| |
| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XV.
Robbert liep fluitend door het huis. Vanuit de eetkamer hoorde hij Gerrit Jan's stem.
‘Toe, doe me nu éen plezier Jef en ga mee wandelen. Ik doe 't later voor jou ook. Met liefde!’
‘Zal ik meegaan?’ vroeg Reep.
‘Nee, jou vertrouw ik heelemaal niet,’ zei Gerrit Jan.
‘Dus mij vertrouw je eigenlijk ook niet,’ zei Jef. ‘Aangenaam. Heel aangenaam. Maar laat ik je dìt zeggen: Ik ben nòg minder te vertrouwen dan hij.’
‘Toe Jef, zanik nou niet,’ zei G.J. ongeduldig. ‘Ga je mee? Anders moet ik weer in de hangmat. En ik word al beroerd in mijn maag, als ik dat ding maar hangen zie.’
‘Ja, weet je wanneer ik het wel de moeite waard zou vinden om mee te gaan?’ zei Jef. ‘Als jij en Ella verliefd op mekaar waren. O kerel, wat zou ik dan genieten. Maar nu? Wat heb ik er aan?’
‘Jef, je kunt iemand tot razernij brengen,’ steunde Gerrit Jan.
‘Nu, vooruit dan maar. Ik ga al. Ik ga al. Lastige vent ben jij. Je mag blij zijn, dat ik toch ten slotte geen wereldreis heb gemaakt.’
‘Ben ik ook,’ zei Gerrit Jan gretig.
Robbert liep fluitend de tuin in. De laatste week. De tijd was omgevlogen. 'n Leuke tijd was het geweest. Hij herdacht glimlachend het gesprek, dat hij de vorige dag met Pit had gehad na de Engelsche les. Toen ze de boeken al weer had weggeborgen, had hij zoo langs zijn neus weg gezegd:
| |
| |
‘De jonker en juffrouw Heuvelink zijn maar altijd samen tegenwoordig.’
‘Nù - sàmen,’ had ze geantwoord. ‘Dat is wat te veel gezegd.’
‘Ik geloof toch wel...’ was hij begonnen, en had toen diplomatiek de zin afgebroken.
‘Nu, wàt geloof je?’
‘Dat de jonker deze tijd niet vergeten zal. Een chauffeur ziet veel.’
‘Ja, dat zal wel.’ Onverschillig. - En toen had hij de sprong gewaagd.
‘En de juffrouw? Mag ik de juffrouw misschien ook feliciteeren?’
‘Mij? Waarmee in Vredesnaam?’
‘Ik dacht.... met mijnheer van Doorn!’
Toen had ze zoo hartelijk gelachen, dat een paar vogels uit de struiken langs de weg opvlogen. ‘O Lucas, onmogelijke jongen. Hoe kom je aan die onzin?’
‘Nee, ik dacht....’
‘Ja, jij moet vooral zeggen, dat een chauffeur veel ziet. Je bent stekeblind Lucas!’
Robbert liep fluitend de garage in. Hij floot:
‘You are my dear little princess
You are the queen of my heart....’
‘Nu vooruit dan maar,’ zei Jef. ‘Moeten we de teerbeminde halen?’
‘Ja. Lucas brengt er ons even heen. Ze wil een heiwandeling maken.’
‘Waarom juist een heiwandeling?’
‘Weet ik dat?’
‘Als je tegen me snauwt ga ik niet mee!’ zei Jef, en plofte weer neer op zijn stoel. Gerrit Jan rukte aan zijn schouders.
‘Toe nou Jef. Je wou ook niet in de tuin zitten gistermiddag.’
‘Nee, dat woù ik ook niet. Ik wil doen waar ik zin in heb. Nou heb ik zin om in een lekker koel bad te gaan liggen.’
‘Oh ellendige kerel,’ zuchtte G.J. binnensmonds.
‘Wat zeg je?’ vroeg Jef meteen.
| |
| |
‘Niets. Ik vind je zoo'n fideele vent. Een waar vriend in de nood. Een reuze kei. Kom nou Jef. Anders telefoneert ze weer. En dan....’
‘Telefòòon!’ galmde Reep uit de hall, waar hij de hockeykist inspecteerde.
‘Daar heb je ze al,’ zuchtte G.J.
‘Ik hoop, dat later een vrouw mij ook nog eens zoo teer gaat beminnen,’ verzuchtte Jef.
‘Ik dacht, dat Erica je al zoo teer beminde.’
‘Neen, die houdt nog maar alleen van mij als van een vriend!’
‘Telefoòòn!’ schreeuwde Reep.
‘Ja, stik!’ krijschte G.J.
‘Erica is nog niet ontwaakt,’ peinsde Jef. ‘Ze sluimert nog. Maar ik heb hoop, dat àls ze ontwaakt....’
Reep rukte de deur open.
‘Zeg, kom je nog? Je wordt gek van die telefoon.’
‘Kun je zelf niet luisteren idioot!’ zei Gerrit Jan.
