wij nog van u vergen; en deze bestaat hierin, dat gij, wat ook andere doen, of u mogen aanraden, nimmer, door eene onvoorzigtige ontvlugting, uw leven en dat van wilhelmina aan de wraakzucht des Franschen Keizers zult prijs geven. Belooft gij ons dat, mijn zoon? - Hij deed het; en, hoe getroffen door het afscheid van den jongeling, besloot | |
[pagina 279]
| |
maria, den nacht bij hare dochter te waken. Slapen kon het lieve meisje niet; bitter schreijende, luisterde zij naar de troostredenen van hare brave moeder; en deze dankte God, toen wilhelmina, tegen den morgen, in eene, schoon onrustige, sluimering verzonken was. Tegen alle verwachting bleef dit voortduren. Onafgebroken staarde maria op wilhelmina's, voorheen bloeijend, nu door kommer verbleekt, gelaat. Goede God! - zuchtte zij, met ten hemel geslagene oogen - Gij legt mij veel lijden op; geef mij ook moed en kracht om hetzelve te dragen! Snel wischte de goede vrouw hare tranen weg, toen wilhelmina, eensklaps in het bed oprijzende, met angst en verbijstering vroeg: Moeder! moeder! is de wit vertrokken, zonder afscheid van mij te nemen? Doch neen, ik heb gedroomd, niet waar, ik heb gedroomd?
maria, teederlijk hare hand vattende.
En zoo uw droom nu eens op waarheid rustte?
wilhelmina.
Neen, hij beloofde mij, niet eerder te zullen vertrekken; de wit kan mij niet misleiden. Moeder! moeder gij zwijgt?
maria.
Wanneer hij nu op ons verzoek zulks ge- | |
[pagina 280]
| |
daan had, mijn dierbaar kind, dan was hij immers niet te beschuldigen.
wilhelmina, hevig aangedaan.
Neen, lieve moeder, zoo iets kondt gij hem niet vergen. Ach, stel mij gerust; komt de wit nog hier? Ach God! de laatste troost, dien ik overhieldt, moet die mij ook ontrukt worden? Moeder spreek, erbarm u over mijn lot; waar is de wit?
maria, in tranen uitbarstende.
Kind, gij breekt uwe moeder het hart.
wilhelmina, als bedwelmd door droefheid.
Ach, het mijne is reeds lang gebroken. Gij schreit, moeder; kom bij uwe wilhelmina; wij zullen ons leed te zamen dragen. Waar zijn vader en grootvader? Ook weg, ach, hebben wij dan alles verloren? - Een vloed van tranen sprong uit wilhelmina's oogen. Nu kreeg het lieve meisje verligting, en een uur later scheen zij bedaarder te worden. Intusschen was de wit nog niet vertrokken, maar door eenige regelen van maria omtrent alles onderrigt, berustte de beminnende jongeling, wat opoffering hem dit ook kostte, in hare wenschen. sanders bleef er op aandringen, om hem eene dagreize te vergezellen, en smartelijk getroffen door hun- | |
[pagina 281]
| |
ne scheiding, bragt deze wilhelmina, bij zijne t'huiskomst, de eerste berigten van zijnen waardigen, hem ook onvergetelijken vriend. Hoe geredelijk men nu doorgaans overhelt, om zware, diepgrievende rampen onoverkomelijk te noemen; hoe vreemd het ons in den eersten opslag ook schijne, dat wij ons ooit weder aan het leven zouden boeijen: wanneer godsdienst, tijd en hoop zich vereenigen, om den nedergedrukten sterveling opterigten, dan hecht hij zich weder ongemerkt aan de hem nog overblijvende zegeningen der eeuwige Wijsheid en Liefde. Zoo ging het ook met wilhelmina en coosje; zoo ging het ook met grootvader en zijne kinderen. Innig treurende over hun gemis, ging deze droefheid met eerbiedige onderwerping gepaard. ‘Nimmer - dus schreef wilhelmina, eenige weken na het vertrek des jongelings, aan coosje - ‘nimmer heb ik meer den gezegenden, onwaardeerbaren troost van den godsdienst ondervonden, dan in deze dagen. Eerst, lieve coosje, ik erken het met schaamte, eerst was mijne moedeloosheid te groot, om daarin opbeuring te zoeken; nu, echter, nu is mijn hart voor deszelfs goddelijken invloed geschikt, en, hoe diep bedroefd over het gemis van uwen, mij zoo dierbaren, broeder, leer ik, mij eerbiedig te onderwerpen. Dikwijls, ik erken het, met | |
[pagina 282]
| |
innige dankbaarheid, dikwijls gelukken mijne pogingen; somtijds echter, inzonderheid bij de herinnering aan het lot van de wit, gaat dit minder voorspoedig; doch grootvader bemerkt dit niet, of hij gaat bij mij zitten; en o coosje, nooit heb ik hem zoo hartelijk bemind, als in deze treurige dagen. Er is nog hoop, mijn kind; - zeide hij gisteren vertroostende - wie weet, hoe spoedig de goede God uw lijden zal eindigen. Misschien dat het zwaarste reeds geleden is. O, lieve coosje, mogt dit waar zijn, mogt uw broeder tot ons wederkeeren, het dierbaar vaderland nog gered worden! Dit kan toch gebeuren; want als God het wil, dan zal het zijne almagt aan geene middelen ontbreken.’ Nog scheen dat tijdstip niet gekomen, het rooven der fondsen, voor hulpelooze armen geschonken, vermeerderde van tijd tot tijd; geen tak van negotie bloeide; en de oude welvaart scheen onherstelbaar verloren. Niemand echter scheen dit minder te begrijpen dan wilhelmina's voormalige vriendin, nu de echtgenoote van rensburg. Deze leefde toch op den schitterendste voet; en daar de smaak van rensburg in dit opzigt volkomen met de wenschen zijner schoone jonge vrouw overeenstemde, scheen er aan het geluk van beide jonge lieden niets meer te ontbreken. Jammer ech- | |
[pagina 283]
| |
ter, dat moorbergs uitkeering, bij het huwelijk zijner dochter, niet zoo aanzienlijk uitgekomen was, als rensburg geloofd had, en ook, dat een leven naar de hedendaagsche fatsoenlijke wereld zoo veel geld kostte. Evenwel de eerste weken leverden niets op dan een steeds vermeerderend genoegen. louise beminde haren rensburg oog met eene onverminderde hartstogtelijke liefde; en eerst, toen hij over de verbazende sommen, welke zij tot dagelijksche uitgaven, partijen en kleeding van hem vroeg, begon te klagen, kwamen er witte wolkjes aan den blaauwen huwelijks hemel. Mij dunkt, - zeide hij eens, onder anderen nadat louise weder een nieuw kleedtje aan de naaister besteld had, - mij dunkt gij zoudt eindelijk eens ophouden van koopen, beste louise. Gij hebt immers in overvloed kleederen; en na ik toevallig daar even hoorde, moet dit weêr verscheidene drie guldens kosten.
louise, luchtig.
Ja; doch nu weet ik ook, dat er in de aanstaande week op de partij niemand met meer smaak zal gekleed zijn dan ik.
rensburg.
Intusschen, kost het maar geld. | |
[pagina 284]
| |
louise.
Nu, wie kan zonder geld koopen. Hoor rensburg, lief heb ik u, dat weet gij; maar als mijn heer het in zijn hoofd kreeg, om de knorrige, bedilzieke echtgenoot te spelen, dan zijn de gevolgen voor zijne rekening.
rensburg, eenigzins gemelijk.
Nu, daar hebt gij waarlijk niet over te klagen; gij doet wat gij wilt; gaat uit, wanneer gij verkiest; en......
louise.
Juist, zoo behoort het immers; ook ik laat u dezelfde vrijheid. Kom, geef mij een' zoen; gij zijt van daag in eene ongewone knorrige luim. rensburg.
Integendeel, mijne beste; doch mag ik u dan niet opmerkzaam maken, dat uwe uitgaven onze inkomsten overtreffen.
louise.
Neen, dat zijn uwe zaken; ik heb bij vader aan huis daar nooit over horen spreken, kocht wat ik verkoos, en liet vader betalen; en rensburg, zoo zou ik liefst hebben dat het bleef. Ik heb waarlijk wel wat anders te | |
[pagina 285]
| |
doen, dan mijn hoofd met rekenen te vermoeijen.
rensburg.
Dat verg ik niet, doch uwe uitgaven van de verlopene week bedragen toch eene aanzienlijke som.
louise, eenigzins driftig.
Is dat mijne schuld? Twee partijen aan huis, dat neemt geld.
rensburg.
Nu, ik bedoelde niet u te ergeren; maar waarlijk louise, duurzaam zal het ons aan genoeg inkomen ontbreken; wij kunnen het zoo niet volhouden.
louise, lagchende.