‘Dank je wel! Ze mocht eens denken, dat jij het bent.’
Gerrit Jan slungelde de hall in.
‘Hal-lo,’ zei hij lui.
‘Ben jij daar zelf Robbert?’
‘Jàè.’
‘Hier is Ella! Dag lièveling!’
‘Daàg,’ zei Gerrit Jan.
‘Ik ben hier heelemaal alleen. Ik kan zeggen wat ik wil. Ben je ook alleen liefste?’
‘Nee.’
Ella lachte. ‘En hoe voel je je vanmorgen schat?’
‘'n Beetje slap nog. Maar 't gaat overigens wel.’
‘O gelukkig. Heb je nog zin in de wandeling?’
‘Jawel.’
‘Ik weet zoo'n heerlijk plekje, waar we samen kunnen gaan zitten. Ik zal een boek meenemen lieveling. Dan zal ik je voorlezen.’
‘Best.’
‘Verlang je er naar liefste?’
‘Bar,’ zei Gerrit Jan.
‘Heèrlijk!’ juichte Ella.
‘Nu, bonjour hoor!’
Een tjilpend geluid als van een vogel. Ella's lach. Gerrit
| |
| |
Jan keek verschrikt om zich heen of de anderen het ook hadden gehoord. - ‘Dag mijn heèrlijke prins!’
Gerrit Jan legde de telefoon neer. Mijn heerlijke prins! Wat was het leven toch beroerd ingericht. Stel dat Erica dat had gezegd... of... ja, of Lenie. ‘Mijn heerlijke prins!’ Op wolken zou hij hebben geloopen. En nu was het of duizend naalden hem prikten....
Jef stond in de eetkamer gymnastische bewegingen te maken. ‘Wàs het de Lorelei? Ja?’ Hij gaapte. ‘Zeg, ik geloof toch niet dat ik meegaa. Ik ben niet lekker.’
Gerrit Jan ging zitten bij zooveel wreed verraad.
‘Jij zult me nog tot razernij brengen. En als ik dan iets wanhopigs doe, is het jouw schuld,’ dreigde Gerrit Jan somber.
Jef gaapte weer. ‘Och nee zeg, niet schieten. Ik zal me wel opofferen. Alleen, ik voel me niet heelemaal capabel.’
‘Dan ga je maar incapabel mee. Kom vooruit, schiet nou op Jef.’
‘Wil je een vlaggetje op de auto?’
‘Zanik nou niet langer zeg.’
‘Maar het staat zoo feestelijk. Op mijn Fordje zit nog een klein vlaggetje. Dat zal ik even overplanten. 't Staat zoo innemend,’ zei Jef.
Even aarzelde Gerrit Jan. Zou hij wel verstandig doen om Jef mee te nemen? Jef was werkelijk een miserabele kerel, die tot alles in staat was. Maar hij kreeg niemand anders mee. Reep en Charles speelden hockey op het groote grasveld, Paul was alweer met Hettie op stap, en Jef was de eenige der slampampers....
‘Kom je nog?’ riep Jef nu. ‘Ik lig al haast in haar armen!’
Robbert - zoo onwijs en hatelijk stralend - reed de auto uit de garage. Maar Jef stond erop, dat hij wachten moest tot hij het magere verregende vlaggetje van wijlen zijn Fordje had overgepoot.
‘Dat lijkt naar niets!’ zei Robbert. ‘Ik zou dat lor er maar weer afdoen.’
‘Geen gevoel voor entourage heeft die kerel,’ mopperde Jef. ‘Laat zitten nou Lucas! Ik ben aan 't sfeer scheppen.’
In de auto zei Jef, terwijl het vlaggetje zielig wapperde:
| |
| |
‘Ik voel me net een overwinnaar, die trotsch een veroverde vesting binnenrijdt.’
‘Nou, zoo voel ik me heelemaal niet,’ zei Gerrit Jan.
‘Zeg, weet je wat plezierig is?’ ontdekte Jef. ‘Dat je niet in Engeland woont. Daar zou je vervolgd kunnen worden wegens het verbreken van trouwbelofte.’
‘Ik durf er een eed op te doen, dat ik niks beloofd heb,’ zei Gerrit Jan.
‘Maar ik geloof niet, zie je, dat de Lorelei je loslaat. Zelfs niet al kon je bewijzen, dat je een beroepsmisdadiger was. Ze is veel te blij, dat ze je heeft. Ik heb eens van een merkwaardig geval gehoord,’ zei Jef.
‘Zeg, als je nog eens wat weet. Ik wou, dat je 't er niet op aanlegde om me nog beroerder te maken dan ik ben!’
‘Maar daar leg ik het niet op aan!’ zei Jef verontwaardigd. ‘Ik hou je prettig bezig. Weet je wat ik straks ga doen?’ ontdekte Jef. ‘Ik ga haar het vlaggetje aanbieden met een welsprekende blik.’