Kom, kom, bederf mijne goede luim met geene muizenesten. Adieu manlief, ik ga bij mevrouw w. eene theevisite maken; zij heeft, dit weet ik, hare juweelen naar den eersten smaak laten verzetten; beeldig mooi en zoo rijk, verhaalde mij mevrouw k., dat eene koningin zich over het dragen niet behoefde te schamen. Ik brand van verlangen, om dezelve te zien; en als het stel mij bevalt, dan moet ik het mijne daarnaar laten zetten. Mijne steenen zijn goed; | |
[pagina 286]
| |
denkelijk zullen er wat bij moeten, doch dat is zulk eene groote zaak niet. Weg was louise, en de rimpels van zijn voorhoofd strijkende, zeide rensburg: Neen, misschien een bagatel van twee of drie honderd guldens. Nu, als het niet anders kan, à la bonheur, schoon wijfje, uw vader is rijk genoeg, hij heeft u zulk eene brillante educatie gegeeven, en late het nu maar aan geene toelagen ontbreken, dan heb ik er niets tegen intebrengen. moorberg echter zoo veel te meer; dikwijls schudde hij het hoofd, als hij zijne kinderen bezocht, en trok donkere gezigten, wanneer rensburg hem, zoo als het heette, uit toevallige schaarsheid van penningen, om geld vroeg. Allernadeeligst was dit voor het geluk der jonge lieden. louise pruilde en schreide, en begon rensburg verwijtingen te doen; en schoon hierop, tot dus verre, nog altoos wederzijdsche verzoeningen volgden, had hij geen' den minsten lust meer, om bij zijne vrouw de rol van een' hartstogtelijken minnaar te spelen. Gij vergeet ondankbare, - zeide zij eens snikkende - wat ik voor u opofferde; en had ik dit kunnen voorzien.... Dan hadt gij misschien - viel hij haar driftig in de rede - den heer leeuwendaal boven mij gekozen; doch zijt gij dwaas genoeg louise, om te vooronderstellen, dar hij | |
[pagina 287]
| |
aan uwe overdrevene denkbeelden van huwelijks teederheid zoude voldaan hebben? Ik kan mij toch niet bespottelijk maken, door mij op mijne vrouw verliefd te veinzen. En uwe verregaande verkwisting gaat ook alle beschrijving te boven. Aan alle kanten laat gij u door uwe bedienden bestelen; en buiten uwe kamenier, moesten zij nog allen dezen dag weggejaagd worden. Ja, - antwoorde - louise snikkende - ja, de kamenier, die valt in uw' smaak; doch ik heb het wel gemerkt, mijn heer! - En nu gaf zij hare, niet ongegronde, jaloersheid zoo duidelijk te kennen, dat het daarop volgende tooneel, helaas, geenszins ongewoon in de groote wereld, van eene wederzijdsche verbittering moest gevolgd worden. In gezelschappen, echter, bespeurde men van dit alles niets; en eerlang kwam rensburg op een' inval, hem zoo geheel waardig, dat het plan ter uitvoering geen beraad verdiende. Hij wist namelijk, dat louises vader, voorheen onbemiddeld, door het huwelijk met hare moeder, zijne groote rijkdommen verkregen had; dat er geen testament door de overledene was nagelaten, en dus hare kinderen het moederlijk vermogen konden eischen. Listig poogde rensburg nu, de bewilliging van zijner vrouw daaromtrent te verkrijgen. Geheel onkundig, waaraan zij de, op eens hernieuwde, teederheid | |
[pagina 288]
| |
van haren echtgenoot te danken had, kreeg louise welhaast de opheldering zijner, met fijne list gepaard gaande, ontwerpen. - Neen rensburg, - dus sprak de verschrikte jonge vrouw - neen, dat moet volstrekt niet gebeuren; zouden wij vader plunderen?
rensburg, haar teederlijk omarmende.
Beste louise, dat is geenszins mijn oogmerk. Hij behoudt immers lodewyks aandeel en zijn inkomen van den, door hem bekleeden, post.
louise.
Maar hoe veel is dat inkomen verminderd? En als lodewyk dan ook eens het zijne vraagt? Neen, rensburg, aan zulk eene hatelijke ondankbaarheid zal ik mij nimmer schuldig maken.
rensburg.
Verschaf mij dan andere middelen, om onze dringende schuldeischers te voldoen. Gisteren heeft ook uwe modemaakster hare ontzaggelijke rekeningen gezonden; ik kan niet betalen.
louise, met angst.
Maar als ik vader eens vroeg.
rensburg.
Hij heeft mij gisteren nog ronduit verklaard, | |
[pagina 289]
| |
geen' stuiver meer te zullen geven. Kortom, louise, wij moeten in een' lageren kring leven, of uw billijk eigendom vorderen.
louise.
Dat kunnen, dat mogen wij niet.
rensburg.
Niet kunnen? Er is immers geen testament; moet uw vader dan in overvloed leven, en wij ons vernederen?
louise, met klimmende ontroering.
Mijn uitzet was toch aanzienlijk.
rensburg.
Maar niet toereikende, mijne beste. Zoo gij echter uwe partijen en bedienden wilt afschaffen, u als eene burgervrouw kleeden, bespot worden, en zelve het huishouden waarnemen: dan, ja, zoude het misschien gaan.
louise.
Zelve het huishouden waarnemen: lieve rensburg, ik heb het immers nooit geleerd.
rensburg. Dus! louise.
Maar gij kondet uwe rijpaarden en speelge- | |
[pagina 290]
| |
zelschappen afschaffen, die nemen toch ontzaggelijk veel geld.
rensburg.
Ik alles, en gij niets! Doch ter liefde van u, mijne beste, zoude ik mij dit getroosten; doch het is niet voldoende; waarlijk, er moeten andere middelen gebruikt worden.
louise, steeds angstig.
Nu, ik zal er over denken. Hieromtrent liet rensburg het zijne vrouw aan geene gelegenheid ontbreken. Met een huichelachtig medelijden, raadde hij haar telkens, voor deze en gene gezelschappen te bedanken. Eerlang, - zeide hij menigmalen - eerlang zullen die menschen ons met de vingers nawijzen; want vertraagt gij nog langer uw besluit, dan moet onze schaarschheid van geld algemeen bekend worden. Dit, gevoegd bij het vertoonen van wezenlijke, maar ook dikwijls van verzonnene dringende brieven van schuldeischers om betaling, bereikte het doel; en naauwelijks had rensburg louise hare toestemming afgedwongen, of hij begaf zich naar het huis van moorberg. Met verontwaardiging hoorde deze den eisch zijner kinderen. Neen, - dus antwoordde hij, bevende van drift - den uitersten wil mijner overledene vrouw toon ik u | |
[pagina 291]
| |
niet. Dat dezelve niet bestaat, moet gij mij bewijzen; en van dit oogenblik af aan verbied ik u mijn huis. Alleen regterlijke magt kan mij noodzaken, om met u, lage bedrieger, te spreken. - Dan zullen wij daarvan gebruik maken, mompelde rensburg; en naauwelijks had hij zich verwijderd, of moorberg liet noordkerk verzoeken, om bij hem te komen. Deze kwam; maar hoe genegen, om den ondankbaren schoonzoon zijne eischen te betwisten, kon hij zijn' vriend niet helpen. Er bestaat, - antwoordde hij openhartig - volgens uw zeggen, geen testament; gij wilt procedeeren; doch moorberg, ik verzeker het u, gij zult het proces met de kosten verliezen. Eene minzame schikking tusschen u en rensburg is alles, wat u overblijft; en gaarne wil ik, rensburg daarover sprekende, uwe belangen behartigen. - Niets anders kunnende, gaf moorberg zijne bewilliging; maar schoon het gevolg der onderhandelingen niet geheel vruchteloos afliep, werd moorberg genoodzaakt, grootendeels aan den onbillijken eisch van zijnen schoonzoon te voldoen. Dit, gevoegd bij lodewijk's verteeringen, die hij nu ook niet meer durfde beperken, bragt hem in groote ongelegenheid, en alleen het gevestigde vertrouwen, hetwelk men hem toedroeg, verhoedde zijnen val. | |
[pagina 292]
| |
Ouders en Echtgenooten! gij, die elkanderen hartelijk beminnende, dit leest, o, laat het u, indien zulks noodig is, tot ernstige waarschuwing verstrekken. Huivert gij terug op het denkbeeld, hoe misschien een van uw beide overblijvende een dergelijk lot kon treffen: o, dat geene vooroordeelen u dan affchrikken, om in tijds, zoo veel de wetten dit vergunnen, voor elkanderen, na uwen dood, te zorgen. Onnatuurlijk mogen wij het met regt noemen, wanneer kinderen, die aan hunne ouderen alles, naast God, te danken hebben, een' overblijvenden vader of moeder plunderen: dit treurig verschijnsel is, helaas! in de wereld niet zeldzaam gebleven. Neen, vele hebben zich daaraan schuldig gemaakt; en schoon ook de liefde en braafheid uwer eigene kinderen het tegendeel verzekerde, wie staat u borg, dat zij niet eens door hunne echtgenooten daartoe gedwongen zullen worden? Zoo ging het ook louise. Hoe ijdel en gedachtenloos heên levende, was het alleen op den listigen aandrang van rensburg, dat zij haar moederlijk erfdeel vorderde; en een hernieuwde, haar omringende luister, kon de gramschap des beleedigden vaders niet vergoeden. Hoezeer dus, bij eene oppervlakkige beschouwing, vele meisjes het lot van rensburg's echtgenoote, indien het haar aan de keuze ge- | |