‘Dan hoop ik, dat ze meteen haar liefde op jou transporteert,’ verzuchtte Gerrit Jan. Robbert aan het stuurrad lachte.
- Op de stoep stond Ella al uit te kijken. Ze had een lichtgrijs mantelpak aan, lichtgrijze kousen en schoenen, en een lichtgrijs-vilten hoed volmaakte het geheel. Lucas zag ze voorbij. Jef schonk ze een misprijzende, achtelooze blik, maar haar teedere blik was voor Gerrit Jan, die moeizaam zijn lange lichaam uit de kussens hief.
‘Dag Ròbbert!’ zei ze. Ze nam zijn rechterhand tusschen haar beide beringde handen. ‘Dag Robbert. Je ziet er nog heelemaal niet goed uit.’
‘Hallo, hallo, hallò!’ zei Jef, en hij stond potsierlijk en dik met het vlaggetje omhoog in zijn hand. ‘Hallo! Mag ik je dit aanbieden, Ella? Als bewijs van mijn - e - hoogachting en mijn - e - erkentelijkheid.’
‘Wat moet dat?’ vroeg Ella vies.
‘'t Is een klein bewijs van - e - mijn erkentelijkheid en mijn - e - hoògachting,’ zei Jef. ‘Ik had je wel graag een hulde van Flora's kinderen aangeboden, maar dat wilde Robbert me niet toestaan. En daarom - bied ik je dit simpele vlaggetje aan als bewijs van mijn - e - Hoog- | |
| |
achting, mijn - e - Erkentelijkheid en mijn - e - Sympathie.’
‘Maar wat moet ik er mee doen?’ vroeg Ella, die zich het vlaggetje in de hand zag gedrukt.
‘Tja - eh -, wat doe je met een vlag?’ informeerde Jef in 't algemeen. ‘Zwaaien dunkt me, laten wapperen. 't Staat in elk geval feestelijk. Het past zich wonderwel aan bij onze feestelijke stemming. - Hé, dag Erica!’
‘Zoo Fatty,’ zei Pit. ‘Hou je een speeg? Hallo Robbert. Je ziet er aftands uit joggie. Dag Lucas!’
Met hongerige blikken bekeek Gerrit Jan Erica. Zoo fleurig was ze in dat gebloemde jurkje met de korte witte jas. Maar de straling van haar oogen en de zachte buiging van haar stem.... ze zouden nooit voor hem zijn. Pit liep langs hem. ‘Wij gaan er vandoor, hè Lucas?’
‘Ja juffrouw.’
Jef en Gerrit Jan keken beide de auto na. Pit wuifde nog. En op de stoep stond de Lorelei en keek niet-wel-gevallig.
‘Nu, wij gaan wandelen hè?’ zei Jef. ‘Mooi weer om te wandelen. Niet zoo warm meer.’
‘Ga jij ook mee?’ Ella kon zich niet bedwingen.
‘Ja, ik ben verzot op wandelen. Ik zei dadelijk tegen Robbert, toen hij me vroeg of ik mee wou: ‘Kerel, ik ben van de partij.’
Ella prevelde: ‘Mijn boek vergeten.’ Ze liep de hall in.
‘Ròbbert!’ riep ze.
‘Ga mee,’ smeekte Gerrit Jan. ‘Ezel!’
‘Denk er niet aan. Ze is razend,’ fluisterde Jef terug.
In de hall achter een palm stond Ella. Ze pakte zijn beide handen vast.
‘Heb jij hem gevraagd om mee te gaan?’
‘Nee natuurlijk niet. Hij woù mee. Ik kon niet van hem afkomen.’
‘O lieveling, onze prachtige wandeling. Kus me dan. Gauw.’
Achter de palm kuste hij haar vluchtig. En op de stoep zong Jef:
‘Es ist im Leben hässlich eingerichtet
‘Das nebst den Ròooòsen auch die Dòrnen stehn...’
‘Nu, dan gaan we maar,’ zei Ella. G.J. keek nog eens
| |
| |
om naar het huis. Voor een bovenraam zag hij Lenie's fijne gezichtje. Wat leek ze op Erica. Hetzelfde haar. Niet zoo blond misschien. En dezelfde oogen. Alleen Pit was geestiger. Maar wat had Erica gezegd? ‘Lenie is duizendmaal liever dan ik ben.’ Hij wuifde naar boven. Hij keek nog eens om. Lenie wuifde terug.
‘O, lieveling, kus me dan.... Gauw!’
‘Wat doe je Robbert?’
‘Niets. Ik groet Lenie. Waar zijn de anderen?’
‘Over de hei naar Sonnewende. Om hockey te spelen geloof ik.’