[pagina 293]
| |
geven werd, verre boven dat van wilhelmina zouden gekozen hebben: wilhelmina, hare onschuldige smart met stille onderwerping dragende, wilhelmina koesterde daaromtrent zeer verschillende gedachten. Uiterst zeldzaam kwamen zij en louise bij elkander; maar daarentegen was hare brieswisseling met coosje aanmerkelijk vermeerderd. Van dit lieve, haar nog altoos bemoedigende meisje, ontvingen nu wilhelmina en hare vrienden het berigt van schuilenburg's overlijden. ‘Ik heb, - dus schreef zij - geene redenen, om mij over vaders dood te bedroeven; schoon ik, niet zonder treurigheid, aan de, hem ook op het sterfbed niet verlatende, schraapzucht kan denken. willem en ik zijn, volgens het huwelijks-kontrakt met moeder, tot eenige erfgenamen zijner nalatenschap benoemd. Mogt ik zoo gelukkig worden, dezelve met hem eerlang te kunnen deelen! De, door vader aangestelde, voogden behandelen mij met wezenlijke hoog achting, en raden mij, na den afloop der noodige zaken, een Hollandsch reisje te doen. Tot dat einde heeft zich eene allergunstigste gelegenheid aangeboden. Drie mijner bekenden hebben hetzelfde plan; en is uw aller verlangen zoo groot, als het mijne, dan, lieve vriendin, dan koom ik eenige weken bij u doorbrengen.’ O, - riep wilhelmi- | |
[pagina 294]
| |
na, dit lezende, terwijl, voor de eerstemaal na de wit's vertrek, een blijmoedig lachje op haar gelaat zweefde - ‘o, lieve coosje, zoo aangenaam ben ik in lange niet verrast. Zeker, zeker moet zij komen, niet waar, lieve moeder? Kunt gij aan onze toestemming nog twijfelen, mijn kind? - vroeg maria - Schrijf aan coosje, met welk een verlangen wij haar wachten. En voeg er bij, - zeide grootvader - dat zij mij, ouden man, daardoor het sprekendste bewijs harer genegenheid zal geven. Wat kon het lieve meisje meer aansporen, om haar voornemen ten uitvoer te brengen? Binnen weinige dagen, bevond coosje zich in den kring harer liefhebbende vrienden; en hoe groot de wederzijdsche aandoeningen, bij de eerste ontmoeting, mogten zijn, naderhand werd de gunstige invloed van coosjes huisselijken omgang door allen met genoegen en dankbaarheid erkend. Vooral had zulks plaats, wanneer men brieven van de wit ontving. Hoe omzigtig hij ook schreef, bleek echter genoegzaam uit zijne berigten, dat de van napoleon tot Gardes d'honneur opgeroepene jongelingen even als gemeene soldaten behandeld werden. Ach, - zeide wilhelmina eens, met coosje op hare slaapkamer komende - wij begeven ons nu te bed; maar wie weet, of uw broeder zich niet | |
[pagina 295]
| |
op stroo moet nederleggen. Hoe onbarmhartig sleept men hem van de eene plaats naar de andere! Ja, grootvader heeft gelijk; napoleon, zeide hij, eenige dagen geleden, kon volgens de rijkswetten geene meerdere conscriptien invoeren; echter moest hij, voor zijne gesneuvelde officieren en grooten, andere in de plaats hebben, en de daartoe bestemde voorwerpen dwingt hij nu, om zich, door rustelooze oefening, tegen den krijg gehard te maken. Daarbij waarborgt hem het bezit der aanzienlijkste jongelingen, voor de oproerigheid hunner ouderen en vrienden. Ach, coosje, coosje, mijn hart brak, toen ik, buiten weten des grijsaards, zijne woorden hoorde, en vader, uws broeders letteren doorlopende, kort daarna las: Men vergt ons aanhoudende, vermoeijende, ons geheel vreemde militaire werkzaamheden; doch, in vergelijking van anderen, heb ik, dank zij ook mijn' edelen vriend, sanders, geenszins te klagen. Ach neen, wanneer het nog erger ware, coosje, dan zou de wit mij niet dieper bedroeven..... Schreijende, viel haar hoofd op de schouders van coosje. Lieve mientje, - antwoordde deze, zeer bewogen - één oogenblik kan alles veranderen; ook nu is God mijnen broeder nabij. Misschien, zeg ik met grootvader, misschien is het zwaarste reeds geleden; waar wij kortzigtige menschen | |
[pagina 296]
| |
geene uitkomst meer zien, daar ondervinden wij dikwijls, op het krachtigste, de liefde en hulp des Almagtigen. Ja, - hervatte wilhelmina, zich nu met vertrouwen oprigtende - ja, coosje, lieve zuster, gij hebt regt, foei, dat ik dit reeds weder konde vergeten; maar het zal niet weder gebeuren. Aanhoudend trachtte coosje haar, in dergelijke besluiten, te versterken; en met weemoedig genoegen bespeurde eerlang wilhelmina, dat sanders, na de kennismaking met hare vriendin, hun huis nog drukker dan te voren bezocht. Geénszins ontveinsde de jongeling, dat hem de zuster zijns vriends niet meer onverschillig was; maar coosje, schoon gunstig voor hem ingenomen, scheen echter eene verklaring van sanders te ontwijken. Op zekeren dag, dat beide vriendinnen vertrouwelijk met elkander in een prieel zaten, oordeelde wilhelmina, hierover eens met coosje te moeten spreken, en antwoordde op hare vertroostende redenen: Ja, lieve coosje, het ontbreekt u nimmer aan lust en kracht, om mij optebeuren; gaarne en dankbaar erken ik, dat uwe pogingen, even als die van sanders, mijne opgegeruimdheid bevorderen; doch ik wenschte wel..... | |
[pagina 297]
| |
coosje.
Wat, lieve mientje?
wilhelmina.
Dat gij zoo gunstig over sanders dacht, als uw broeder.
coosje.
Vooronderstelt gij dan het tegendeel?
wilhelmina.
Neen, maar gij schijnt evenwel zijnen wensch niet goed te keuren; en ik betuig het u, dit spijt mij. coosje.
Waaruit besluit gij zulks?
wilhelmina.
Openhartig gesproken, ik gis het, dewijl gij de verklaring zijner oogmerken ontwijkt.
coosje.
Is dat dan altoos een bewijs van afkeerigheid, mientje?
wilhelmina.
Tegen zijn gedrag niet, maar tegen zijne oogmerken; ik vrees het..... | |
[pagina 298]
| |
coosje.
Gaat daarmede ook nog geene andere bezorgdheid gepaard?
wilhelmina, haar verrast aankijkende.
Wat bedoelt gij, coosje?
coosje.
Eenvoudig het volgende, mientje; gij hebt sanders bedankt, en vreest, dat ik daarom dien jongeling minder zal achten. Is het niet zoo, lieve meid?
wilhelmina, minzaam.
En als het nu zoo ware, dan moesten immers de bewijzen van het tegendeel mij uiterst aangenaam zijn. Waarlijk, coosje, sanders is een zeer edel, braaf, verdienstelijk jongeling; en had ik uwen broeder niet leeren kennen, misschien ware hij alleen mijn echtgenoot geworden. Gij zwijgt, lieve.
coosje.
Dat bewijst immers, dat het mij niet verveelt, lofredenen op sanders te hooren. Doch wees volkomen gerust, mientje; ik ben geenszins dwaas genoeg, van sanders eene onaangename teleurstelling als schande toetereke- | |
[pagina 299]
| |
nen; verre van daar; maar wij moeten eerst elkanderen wat nader leeren kennen. Een jongeling, die u beminde, acht ik, om vele redenen, daarom juist hooger, vooral - want ik bezit, even als andere meisjes, eene tamelijke dosis van eigenliefde, dewijl hij, bij zijn aanzoek om uwe hand, mij niet gekend heeft; maar ik moet eerst zeker weten, dat er van zijne liefde voor u niet meer dan hoogachting is overgebleven, en ook in dezen tijd..... (onwillekeurig blikte zij met natte oogen ter zijde.)
wilhelmina.
Verberg uwe aandoening niet, beste coosje; gij wordt mij daardoor nog liever; maar als uw broeder nu eens terugkeerde, hartelijk wenschte, sanders vriendschap door uwe liefde beloond te zien: lieve zuster, wat dan?
coosje, met vuur.