Op de hei brandde de zon. Alleen Jef koutte. Hij koutte opgewekt en hartelijk, en Gerrit Jan had hem kunnen doodslaan.
| |
| |
‘Ja,’ zei Jef, en zijn arm schuurde langs Ella's mantelmouw. ‘Er gaat niets boven vriendschap tusschen twee mannen. Dat is het echte en ware en trouwe. Toen Robbert me vanmorgen vroeg om mee te gaan wandelen, was ik beslist niet capabel. Absoluut niet. Maar toen hij aandrong en me smeekte om hem te vergezellen, toen dacht ik aan onze vriendschapstrouw en ben mee op stap getogen. Zie je, dàt is de ware kameraadschap! Kom daar nu eens om bij twee meisjes. Die doen waar ze zelf zin in hebben. Die offeren zich niet voor mekaar op... Die....’
‘O maar ik verlang heelemaal niet, dat jij je voor ons opoffert,’ zei Ella haastig. ‘Ga gerust naar huis Jef. Hier langs dat slingerpaadje ben je er direct.’
‘Ik kan Robbert toch niet alleen laten,’ zei Jef en hij keek met aandoening in zijn blik naar Gerrit Jan's verbeten gezicht.
‘Die kerel is gek,’ zei G.J. ‘De zon brandt zeker te pal op je hersens. Je ijlt malloot!’
‘Och,’ zei Jef tegen Ella, ‘toen hij ziek was heeft hij zoò geijld. Ik heb werkelijk voor zijn verstand gevreesd. Hij had het beslist benauwd. En hij riep maar aldoor, nee Ella, je zult er om brullen, dat hij met jou verloofd was. Daar weet je zeker niks meer van hè Robbert?’ vroeg Jef trouwhartig.
‘Och klets niet,’ zei G.J.
Maar Ella, stak haar arm door de zijne. ‘'t Loopt hier zoo moeilijk.’ Ze drukte zijn arm. ‘Vermoeit het je niet te veel Robbert?’
Als op een afgesproken teeken, zoò haastig, stak Jef ook zijn hand door Ella's nog vrije arm, en zijn schouders knusjes optrekkend zei hij: ‘Gezellig zoo met z'n drietjes!!’
Ella had hem met plezier gewurgd.
Gerrit Jan zamelde zooveel vurige haat in zijn oogen als wilde hij Jef onder de grond hypnotiseeren. Liever dan nog met Ella alleen, dan met die ellendige treiterkop erbij.
Als een trouwe hond, niets beseffend van de stemming om hen heen, liep Jef, kwispelstaartend, naast hen voort. En dan opeens begon hij te improviseeren. Hij had een zware, vèrdragende stem:
| |
| |
‘Maar... haar haren zijn rood.
‘Maar... haar neus staat wat schuin.
‘Haar voetjes zijn schelpjes
‘Maar... haar toon is wat bits!
‘Zeg weet je nog,’ zei Jef, ‘hoe jij en ik altijd precies dezelfde smaak hebben gehad Robbert?’
‘Nee, daar weet ik niets van!’ weerde Gerrit Jan af.
‘Zoo! En dat meisje Bakker dan en het meisje Spoeldersloot, en Melie Gratama, en het meisje Resink en Ali van der Does... en... och, laat ik de opsomming maar staken... daar zijn we allebei toch doodelijk verliefd op geweest Robbert....’
‘Voor mijn part,’ zei Gerrit Jan.
‘'t Waren allemaal blonde meisjes met blauwe oogen hè? Ja, wij houden van blonde meisjes met blauwe oogen,’ bekende Jef Ella, wier haar een onbestemde modderkleur bezat. ‘Ja, wij zijn toevallig allebei dol op blonde meisjes met blauwe oogen.’
‘Is dat waar Robbert?’ vroeg Ella.
‘Laat hem nu maar kletsen,’ zei Gerrit Jan.
‘Nee, dat moet je nu niet zeggen Robbert,’ zei Jef. ‘Hebben wij niet beide Erica teeder bemind?’
‘Pit?!’ kreet Ella.
‘Dezelfde,’ zei Jef. ‘En als Erica gewild had... Maar och, het breekt mijn en zijn hart om daarover verder te praten....’ Jef veegde langs zijn oogen.
Ella's gang werd sleepend.
‘Ik ben zoo moe opeens Robbert,’ klaagde ze.
‘Nu, dan gaan we zitten!’ zei Jef. ‘Neem plaats. Neem plaats. Hier is een schat van een heuvel. Ga zitten Ella.’
| |
| |
Ella strekte kwijnend haar lange, hoekige gestalte tegen de schat van een heuvel aan. Naast haar ging Gerrit Jan liggen. Aan de andere kant van haar plofte Jef neer. Die verzuchtte:
‘Heerlijk is 't hier. Heerlijk zoo met z'n drieën. Ik zou best kunnen slapen en droomen van Erica!’
Ella wenschte onmiddellijk, dat Jef in een diepe, bewustelooze slaap verzinken mocht. Dan zou ze Robbert direct vragen naar Pit. Jef sloot zijn oogen. Hij ademhaalde zwaar. Ella waagde het even haar hoofd op Robbert's schouder te vleien, terwijl haar hand de zijne zocht. Maar... als in een reflexbeweging hief Jef zijn hoofd, en legde het tegen Ella's lichtgrijze schouder aan, waar het rusten bleef als een harde voetbal. En zijn hand omstrengelde teeder de haar nog restende vrije vingers....