Dan..... O, wilhelmina, God late ons spoedig, dat schoone uur beleven. In lange gevoelde wilhelmina zich niet zoo opgebeurd, als door dit gesprek met coosje. sanders hoop naderde allengs eene blijde vervulling; maar de meer en meer verspreide allerbelangrijkste tijdingen, het dierbaar vaderland en den geliefden, hun ontrukten, jongeling betreffende, hielden weldra aller gespannen verwachtin- | |
[pagina 300]
| |
gen zoodanig geboeid, dat men over niets anders kon spreken. Reeds vóór den tweeden veldtogt tegen Rusland, had Pruissens fel beleedigde, door Frankrijks Keizer in zijne dierbaarste betrekkingen gehoonde, Koning zich tegen napoleon verklaard, en hem slag geleverd. Oostenrijk vereenigde zich ook, even als geheel Duitschland en Zweden, met alexander; zelfs de groote, om zijne deugd en vaderlandsliefde verbannen moreau kwam, ten dienste der Bondgenooten, uit Amerika terug; en alles voorspelde eenen, het lot van Europa beslissenden, oorlog. Met vijsmaal honderdduizend man trok nu de van wraakzucht gloeijende napoleon in het strijdperk; doch wat vermogt weleer de trotsche Koning van Spanje, wat vermogt thans een napoleon tegen den wil des Almagtigen? God wenkte; en de vloot van philips, tot verderf der Nederlanden uitgezonden, en door hem onoverwinnelijk genoemd, werd een speelbal der golven. Gods zegen daalde op de wapenen der Bondgenooten; en voor de muren van Leipzig zonk de schitterende grootheid van napoleon in het stof. Onvergetelijke gebeurtenis, ja, mijne landgenooten, gij weet het, hij, die voorheen verklaarde, dat niets hem konde bewegen, om Holland aftestaan, hij moest het als genade aanne- | |
[pagina 301]
| |
men, dat hem het afgezonderd, beperkt Elba, als slaatsgevangenis, werd toegewezen. O, dat wij ons nooit, dan met diepen eerbied en gevoelvolle dankbaarheid, dat beslissend tijdstip onzes levens herinneren! Den indruk, welken de eerste berigten van napoleons nederlaag maakten, behoef ik niet te schetsen; alle hebben wij dit beleefd. Reeds in Amsterdam had men, in Februarij 1813, eene omwenteling willen bewerken, en den wettigen Vorst van Oranje uit Engeland terug willen roepen; maar twee ongelukkige landgenooten moesten dit met hun leven, andere met gevangenis boeten. Eerst op den zeventienden November van datzelfde jaar, toen de, zich in Hollands Hoofdstad bevindende, Franschen eensklaps in overhaasting de vlugt namen, en de, door napoleon opgedrongene, Prins Gouverneur Amsterdam verliet, gaf men zich aan de, lang met angst en vrees vermengde, blijdschap over. God zij gedankt, Holland is vrij! oranje boven! weergalmde langs de straten. Vreemde menschen omhelsden elkander als broeders, en de drukkende ellende scheen vergeten. Verstandige, nooit te hoog geroomde maatregelen, door Hollands ingezetenen daargesteld, bewaarden eene, bij omwentelingen schaars zoo geziene, orde en rust. De Graaf van | |
[pagina 302]
| |
limburg styrum sprak nu tot het volk in naam van den Prins van Oranje. Met geestdrift verlangde geheel de Hollandsche natie, zijne Hoogheid in haar midden te ontvangen; en op den 30 November 1813 werd ook, door de aankomst van den geliefden Vorst te Scheveningen, aan dat verlangen voldaan. Thans tot wilhelmina en hare vrienden wederkeerende, zal een ieder beseffen, met hoe veel angst en hoop, zij de voorafgaande tijdingen dezer, elkander als in een oogenblik opvolgende, gebeurtenissen vernamen. Gevlugte Gardes d'honneur keerden in het verloste Vaderland terug; maar de wit liet niets van zich weten. In stille droefheid, zat wilhelmina, op zekeren avond, naast coosje, toen sanders, door vreugde bedwelmd, binnen vloog, en riep: Meisjes, wat zit gij daar zoo treurig; weet gij dan niet, dat de wit, eerst gevangen te B., nu, met twee andere jongelingen, op reis naar het Vaderland is? Met een' luiden gil, zonk wilhelmina voor hem neder; coosje poogde vergeefs, hem verder te vragen; maar de van blijdschap sidderende maria vroeg, hare dochter oprigtende: sanders, hoe weet gij dat? Misschien een los gerucht. - Neen, neen! - riep de juichende sanders - hier is zijn brief; overmorgen kan hij in H...... wezen. Doch waar is de heer noordkerk, | |
[pagina 303]
| |
opdat ik hem ook het eerst de blijde tijding brenge. noordkerk was uitgegaan, en men wist niet waarheen. Geef mij den brief, sanders, - stamelde grootvader, die, met zijn been in het kussen zittende, niet kon opstaan - geef mij de wits brief; ik moet lezen, wat hij schrijft. sanders deed zulks. Ja, - stamelde westerveld, na eenige oogenblikken - ja, het is waarheid; maar, jongeling, de wit verzocht u, ons voortebereiden; en gij..... Dat heb ik vergeten, lieve grijsaard; - antwoordde deze hem openhartig - maar hoe kon ik ook denken, dat de jufvrouwen zoo zouden schrikken? Doch mientje bekomt immers al. Met onuitsprekelijke blijdschap lag het meisje in de armen van hare moeder en van coosje. Juist trad noordkerk binnen. Wat is dat? - vroeg hij ontzet. Vreugde, loutere vreugde, mijnheer; - riep sanders - de wit is overmorgen avond hier. noordkerk verbleekte. Zijt gij ook zoo schrikachtig? - vervolgde de jongeling - dan verzoek ik ook u verschooning voor mijne onbedachtzaamheid; maar gij moet mij allen wat toegeven. Ja, - stamelde coosje - wat heel veel, dunkt mij, sanders. Zij poogde te schertsen; doch dit mislukte. Duidelijk zag grootvader de aandoening van het meisje; en niet zonder moeite gelukte het hem, haar eenigzins tot bedaren | |
[pagina 304]
| |
te brengen. Eerst des anderen daags kon men geregeld met elkander spreken. Ieder trachtte wilhelmina tot het heugelijk wederzien van den geliefden jongeling voortebereiden. Zij was stil; beloofde alles, wat men verlangde; doch den volgenden morgen bemerkte men, uit hare telkens afwisselende kleur, hare inwendige ontroering. Vroegtijdig het bed verlatende, had zij, even weinig als coosje, geslapen. Volgens de bepaalde orde, zoude de wit, met twee hem vergezéllende lotgenooten, door de regeling der stad op het stadshuis ontvangen worden. De trein moest noordkerks huis voorbijtrekken; en een aantal der voornaamste jonge lieden, waar achter de in guarnisoen liggende Cozakken, trokken, onder een vrolijk muzijk, door de straten. Zie, - riep coosje juichende - zie, wilhelmina, daar gaan zij heen, om hem intehalen, sanders aan het hoofd; kijk toch, hoe ontelbaar vele menschen! O, het huis wordt mij te eng; mientje, lieve mientje, spreek toch, heeft de blijdschap u stom gemaakt? - wilhelmina drukte, huiverende van aandoening, coosjes hand. Grootvader verkoos bij de ramen geplaatst te worden, en toen een algemeen geroep op straat: Daar komen zij, daar komen zij! weergalmde, barste wilhelmina, even als coosje, in tranen uit. - noordkerk ijlde op stoep, zag de | |
[pagina 305]
| |
wit het eerst, en deze, een oogenblik zijn paard stilhoudende, boog zich ontroerd naar den vader zijner beminde. Nu daverde het: oranje boven! door de lucht. wilhelmina is gezond? coosje is hier? Nog een oogenblik! stamelde hij, en gaf zijn paard de sporen. noordkerk's huis was volgepropt met menschen; alles weemelde door elkander. Aan sanders arm, kwam de wit van het stadshuis. Naauwelijks kon hij door de menigte heendringen. Waar, - riep de jongeling, het huis binnen ijlende, - waar zijn zij? - Hier, hier! - riep wilhelmina - hier ben ik, lieve de wit! welkom, welkom! - Dierbaar meisje! - stamelde de jongeling, haar met geestdrift omarmende - God zij geloofd, ik ben vrij! coosje, lieve zuster! O, dit oogenblik vergoedt mij alles. Vruchteloos poogde grootvader zijn' stoel nader bij de wit te schuiven. Lieve coosje! - riep hij eindelijk - help, breng mij toch bij uwen broeder! In een oogenblik bragt zij hem nu met sanders in het midden der kamer. Ook u, lieve grijsaard, ook u mag ik nog in dit leven ontmoeten? vroeg de wit. Ja, mijn zoon! - antwoordde westerveld, den jongeling met vrome verrukking beschouwende - zoo goed, zoo onuitsprekelijk goed is God. Nameloos, aan engelen blijdschap grenzend, tafereel van menschelijke zalig- | |
[pagina 306]
| |