Het was de op een na laatste avond.
‘Tante Melie, ik ben zoo weemoedig,’ klaagde Jef. ‘Er is niets voor noodig om me in weenen te doen uitbarsten.’
‘Nu, dan zal ik maar niet veel tegen je zeggen jongen.’
‘Neen, dat is het beste. Waar ga je heen Lucas met dat gezicht van een held die ten strijde trekt?’
‘Nog een eindje om met de wagen.’
‘Ga je alleen?’
‘Ja.’ Waarom Jef te vertellen, dat Erica 's morgens zelf had voorgesteld om nog eens voor 't laatst met de lantaarns op te rijden. ‘Dat moet ik toch ook eens geprobeerd hebben Lucas.’
En alles was veilig. Want Reep en Dot kibbelden samen onder de kastanjeboom. Mia en Charles zwegen bij de vijver. Gerrit Jan en Ella - ja, waar waren die gestoven... hij had nog gezien, dat Ella bijna geweldadig Gerrit Jan had meegetroond. Paul en Hettie zaten bij de piano. Paul speelde en Hettie zong zacht:
‘Drie visschers zeilden uit ver naar het Westen
Ver naar het Westen en de zon daalde neer...’
Zoo'n lieve stem had Hettie.
‘En elk dacht aan de vrouw, die hem het liefst
| |
| |
‘Ja, dat had Erica hem trachten te leeren: ‘Three fishers went sailing far into the West....’
De auto gleed het hek uit. Pit was thuis gebleven om Lenie gezelschap te houden. Zou ze werkelijk komen?
Bij de sparrelaan - de sparren leken zoo recht en donker - zette hij de motor stil. En daar wachtte hij. En door de sparrelaan kwam ze geloopen. Zoo'n smal, tenger figuurtje. Haar blonde haar lichtte.
‘Hallo Lucas, wacht je al lang?’
‘Nee, ik ben hier net juffrouw.’
‘Wat 'n prachtige avond hè Lucas?’
‘Ja juffrouw.’
Ze zette de motor aan. ‘Nu zal ik mijn kunsten eens beproeven. Toch wel een beetje ijzig zoo met licht op.’
‘'t Zal best meevallen juffrouw.’
De wagen gleed langs de donkere sparren, langs de rechte witte weg. Ze spraken niet. Eindelijk zei Pit:
‘'t Gaat toch goed. We kunnen wel teruggaan Lucas. Zal ik tot de driesprong rijden. En daar draaien?’
‘Ja, dat lijkt me wel het best juffrouw.’
Zou dàt nu het eind zijn? Zou ze niet even, even nog stilhouden? En hij kon het niet vragen.
Maar bij de driesprong reed Pit de auto aan de wegkant.
‘Even genieten van de prachtige avond. Wat lijkt de hei donker Lucas.’
‘Ja juffrouw.’
‘Nu kom ik morgenochtend niet meer Lucas.’
‘Nee juffrouw.’
‘Ik heb nog zoòveel te pakken en in orde te brengen. En morgenavond geeft de jonker een groot afscheidsfeest. Dat weet je zeker wel hè? Dan kom ik ook nergens meer toe.’
‘Nee juffrouw.’
‘Het is een heerlijke tijd geweest Lucas.’
‘Ja juffrouw.’
‘En je hebt me prachtig leeren chauffeeren.’
‘U hebt het gauw genoeg begrepen.’
Hij hoestte even. Dan zei hij: ‘En ik ben de juffrouw ook heel dankbaar voor de lessen. Ik zal er in Leiden mee doorgaan.’
| |
| |
‘O, dat is heel verstandig Lucas. Daar zul je wel betere lessen kunnen krijgen dan van mij.’
‘Maar niet prettiger,’ waagde hij. Hij keek haar even aan. Ze glimlachte.
‘Dat heb je aardig gezegd.’
‘Ik heb uit dankbaarheid wat voor u meegebracht,’ zei hij. ‘Ik hoop niet, dat U er boos om bent.’ Hij greep naast zich. ‘Wilt u dat als herinnering van me aannemen?’
Pit opende het pakje. Haar vingers beefden licht. Ze haalde het beeldig gebonden boekje te voorschijn.
‘O,’ zei ze, ‘Ships that pass in the night.’ Dat heb ik altijd zoo snoezig gevonden. Maar je hadt het niet mogen doen Lucas!’ Ze bladerde erin. Op het titelblad stond de datum: 29 Augustus. Van een dankbare leerling.
Pit stak haar hand uit. ‘Dank je wel Lucas,’ zei ze. Ze kuchte even. ‘Dank je wel.’
Een boerewagen reed bolderend voorbij. ‘Goeienavond,’ riep de voerman.
‘Goeienavond,’ zeiden ze beiden terug. Pit ging rechtop zitten. ‘Nu, we gaan terug Lucas.’