heid! Wat aan deszelfs zwakke beschrijving moge ontbreken, wordt gerustelijk aan ieders eigen hart en herinnering overgelaten. Niet vóór het vallen van den avond, verminderde het drukke gewoel van deelnemende bekenden aan het huis van noordkerk. Zoo veel mogelijk, had de wit hunne belangstellende nieuwsgierigheid, door het verslag zijner lotgevallen en ontvlugting, hoofdzakelijk met dat der andere gardes d'honneur volkomen overeenstemmende, bevredigd; en met streelend genoegen, ontving hij nu ook de welkomstgroete van den ouden heer sanders. Ik ben niet rijk in sierlijke uitdrukkingen, jonge vriend, - sprak deze, altoos even deftige, man - ook kan ik het late mijner komst alleen aan de hier geheerscht hebbende, voor mijne hoofdpijn aller nadeeligste, drukte toeschrijven; doch twijfel daarom geenszins aan mijne hartelijke belangstelling. Zeker staat makende, u aan ons huis te zullen logeeren, hoop ik uw daar ook over anderen gewigtige zaken te spreken. Zonder het antwoord des jongelings aftewachten, sloeg hij een' veel beduidenden blik op coosje, groette het gezelschap, en vertrok. Dat zal ik u betaald zetten, vriend; - luisterde coosje sanders in - voor uwen deftigen vader ben ik bang. Misschien; - antwoordde hij, haar teederlijk omhelzende - doch, lief meisje, gij | |
[pagina 307]
| |
zult hem nader en beter leeren kennen. sanders, schaamt gij u niet? - vroeg het blozende coosje, zich eensklaps van hem afwendende. Neen, - antwoordde de wit, dit horende, terwijl hij vriend en zuster omvatte - waarom zou mijn brave sanders zich daarover schamen? Deze regtstreeksche vraag, maar vooral de aandoening van haren broeder, vermeerderde coosjes verwarring. Ik moet grootvader helpen; - stamelde zij, zich naar den grijsaard begevende. Of eigenlijk - vervolgde wilhelmina, tegen de wit en sanders - moet coosje door grootvader geholpen worden. Dit laatste was indedaad het geval, en sanders had geene reden, om zich over het gedrag van zijn meisje te beklagen. Intusschen keerden hare plagerijen met hare vrolijkheid terug. Wij spreken u wel eens nader, heeren! zeide zij tegen de wit en sanders, toen deze, reeds meermalen voornemens om te vertrekken, zich even dikwijls weder schenen te beraden. Drie slapelooze nachten, reizen en vreugde mogen mijnen broeder niet vermoeid hebben; ik voor mij begin naar rust te verlangen. Lieve de wit, - zeide nu ook wilhelmina met aandrang - coosje heeft gelijk; hoe kan ik vergeten, dat gij in zoo lange nier geslapen hebt. Lagchen- | |
[pagina 308]
| |
de, kustte hij haar goeden nacht. En gij sanders beloof mij, - vervolgde coosje - geen woord, na uw vertrek, met mijn' broeder te zullen spreken. sanders deed het. Maar naauwelijks waren beide jongelingen op hunne slaapkamer gekomen, of de wit moest zich getroosten, nog een volslagen uur lofredenen over zijne zuster te hooren. Met onvermoeide belangstelling, scheen hij ook naar sanders te luisteren; maar de vurige lofredenaar, eindelijk bemerkende, dat zijn toehoorder in slaap gevallen was, koos de eenige overgeblevene partij, en volgde, hoe wel niet zeer gesticht, zijn voorbeeld. Laat aan het ontbijt verschijnende, vonden beide vrienden den ouden heer sanders, geheel strijdig met eene aangenomene gewoonte van niet na zeven uur te ontbijten, op hen wachten. Maak geene verontschuldigingen; - zeide hij tegen de wit - wij hebben over ernstige zaken met elkander te spreken. En naauwelijks had zijn, hem altoos als eene schaduw vergezellende, bediende de kamer verlaten, of hij vervolgde, met deftigheid: de wit, mijn zoon bemint uwe zuster; ik keur die genegenheid goed. Mijne jaren klimmen; gaarne zou ik sanders, bij het aangaan van een huwelijk, de drukke beslommering des koophandels overlaten. Hij echter schijnt daarin zwarigheden te maken. Gij hebt nog geene | |
[pagina 309]
| |
vaste plannen voor het toekomende, zijt met den staat onzer zaken volkomen bekend; wat dunkt u, zou mijn kantoor, onder de firma van sanders en de wit, geen fatsoenlijk bestaan voor twee huisgezinnen kunnen opleveren? Buiten allen twijfel, mijn heer, - antwoordde de getroffen jongeling. Welnu, - vervolgde de grijsaard - blijven gij en sanders, na behoorlijk overleg, daartoe genegen, slaagt hij, zoo als ik hoop en vertrouw, in zijne wenschen, dan zullen er van mijn' kant geene zwarigheden gemaakt worden. - Spreken konden beide jongelingen niet; maar naauwelijks had de oude heer, dit volkomen begrijpende, hen verlaten, of de verrukte sanders vloog aan de borst van zijnen vriend. de wit, - riep hij - broeder, wat dralen wij? Moet coosje dat niet weten? Maar - ging hij eensklaps treurig voort - bemint zij mij dan? Ach vriend, vriend, thans eerst zou ik u kunnen benijden. sanders, - antwoordde coosjes broeder - ik blijf uw borg voor de liefde mijner zuster; doch laat mij eerst met haar spreken. Door nood gedwongen, moest sanders ierin berusten; maar reeds waande hij zijn ongeluk beslist, vóór dat de wit nog wilhelmina en coosje gesproken had. Beide waren nog, bij zijne komst, op hare slaapkamer, en te laat voor de wits verlangen, verscheen eindelijk | |
[pagina 310]
| |
zijn dierbaar meisje. Lieve, beste, - vroeg hij, haar teederlijk omhelzende - moest ik niet op u knorren, dat gij zoo lang geslapen hebt? Doch wat is dat? Sporen van tranen op uw gelaat? mientje, gij hebt geschreid! Neen, - antwoordde zij, blozende - neen de wit; doch zonder warme tranen kan ik God voor uw en mijn geluk niet danken. ô Hoe spoedig, hoe onbegrijpelijk is alles veranderd; nog schijnt het mij een droom. Nu omhelsde ook het lieve meisje hare ouders en grootvader; en toen zij, het blijde nieuws vernomen hebbende, heenging, om coosje te halen, zeide westerveld, met aandoening, tegen de wit: Ja, de wit, schooner meisjes dan mijne kleindochter mogen er zich in deze stad bevinden, braver en godsdienstiger kunnen er niet wezen. - Wie gevoelde dit meer dan coosjes broeder, die, nu ook de morgen-groete zijner zuster ontvangende, haar glimlagchende vroeg: Hebt gij nu sints gisteren avond onafgebroken geslapen coosje.
coosje.
Ja wel broertje, om u te dienen, of eigenlijk voor mijn eigen pleisier. Schijnt u dat zoo vreemd? Bij minder belangrijk nieuws, zoudt gij ook zoo vroeg niet gespookt hebben? | |
[pagina 311]
| |
de wit.
Gij schijnt reeds van alles onderrigt.
coosje.
Natuurlijk; doch beschuldig uw meisje niet; zij kon mij met geene andere middelen uit het bed krijgen. de wit.
Integendeel, ik verheug mij, dat gij den bewusten voorslag van den ouden heer sanders ook voor u belangrijk genoeg rekent, om bij het vernemen daarvan optestaan.
coosje, blozende.
Wat u en mientje aangaat is mij niet onverschillig; gij zijt mijn broeder, en zij mijne vriendin? de wit.
En sanders?
coosje.
sanders is sanders. Hoe gaat het met uw been, lieve grootvader.
westerveld, glimlagchende
Minder pijnelijk dan voorheen, coosje? | |
[pagina 312]
| |
wilhelmina.
Dat hebt gij grootvader zoo even ook gevraagd? coosje.
Ja, ik ben nog niet regt wakker, mientje?
de wit.
Zal ik u eens helpen, coosje?
coosje.
Neen, de natuur zal zich zelve wel redden, als gij mij slechts met vrede laat.
de wit, vriendelijk hare hand in de zijne nemende.
Dat kan ik niet, lieve zuster. Ik heb mijn vriend beloofd, beslissend met u te zullen spreken; hij bemint u, en is, laat wilhelmina getuigen, uwe liefde volkomen waardig. Kwel mijn' graven sanders met geene uitvlugten; maar zeg mij, hoe gij over hem denkt; want in ernst, coosje, ons, beider belang vordert openhartigheid?
coosje.
Hoe ik over hem denk? Ik vind hem een' tamelijk hupschen, matig verstandigen, maar, | |
[pagina 313]
| |
in sommige opzigten, aller onverdragelijksten jongen? de wit.
In welke opzigten?
coosje.
Help mij eens, mientje?
wilhelmina.
Ik weet niets op hem aantemerken, coosje.
coosje, haar veelbeduidend aankijkende.
Ei! ei! is dat zoo magtig veranderd?
wilhelmina.
Neen, altoos beschouwde ik sanders als een onzer verdienstelijkste jongelingen, en naast zeker iemand, dien ik nu niet noemen wil, zou ik hem boven allen tot echtgenoot verkiezen. Hij is, ik zeg het met innig gevoel, hij is het edelste meisje volkomen waardig.
coosje.
Nu, dan moet ik hem vooral niet nemen.
de wit, eenigzins gemelijk.
Is dat ernst coosje? | |
[pagina 314]
| |
coosje.
Ik zal er mij eens over beraden; misschien kan ik het u over een paar jaar wel zeggen.
de wit.
Dan begeer ik het niet te weten. Wat dunkt grootvader, handelt coosje nu billijk?
coosje, schielijk.
Dat is verraad; schaam u, dat gij de hulp van anderen inroept, en dan nog die van grootvader? wilhelmina.
Bezwaarlijk zoude de wit beter kunnen kiezen? de wit.
Wat antwoord moet ik nu sanders geven?
coosje, na eenige oogenblikken zwijgens.
Wat gij verkiest.
de wit.
Lieve zuster, versta ik u goed?
coosje, met oogen vol tranen.
Ik geloof, ja! | |
[pagina 315]
| |
de wit.
Dank, dank voor een woord, dat mij zoo gelukkig maakt! Geenszins zou ik zoo sterk bij u aandringen; maar binnen weinige dagen, moet ik naar Gelderland reizen. Nu kunnen wij alle schikkingen onderling beramen; gij blijft bij mijne wilhelmina; sanders kan mij vergezellen; en dan, ô coosje, dan make u God zoo gelukkig als uwen broeder. Vergeef het dus mij, als ik een te beslissend antwoord verlangde. Gij volgt immers de inspraak van uw hart?
coosje.
Ja; en nu, lieve grootvader, heeft coosje nu wel gehandeld?
grootvader.
Dat getuige haar eigen hart. Kinderen, lieve kinderen, gij verschaft mij, op den avond van mijn leven, een' voorsmaak der hemelsche zaligheid. coosje en wilhelmina knielden voor den grijsaard neder. Innig geroerd omarmden elkander ook noordkerk en maria. Als een pijl uit den boog, vloog de wit de deur uit, om zijnen vriend te halen. Daar beste jongen! - riep hij, hem bij coosje brengende - daar hebt gij mijne lieve eenige zuster; laat zij u | |
[pagina 316]
| |
betalen, wat mij wel altoos onmogelijk zal blijven. - Wie schildert de blijde verrukking van sanders? Ik moet hem volstrekt beginnen te plagen; - zeide coosje, zich zoo veel mogelijk herstellende - want anders vrees ik, laat zijn deftige vader mij nog aresteeren, onder voorwendsel, dat ik zijn' eenigen zoon het verstand ontroofde. - Maar dit verminderde sanders blijdschap niet. Uwe lieve zuster wordt mijne vrouw! - zeide hij herhaalde malen tegen de wit; en zelfs grootvader begon te lagchen, toen sanders, des avonds om tien uren, plegtig verzekerde, dat de klok nog geen acht uren geslagen had. Na verloop van eenige dagen, begon de wit met ernst over zijne reis naar Gelderland te denken; en sanders die naar Konstantinopel zoude gereisd hebben, als coosje zulks verlangd had, betoonde zich aanstonds gereed, om hem te vergezellen. Maar, - vroeg hij bestendig - de wit, binnen vier weken zijn wij weder hier? Ik hoop het sanders; - antwoordde de jongeling - mijn verlangen zal niet minder groot zijn, dan het uwe; doch wij moeten onze zaken volkomen in orde maken. Met een dusdanig plan, gingen beide vrienden op reis; en wilhelmina, eenigzins geschokt door een afscheid, 't welk haar zoo vele smartelijke herinneringen vernieuwde, | |
[pagina 317]
| |
ontving nu den volgenden brief van geertruida:
‘lieve mientje!
Zijt gij van mijne hartelijke vriendschap zoo geheel overtuigd, als ik van de uwe, dan behoef ik u niet te verzekeren, dat de heugelijke inhoud uwer laatste letteren mij de reinste blijdschap verschaft heeft; ook laat het zich niet beschrijven, wat ik bij derzelver lezing gevoelde. Aan u immers ben ik veel, zeer veel verschuldigd. Toen ik, als eene ouderlooze weeze, aan niemand mijn lijden kon klagen, aan menschelijke deelneming twijfelde, moedeloos in de toekomst zag; hebt gij u de verlatene aangetrokken, mij liefderijk ondersteund, en weder aan dit leven verbonden; en zou ik, die zoo geheel in uwe rampen deelde, mij niet innig in uw geluk verblijden? Ja, lieve wilhelmina, groot is voorzeker de vreugde uwer brave ouders en grootvader, uitgebreid de verrukking van uwen dierbaren de wit en van zijne beminnelijke zuster; maar innig is ook de deelneming en blijdschap uwer geertruide. Gaarne zou ik dit mondeling zeggen, gaarne aan uwe vriendelijke uitnoodiging voldoen; doch eene gewigtige zwarigheid belet mij, thans dat genoegen te smaken. suze, het jongste kindje | |
[pagina 318]
| |
van Dominé b., nog bestendig bij ons aan huis, is voor eenige dagen bedenkelijk ongesteld geworden; deszelfs gehechtheid aan mij gaat alle beschrijving te boven; en ik kon dit lieve, moederlooze, hulp en oppassing behoevende kindje niet verlaten. Over het geheel echter schijnt zij beter dan gisteren, lacht tusschen beide, en heeft ook iets gebruikt; gaat het zoo voort, wordt onze aanvankelijke hoop op de herstelling onzer lievelinge vervuld; dan zal ik spoedig aan uw verlangen en aan de behoefte van mijn hart mogen voldoen. Intusschen zou het niet wel gehandeld zijn, indien ik uitstelde u en uwe ouders over eene belangrijke zaak te schrijven, waar omtrent gij, reeds vroeger vermoeden koesterende, mij in een' uwer brieven onderhieldt. Paart zich - dus luide uwe vraag - ook met de hoogachting van Dominé b. voor mijne geertruide geen ander gevoel? Of zoude ik mij zonder grond verbeeldden, dat de vriendin zijner overledene echtgenoote nog eens hare opvolgster zal worden? Gij weet, lieve mientje, hoe ik, daar gij het laatste beweerdet, u van het ongegronde uwer gedachten poogde te overtuigen. Nu echter moet ik uwe scherpzigtigheid bewonderen; want met welk een zonderling gevoel ik het nederschrijve, Dominé | |
[pagina 319]
| |
b. heeft mij, twee dagen geleden, zijne bedoelingen verklaard, zoo verrassend verklaard, dat ik mij slechts duister mijn gedrag en antwoord daarbij kan herinneren. Denk echter niet, lieve vriendin, dat die edele man misgebruik van mijne verlegenheid maakte; neen, ook in dit opzigt is mijne hoogachting nog voor hem vermeerderd. Doch laat ik, zoo goed mogelijk, het tusschen ons voorgevallene verhalen, en verschoon alleen, dat ik niet zoo geregeld als anders kan schrijven. Reeds in het begin van suusje's ongesteldheid, kwam haar vader ons aanhoudend bezoeken, en zijne betuigingen van innige dankbaarheid voor hare oppassing, maakten mij wel eens verlegen. Eergisteren avond hier een paar uurtjes geweest zijnde, liet hij beide andere kinderen halen, om suze nog voor het laatst een nachtkusje te geven. Zwoegende onder eene zich telkens verheffende koorts, lag het engeltje in de wieg. Vader, - vroeg gerard, haar magteloos handje kussende - vader, als ik nu, voor ik te slapen ga, onzen lieven Heer op mijne knietjes bid, om onze suusje gezond te maken, zou de goede God het dan ook doen? - Als het voor ons en haar best is, zeker, lieve jongen; - antwoordde Domine bewogen - maar dat weten wij niet; en hierom liet ik u halen, want | |
[pagina 320]
| |
misschien is ons lieve suusje spoedig bij moeder in den hemel. Kom, geef haar nu nog een kusje, gij ook, jansje. Beide deden zulks; en zich na mij wendende, zeide gerard schreijende: Nu, lieve tante truitje, nu zal ik vast niet weder onder het bidden in slaap vallen; o dat kan mij nog zo spijten, ook lieve vader? Domine knikte, en zwijgende staarde hij, na het vertrek der kinderen, nu op mij, dan weder op suze, scheen iets te willen zeggen, maar zich telkens weder te beraden. Ik was aangedaan, zeer aangedaan, lieve mientje, evenwel niet hartstogtelijk bedroefd. De tranen rolden zoo los, zoo verruimende uit mijne, op het kind gevestigde, oogen. suusje bij moeder in den hemel! o, dacht ik, daar is zij immers voor alle lijden beveiligd. Op eens gaf zij haar verlangen naar wat drinken te kennen. Domine meende haar zulks te geven; doch dit van mij gewoon, keerde zij het matte hoofdje schreijende ter zijde; en eerst, toen ik het haar aanbood, dronk het engeltje en scheen te lagchen. Nog weet ik niet, hoe mij dit zoo verbazend kon treffen. Snikkende hing ik over de wieg van het kind, en de herinnering aan suusjes onvergetelijke moeder sprak luide in mijn hart. Lief, hulpeloos wichtje! dacht ik, en ik moet het hoorbaar gezegd hebben, althans Domine | |
[pagina 321]
| |
b. liet er onmiddelijk op volgen: Ja, dat is suusje, dat zijn mijne andere lievelingen ook. O, jufvrouw hultman, wie beminnen zij zoo teeder als u, wie kan hun beter het verlies eener trouwe, brave moeder, mij het gemis eener dierbare echtgenoote vergoeden, dan hare edele vriendin? O dat gij eerlang in mijne wenschen kondet stemmen! Maar, - dus ging hij aangedaan voort - denk niet, dat ik, in dit uur, op uw antwoord zal aandringen; neen, lief meisje, eerst dan, als gij zelve mij dit vergunt, wil ik daarover met u spreken. Thans geen woord meer over een onderwerp, dat door mij ernstig overdacht, van u, zoo als ik hoop, niet geheel vergeten zal worden. Eenige oogenblikken later kuste hij suusje, drukte mijne hand en vertrok. Zie daar, lieve mientje, alles, wat ik mij van ons gesprek duidelijk kan herinneren; genoeg voor u ter opheldering, onuitputtelijke stof voor mij tot ernstige, zeer ernstige overpeinzingen. Nu zult gij zeker gaarne weten, hoe mijn hart onder het aanzoek van suusjes vader gesteld is; en juist over dit punt, zoo moeijelijk te beslissen, verlang ik u en uwe ouders te raadplegen. Ik acht Domine b. zeer hoog, en zou hem, ondanks het verschil onzer jaren, genegen kunnen worden. Nimmer heb ik geloofd, dat overdrevene denkbeel- | |
[pagina 322]
| |
den van huwelijksteederheid iemand duurzaam gelukkig kunnen maken; en weinig geschikt, om eene hartstogtelijke liefde inteboezemen, heb ik nooit naar dezelve leeren wenschen. Van dien kant dus geene zwarigheden; maar van eene andere zijde zoo veel te meer. Een' man te huwen, wiens onvergetelijke echtgenoote ik navolgen moet, maar wier voorbeeld ik nooit kan bereiken, die mij in ligchamelijke schoonheid verre overtrof, wier kinderen eene verstandige, naar hunne onderscheidene geaardheid geschikte, opvoeding behoeven; zulk een' man te huwen, lieve vriendin, hoe onberekenbaar een stap voor uwe geertruide! En echter, waarom zou ik het u ontveinzen, dat mijn hart daartoe overhelt? Liefde, hartelijke liefde voor de kinderen van mijne overledene vriendin begunstigt het aanzoek van hunnen vader. O, dat ik hem althans gedeeltelijk konde vergoeden, wat hij in eene dierbare echtgenoote verloren heeft. Durfde ik hopen, zijne lievelingen zoo te zullen opvoeden, als hunne edele bestemming vordert: maar kan ik dit? Gewigtige vraag! Neen, zonder goddelijken bijstand, is die taak mij te zwaar. Doch zou ik, met de edelste voornemens bezield, ook niet op de ondersteuning des Algoeden mogen hopen? Immers ja, wilhelmina. O, hoe verlang ik, weldra met uwe ouders | |
[pagina 323]
| |
en u, over een zoo belangrijk onderwerp, vertrouwelijk te mogen spreken. Nu nog een paar woorden over onze huisselijke omstandigheden. Mijn neef, wiens aanhoudend braaf gedrag zijne vroegere afdwalingen volkomen uitwischt, heeft, eenige dagen geleden, de ouders der jonge jufvrouw b. om verkeering bij hunne dochter gevraagd; zulks toegestaan zijnde, koesteren wij gegronde hoop, dat hij in zijne oogmerken zal slagen. Dit, gevoegt bij de heilrijke lotwisseling van ons dierbaar vaderland, en de overtuiging van uw geluk, belooft en vervult mijne geliefkoosde wenschen. Vaar wel, lieve vriendin; groet uwe ouders en vrienden; zeg hun wat ik ongaarne tweemaal zou schrijven; en blijf gij verzekerd van de hartelijke deelneming en vriendschap uwer
geertruide.’