‘Goed juffrouw.’
Ze keek hem aan. Ze zou hem misschien nooit meer terug zien. Zoo'n flinke, goeie, beste jongen was hij geweest, zoo'n trouwe, eerlijke kameraad. Ze beet op haar onderlip.
‘Ik - ik kan de wagen niet aan de gang krijgen, Lucas.’
‘Laat ik het probeeren juffrouw.’
Pit dook wat weg in het hoekje. Hij reed de wagen op de weg.
‘Wilt u weer juffrouw?’
‘Nee,’ zei ze. Ze had haar hoofd afgewend. ‘Nee, rijd jij maar Lucas. Ik kan toch niet zoo erg goed zien, als de lichten branden.’
Hij reed de wagen naar huis. Bij de sparrelaan legde ze even de hand op zijn mouw. ‘Stop hier maar Lucas.’
Hij stopte. Hij sprong uit de auto. Opende het portier. Hij nam zijn pet af. Zijn haar leek bijna zwart. Pit stak haar hand uit.
‘Well. Good-bye Lucas!’
‘Good-bye Miss.’
| |
| |
‘Nee, dat is fout. Je moet zeggen Miss Erica!’ Even glimlachte ze.
‘Well. Good-bye Lucas.’
‘Good-bye Miss Erica.’ Toen trok ze haar hand los. Ze liep weg door de sparrelaan. Ze keek niet meer om. Maar hij bleef staan met de pet in zijn hand, tot haar lichte figuurtje om de kromming van de weg was verdwenen....
‘Dit is nu voor het eerst in al die dagen, dat ik met jou alleen ben Robbert,’ zei Ella.
‘Ja goddank,’ zuchtte Gerrit Jan.
Ze drukte zijn arm vaster.
‘Vin-je 't ook niet heerlijk? Weer eindelijk samen te zijn?’ Ze wachtte zijn antwoord niet af, legde haar armen om zijn hals: ‘O Robbert, en ik ben zoò ongelukkig geweest.’
‘Waarom nu weer?’ Ze zaten op eenige veilige meters afstand van de treurwilg. Gerrit Jan had de stoelen er onder vandaan gesleept. Voor geen miljoen ging hij weer onder die ellendige boom zitten. Er konden best nog erger dingen gebeuren, als hij daar in dat mystieke duister zat en de Lorelei maar schimmig zag. Dank je feestelijk.
‘Robbert, is het waar?’ snikte Ella nu, ‘dat jij verliefd bent geweest op Pit?’
‘Welnee,’ verloochende G.J. rustig zijn eerste diepere gevoelens, ‘ik ben nog nooit verliefd geweest.’
‘Behalve dan op mij natuurlijk.’
‘Nu ja!’ Zie je wel, daar had je alweer zoo'n beroerde strikvraag. De Lorelei had rechter van instructie moeten worden. Daar was ze voor geknipt!
‘Jef zei het toch ook verleden week, weet je wel?’
‘Nu ja, Jef is gek!’ zei G.J.
‘Ja, dat weet ik wel. Maar zie je, toen ik het vertelde van ons tweeën....’
‘Heb je 't verteld?’ schrok G.J. Hij voelde aan zijn voorhoofd.
‘Alleèn maar aan de meisjes. Mijn geluk was me tè machtig!’
‘Zoo, en toen?’
‘Toen deed Pit wel erg vreemd Robbert.’
| |
| |
‘Dat kan ik toch niet helpen.’
‘Och nee, dat is ook zoo. Ik ben erg dom Robbert. Je moet maar wat geduld met me hebben lieveling.’ Ella wischte haar oogen af met een klein kanten zakdoekje. Nu verwachtte ze natuurlijk weer een genegenheidsdemonstratie. Gerrit Jan legde de hand op haar hoofd.
‘Je moet nooit - e - muizenissen in je hoofd halen,’ zei hij. ‘Dat dient nergens toe.’ Hij nam zijn hand weer terug. ‘Kom zullen we eens weer opstappen?’
‘Ja direct. 't Is hier zoo zalig. Heb je 't je ouders al geschreven Robbert?’
‘Nee nog niet.’
‘Heb je 't Hettie al verteld?’
‘Nee ook niet. We zouden toch wachten tot morgenavond.’
‘Wat zal dat een onvergetelijke avond voor me worden,’ zei Ella zacht.
‘Ja, dat denk ik ook wel,’ zei Gerrit Jan.
‘Hallo, hallo, hallooòòò!’
‘Daar is Jef,’ zei Gerrit Jan hoopvol. ‘Kom Ella!’
‘Ròbbert.’ De armen om zijn hals. Haar wang tegen de zijne.
‘Hallooòòò!!’
‘Ja, we kòmen!’ riep Gerrit Jan.
‘O, dòmme lieveling,’ zei Ella.
‘Wat gek, dat we vanavond niet met de auto worden gehaald!’ Ella zei het voor de zooveelste keer.