Niet weinig verrast door eene zoo spoedige bevestiging van hare vermoedens, draalde wilhelmina geen oogenblik, om den belangrijken inhoud van geertruide's brief aan hare ouders en vrienden medetedeelen. Hoe gaarne, - zeide zij, na vele gesprekken over dit, voor allen gewigtig, nieuws - hoe gaarne zou ik truitje in ons midden hebben. En zoudt gij - vroeg maria glimlagchende - haar ook durven aanra- | |
[pagina 324]
| |
den, de echtgenoote van Domine b., moeder zijner kindertjes te worden? Dat mag ik immers niet; - antwoordde wilhelmina - doch als truitje, uit eigene beweging, besluiten kon, om deze moeijelijke, maar in de gevolgen rijk vergeldende, taak op zich te nemen, ik zou er mij hartelijk over verblijden. Wat zegt vader? Dat hij eenstemmig met u denkt; - antwoordde noordkerk - en, hopende, dat wij de vrienden oostdijk geen belet zullen doen, verzoek ik u en coosje, mij op een uitstapje naar L. te vergezellen. Buiten geertruides belangen, vorderen daar ook andere omstandigheden mijne tegenwoordigheid. Overheerlijke inval! riepen beide meisjes. Wel nu, - hervatte noordkerk - laten wij de uitvoering op overmorgen bepalen. Dit gebeurde, en aan het huis van oostdijk komende, werden zij van tante met luidrugtige hartelijkheid ontvangen. truitje! - riep de goede vrouw - kom toch schielijk beneden; spoedig, spoedig, leg suusje maar in de wieg. Dat heet ik eerst uitstrijken; maar ik heb het wel gedacht, als de turven zoo op zolder beginnen te rollen, dan mist het nooit, of wij krijgen gasten. Toe, stijntje, ga naar boven; de jonge jufvrouw moet op het oogenblik komen. En nu haar' man en zoon van het kantoor roepende, begroetten ook oostdijk en hendrik hunne gasten. Wie is er dan | |
[pagina 325]
| |
toch? vroeg geertruide, die, bezig met suusje te kleeden, niets minder dan de eigenlijke oorzaak van tantes drukte vermoedde. Och, de naam wil mij niet te binnen schieten; - antwoordde stijntje vrolijk - maar het eene is de vriendelijke jonge jufvrouw, die hier logeerde, en altoos zoo goedig was. Zij kende mij nog heel wel, en zeide: nu behoef ik er niet meer op te passen, dat stijntje hare drankjes inneemt. Och, het is zulk een lief jong mensch; ik zou voor haar door het vuur kunnen loopen. mientje! lieve mientje! riep geertruide, naar beneden snellende; en reeds aan den trap omhelsde haar de geliefde vriendin. Wie heeft ons verklapt? vroeg zij lagchende. Wie anders dan stijntje? - antwoordde geertruide, met blijde verrassing - Uw' naam kon zij zich niet herinneren; doch hare beschrijving deed mij alles in een oogenblik raden. Groot was nu de vreugde des wederziens. Ook de belangstelling van noordkerk, door zijne spoedige overkomst zoo sprekende bewezen, scheen geertruide inzonderheid te streelen. En na vele onderlinge gesprekken, de wits lotgevallen als Garde d'Honneur betreffende, gaf wilhelmina haar verlangen te kennen, om eens bij suze te gaan. noordkerk maakte van de verwijdering der meisjes gebruik, om oostdijk over de belangen van geertrui- | |
[pagina 326]
| |
de te raadplegen, en daardoor nog meer versterkt in zijn geloof, dat geene dan edele beweegredenen het meisje aanspoorden, om de oogmerken van Domine b. te begunstigen, aarzelde hij niet, na een daarop volgend gesprek met den waardigen man zelven, om haar de verzekering zijner innige achting en goedkeuring te geven. Mogen wij u geluk wenschen, lieve truitje? vroeg wilhelmina, toen zij, aangedaan door een afzonderlijk gesprek met beide voogden, weder bij haar terugkeerde. Ja! - antwoordde geertrruide, terwijl zij coosje wederhield, die zich uit bescheidenheid zoude verwijderen - ja, ik heb mijn lot beslist; en nu, nu ondersteune mij dan de goede God in het vervullen mijner heilige pligten! Met weemoedige vreugde, drukte zij suze aan hare borst, die op coosje's armen de handjes lagchende naar haar uitstrekte. Is het niet - vroeg wilhelmina, innig getroffen - als of dit lieve kind mijne edele vriendin voor haar besluit poogt te danken? Ja, - antwoordde geertruide - en al het geluk, 't welk daaruit voor haar mogt voortvloeijen, is zij, ben ook ik, aan uwe deugd en menschenliefde verschuldigd. Smeekende lag het nederige meisje haar den vinger op den mond. Neen, - vervolgde geertruide, met klimmende ontroering - neen, verg mij thans geene stilzwijgendheid. Al- | |
[pagina 327]
| |
toos, maar vooral in dit uur, gevoel ik mijne onuitsprekelijke verpligting jegens u. Of mag coosje niet weten, dat gij eene miskende, ongelukkige aan haar zelve, aan de maatschappij en het geluk aan haar hebt wedergegeven? O, zij zal u immers daarom nog meer dan voorheen beminnen. Ongelukkig, miskend, afkeerig van een leven, dat mij niets dan grievende gewaarwordingen opleverde, ongeschikt om, bij eigen geluk, dat van andere te bevorderen: zoo was ik voor onze kennismaking; nu ziet gij mij bereid, niet alleen om de gewigtige taak van echtgenoote, neen, ook die van moeder op mij te nemen. Wie stelde mij, naast God, daartoe in staat? Wie heeft den roodigen lust, ijver en moed in mij opgewakkerd? Wie boeide mij aan dit leven? Immers mijne edele vriendin! O wilhelmina, hoe gaarne zal ik al het goede, dat ik in mijnen ingetreden werkkring mag stichten, eens in den hemel met u deelen. - Tantes komst eindigde dit, voor beide meisjes andoenlijk, gesprek. Aangenaam, maar kortstondig waren nu de uren, welke men nog bij elkander mogt doorbrengen. hendrik gevoelde zich, door wilhelmina's achtingvolle behandeling jegens hem, vereerend gestreeld; en dankbaar getuigden wilhelmina en coosje, bij hunne t'huiskomst, dat zij nog menigmaal met genoegen aan het uitstapje naar L. zouden denken. | |
[pagina 328]
| |
Brieven van de wit en sanders, door maria in hunne afwezigheid ontvangen, behelsden niets, dan gunstige berigten; en na de lezing van de aan haar gerigte letteren, zeide wilhelmina lagchende tegen coosje: Ik geloof, dat sanders het erg genoeg begint te krijgen; wilt gij eens hooren, wat de wit daarover schrijft? Verpligt; - antwoordde coosje - ik heb de bewijzen zijner dwaasheid in handen; doch het zou mij geenszins verwonderen, dat mijn verstandige broeder, zijn eigen verlangen daarmede verontschuldigende, met onafgedane zaken t'huis kwam. Gij bloost, mientje? Nu zou ik indedaad nieuwsgierig worden, om uw' brief eens te lezen. Schrijft de wit ook over de bepaling van de afreis? Ja, kwelgeest; - hervatte hare vriendin - mischien zal sanders, woensdag over eene week, zijn dierbaar coosje omhelzen. Of zes weken uit hare tegenwoordigheid verbannen worden; - antwoordde het vrolijke meisje - want daar kan hij het ligtelijk naar maken. Grootvader meende, dat zich dat alles heel goed zoude schikken. En indedaad, bij de aankomst der jongelingen, bleef er geen twijfel over, of coosje beminde sanders even hartelijk, als wilhelmina haren achtenswaardigen broeder. Met orde en spoed, hadden beide vrienden zich van hunne taak gekweten; en weldra be | |