‘Zeur toch niet,’ zei Pit. ‘Er is toch wat kapot. Dat zal Lucas eerst moeten repareeren.’
‘Daar had hij toch de heele dag de tijd voor.’
‘Wat doet het er toe?’ vond Lenie zacht. ‘We kunnen toch in onze eigen wagen gaan.’
‘Och natuurlijk,’ zei Dot, die een tango-kleurige jurk van Pit aan had en er uitzag als een ondeugend zigeunerkind.
‘Zijn jullie klaar?’ vroeg Lenie.
‘Ik ben wel wat nerveus,’ bekende Ella. ‘Ik ben zoò benieuwd wat Robbert zeggen zal.’
‘Hij zal wel doodgewoon zeggen. Mag ik jullie voor- | |
| |
stellen: “Mijn meissie!” Kom vooruit kinderen, schiet op. Ja Dot, je bent een beeld.’
‘Is die jurk niet te kort?’ vroeg Dot, die op haar teenspitsen ronddraaide.
‘Nee, heelemaal niet. Kom Doddekop gun ook een ander een blik in de spiegel der ijdelheden.’
‘Ik heb de wagen al voorgereden,’ zei Lenie, die over haar lichte jurk een lange mantel had aangetrokken. Mia stond even naast Lenie. Lenie dacht: ‘Wat zijn we ver van mekaar geraakt deze laatste weken. Niemand weet wat ik denk, wat ik voel.’
Maar in 't voorbijgaan raakte even Pit's hand haar arm.
‘Wat zie je er leuk uit vanavond,’ fluisterde Pit. Lenie's oogleden knipten....
Lenie reed voorzichtig. Ze reed kalm het hek uit. De bekende weg over. De laatste avond. Ze dacht: ‘Ik wil flink zijn. Ik wil verstandig wezen. Robbert zal niet merken, dat ik verdriet heb. En - als ik het niet meer kan dragen - dan verzin ik wel wat. Hoofdpijn, dat ik naar huis kan gaan.’ Ze zette haar tanden op elkaar. ‘Nee, ze zou flink zijn.’
‘Je toekomstige woning baadt al in een zee van licht,’ zei Pit zacht tegen Ella.
‘Mijn toekomstige woning? Nee, die zal wel in den Haag zijn,’ zei Ella.
‘Daar weet je niks van,’ meende Dot. ‘Je kunt nog wel met de dierbare Robbert naar Vuurland trekken.’
‘De ouwelui hebben een huis in den Haag op het Bezuidenhout. We zullen daar wel in de buurt gaan wonen.’
‘Is 't al zoover?’ vroeg Pit.
De wagen reed het hek binnen. Ella rekte haar hals.
‘Stond Robbert op de stoep? Nee nog niet. Wat gek!’
In de hall brandden de lichten. En in de salon gloeiden de lampen. De wagen stond knarsend stil. Nu verscheen Gerrit Jan op de stoep. Hij was in smoking, en hij leek verward.
‘Hallo! Zijn jullie daar al?’ Hij was met het uitstappen behulpzaam. Ella drukte even, lief, zijn hand.
‘Kom binnen, kom binnen,’ noodde hij. ‘'t Is een weemoedsvolle avond. De laatste avond!’
| |
| |
Hij volgde ze naar binnen. Hij nam de avondmantels aan. Ella wilde nog achterblijven, maar hij dreef ze naar de salon.
‘Wanneer zeg je 't Robbert, van ons?’
‘Nog even wachten.’
In de salon zaten de anderen. Hettie, beeldig in een zeegroene jurk, was bij de theetafel bezig. Leek tante Melie ook niet zenuwachtig?
‘Ga zitten!’ zei Gerrit Jan. Reep schoof de stoelen aan. Pit keek eens om zich heen.
‘Wat een gekke stemming is er,’ dacht ze. ‘Zou dat allemaal komen omdat het de laatste avond is?’
Toen klonken er stappen in de hall. Besliste stappen. Ze keken allemaal op. Ze keken allemaal naar de deur. De deur ging open. En op de drempel stond een jonge man, gebruind, keurig in evening-dress.
‘Lùcas!’ riep Pit. Ze sprong overeind. Ze ging weer zitten.
‘Wat is dat voor een mop?’ vroeg Ella hoog.
‘Mag ik me even bekend maken,’ zei de jonge man langzaam. ‘Ik ben Robbert Johannes Padt van Heyendaal.’
‘Ròbbert!’ Ella keek naar Gerrit Jan. ‘Wat is dat voor een krankzinnige aardigheid?’
‘Neen,’ zei Gerrit Jan. Hij nam zijn bril af, knipperde onnoozel. ‘Nee, 't is geen aardigheid. Hij is werkelijk Robbert Padt van Heyendaal.’
‘En jij dan? En jij dan?’
‘Hij is oòk nog een heel behoorlijk mensch,’ zei Jef rustig. ‘Al heet hij maar Gerrit Jan Loots. Hij is 'n vriend van Robbert. Ons aller vrind trouwens.’