[pagina 329]
| |
gonnen zij bij wilhelmina en coosje op de vervulling hunner wenschen aantedringen. Vraag coosje, lieve de wit, antwoordde hem het blozende meisje. Vraag mientje, zeide coosje lagchende tegen sanders. En zoo, - sprak de wit - kunnen wij nog duizendmaal vragen, zonder eene schrede te vorderen. Doch het is uwe schuld, coosje; en daarom zal ik andere maatregelen nemen. Hij ging bij grootvader. Met een glimlagchend hoofdschudden, hoorde deze zijne klagten. Ziet gij dan niet, - riep coosje - dat de lieve oude man over uwe dwaasheid het hoofd schudt? En waarlijk, met reden. Gij en sanders zijn even als kinderen, die onophoudelijk om speelgoed liggen te dwingen, en misschien zijt gij ons even spoedig moede als de knapen hunne hansworsten. Doch laat mientje den tijd maar bepalen; eerder zult gij ons toch niet met rust laten. Nu, - antwoordde wilhelmina, terwijl een traan in haar oog glinsterde - als ik moet beslissen, coosje, dan worde de eerstkomende verjaardag van uwe brave overledene moeder die van ons aller geluk. Engelachtig meisje! - riep de wit, haar teederlijk omhelzende - dus in het midden der volgende maand. Kunt gij iets daartegen inbrengen, coosje? Niets; - antwoordde zijne bewogene zuster - beter kunnen wij de nagedachtenis onzer onvergetelijke moeder nimmer vereeren. | |
[pagina 330]
| |
Alle nog overgeblevene schikkingen werden dus hier naar geregeld. moorberg en zijne kinderen, ter bruiloft gevraagd, lieten bedanken; eene wederzijdsche verbittering had hunne harten zoodanig ingenomen, dat zij iedere uitnoodiging afsloegen, welke hen in elkanders gezelschap kon brengen. Arme, ongelukkige vader! zuchtte noordkerk, toen moorberg hem de eigenlijke reden zijner weigering ontdekte. En waarlijk, grievender kon wel geen vader gekrenkt worden, dan moorberg door zijne kinderen. En die kinderen zelve, ach, zij waren diep ongelukkig. Uitwendige glans mogt louise nog omringen, te laat gevoelde zij, dat het ware geluk des levens in geen' ijdelen glans of romaneske dweeperijen te vinden is. Zij had de liefde haars vaders, de rust van haar geweten, wilhelmina's vriendschap, ook hare bloeijende gezondheid aan rensburg ten offer gebragt; en dit alles vergold hij haar nu, met het verbreken zijner eeden, het schenden der huwelijkstrouw en met grievende spotternijen. ‘Neen,’ - schreef zij, door haar bitter lijden overstelpt, aan lodewijk - ‘neen, het is mij niet mogelijk op wilhelmina's bruiloft te verschijnen. Iedere vergelijking van ons lot zou mijn gefolterd hart doen breken. Broeder! broeder! zoo gelukkig ware ook uwe zuster geworden indien niet gij.... Maar durf ik u ver- | |
[pagina 331]
| |
denken? Neen, ook gij zijt bedrogen, vreesselijk bedrogen. Ach lodewijk! lodewijk! waaroom schrijft gij niet aan uwe ongelukkige zuster?’ Omdat gewigtiger bezigheden mij het verhinderen; - dacht de fatsoenlijke losbol, onder het lezen, - ook ontbreekt het mij aan lust, om op de klagten eener jonge, jaloersche vrouw te antwoorden; nu zal ik er evenwel aan moeten. Hij nam de pen op; maar oneindig vlugger met de kaart, liet hij het bij weinige regelen blijven, waarin hij louise tot geduld aanmaande, en rensburg, zoo goed mogelijk, veronischuldigde; dit laatste drong hij aan met bewijsredenen, die, hoe geschikt om zijn eigen geweten in slaap te wiegen, louises kommer nog vergrootten. O, hoe diep, hoe onherstelbaar diep was ook deze jongeling gezonken; als een pronkstuk der natuur, kwam hij uit de hand des Scheppers; als verleider der onschuld verloochende hij zijnen God! Arme ongelukkige vader! zuchtte noordkerk met regt? Maar wie durft moorberg ook voor het gedrag zijner kinderen onaansprakelijk noemen? Had hij hun toch minder liefde tot de wereld, meer eerbied voor God en godsdienst ingeboezemd; had hij hen alle ligtzinnigheid in denken en handelen leeren schuwen; gewisselijk, zij zouden naar hem gehoord en hoogst waarschijnlijk zijne lessen betracht hebben; maar | |
[pagina 332]
| |
dit was door moorberg verzuimd; en eene grievende zelfbeschuldiging, hieruit voortvloeijende, drukte hem nog dieper ter neder. noordkerk en maria daarentegen genoten de rijke vruchten van wilhelmina's brave, godsdienstige opvoeding. De bruiloft hunner eenige dochter werd, benevens die van coosje, op eene oud vaderlandsche wijze gevierd; en, gedurig uitstellende, hare eigene woning te betrekken, moest wilhelmina eindelijk het huis harer ouderen verlaten. Innig getroffen, zonk zij nog eens aan de borst der edele moeder, die slechts met tranen op hare dankbetuigingen kon antwoorden. Gij waart mij alles, mijn kind! snikte zij, naauwelijks hoorbaar. Ook mij! stamelde grootvader. En in het volle gevoel zijner onwaardeerbare voorregten, omarmde ook noordkerk zijne eenige dochter. Genoeg, - sprak hij, na eenige oogenblikken - morgen spreken wij elkander immers weder. Maar zult gij dan zeker komen, lieve kinderen? - vroeg grootvader, met eene bevende stem. Ja! - antwoordde de wit, terwijl hij mientjes tranen afdroogde, - ja, lieve grootvader, wij zullen u morgen en dikwijls bezoeken. Niets was meer geschikt, om grootvader optebeuren, dan de getrouwe vervulling dezer belofte; en daaraan lieten het de wit en zijne | |
[pagina 333]
| |
echtgenoote geenszins ontbreken. coosje, even gelukkig als wilhelmina, verhoogde het genot der vriendschappelijke verkeering; en geertruide's huwelijk, met Dominé b., haar de edelste zelfvoldoening opleverende, werd, in de gevolgen, eene duurzame bron van algemeen genoegen. Grootvader, schoon allengskens verzwakkende, beleefde het tijdstip, dat het dierbare vaderland, in deszelfs aanvankelijke herbloeijing, door den gevlugten napoleon op nieuw aangevallen, door Hollandschen heldenmoed en Prins willem's dapperheid, gered werd. Twee dagen later, beviel zijne geliefde kleindochter van een' welgeschapen zoon. Uitgebreid was de vreugde des edelen grijsaards. noordkerk, op middelen denkende, om hem bij wilhelmina te brengen, moest echter, met leedwezen, het onuitvoerlijke daarvan toestemmen. Goede God! - zeide westerveld, in eene biddende gestalte, toen noordkerk zich daarover beklaagde, - hebt Gij mij dan niet reeds veel, onuitsprekelijk veel geschonken! Zou ik nog meer weldaden voor dit leven van U afbidden? Neen, - vervolgde hij, met geestdrift - neen, Algoede, laat mij slechts in vrede, als een Christen, sterven! Deze wensch werd eerlang, tot weemoedige droefheid van allen, vervuld. Vol geloof, hoop en liefde, verwisselde grootvader dit leven met het vro- | |
[pagina 334]
| |
lijke vooruitzigt op een' nieuwen hemel en eene nieuwe aarde, waarin geregtigheid woont; daar volgden hem ook zijne werken. Maar nog rust de zegen des edelen grijsaards op zijne gelukkige kleindochter en vrienden, wier treffende voorbeelden alle, nog overgeblevene, ligtzinnigheid en gering-achting van oud-vaderlandsche deugden, in de harten onzer vrouwen en meisjes, nadrukkelijk beschamen. |
|