Dot was de eenige, die grijnsde. Dot had de zaak onmiddellijk door! Maar Pit klemde haar avondtaschje in haar handen. Ze zag bleek.
Ella stond op. ‘Ik begrijp er niets van,’ zei ze. ‘Niets. Niets. En waarom gaf u zich dan voor Lucas uit?’
‘Ja, dat is nu de cause célèbre,’ zei Jef.
‘Omdat ik dacht,’ zei Robbert, ‘dat u mij in mijn chauffeurspakje toch wel herkennen zou. U hadt immers zoo boud beweerd, dat u de man van standing en beschaving - was het zoo niet? - altijd en overal te herkennen wist.’
| |
| |
‘O ja, bij die beruchte picnic heeft ze dat gezegd!’ jubelde Dot, die ongekende vreugde smaakte.
‘Juist. Ja, het spijt me, dat ik de onwillekeurige toehoorder was van deze woorden.’
Ella scheurde haar zakdoek in flarden. ‘Ik geloof er niets van,’ hijgde ze bijna.
‘En toen u uw - ik zou haast zeggen - verachtelijke theoriën besloot met de woorden: ‘Voor mij bestaan geen eenvoudige menschen....’
‘Mag ik me even bekend maken.
Ik ben Robbert Johannes Padt van Heyendaal.’
‘Dat heb ik niet gezegd,’ riep Ella.
‘Jawel!’ zei Pit. Het was het eerste woord wat ze sprak.
| |
| |
‘En toen ik u later achterop reed, wetend, hoe u er op gesteld was om Jonkheer Padt van Hyendaal te ontmoeten - was ooit zijn toon zoo sarcastisch geweest - ‘wist ik meteen, dat u mij als zoodanig in die maanden nooit zou zien. En daarom zei ik, dat ik de chauffeur van de jonkheer was.’
Ella gooide haar zakdoek op de grond. Ze trapte erop.
‘O wat gemeen! Wat gemeèn!’ zei ze. ‘En wie ben jij?’ Als een furie keerde ze zich naar Gerrit Jan.
‘Dat heeft Jef toch al gezegd,’ zei G.J. ‘Ik heet Gerrit Jan Loots. Eerzaam boerezoon uit de achterhoek.’
Dot proestte opeens. Ze dacht aan Ella's verheerlijking van de jonkheer. Dat hij zoo nobel was en zoo aristocratisch en zulke aristocratische handen had.
‘Lach niet!’ schreeuwde Ella. ‘Lach niet asjeblieft! Wist u er ook van?’ Ze keek naar tante Melie.
‘Ja kind, maar ik heb het nooit kunnen goedkeuren,’ zei tante Melie en wreef haar handen tegen elkaar.
‘Dus onder valsche voorwendsels heb jij je aan me opgedrongen,’ schreeuwde Ella bijna tegen Gerrit Jan. ‘Bàh, verràder!’
‘'t Gaat goe-oed,’ fluisterde Jef achter Gerrit Jan's rug.
‘Mag ik even opmerken Ella....’ wilde G.J. zich verdedigen.
‘Neen. Zwijg!’ kijfde Ella hem terug, en ze rukte haar avondtaschje naar zich toe. ‘Je begrijpt natuurlijk wel, dat ik onder deze omstandigheden er geen prijs meer op stel om u te kennen meneer - Loots!’
Jef had bijna hoera geroepen. Hij klapte zijn hand voor zijn mond.
En dan scheen plotseling de onvergelijkelijke zotheid van de situatie der laatste weken geheel tot haar door te dringen. Ze schopte een voetkussen, dat haar in de weg lag in een hoek.
‘O, wat een gemeene streek,’ zei ze. ‘Wat een ingemeene streek!’ Ze liep de hall in. Rukte haar avondmantel naar zich toe. Lenie was al bij haar.
‘Ik zal je even thuis brengen Ella. Je wilt toch naar huis is 't niet?’
‘Natuurlijk. Natuurlijk. En nooit zet ik meer een voet in dit huis!’
| |
| |
‘Dat is zeer verstandig,’ zei Reep.
‘Ze voelt eindelijk, dat ze zich onsterfelijk belachelijk heeft gemaakt,’ zei Robbert zacht.
Later op de avond. Een hoekje in de tuin bij de glanzende vijver.
‘Onze laatste avond Kaka,’ zei Reep.
‘O ja?’ zei Dot.
‘Zul je nog eens aan me denken Kaka?’
‘Natuurlijk niet.’
‘Kun je nu geen seconde lief zijn, vervelend exemplaar?’
‘Nee,’ zei Dot. ‘Dat ligt niet in mijn aard.’
‘Maar ik zàl je schrijven,’ dreigde Reep.
‘Dat kan ik je niet beletten.’
‘En zul je me terugschrijven?’
‘Misschien.’
‘En zul je dan in je brieven liever zijn?’
‘Misschien,’ zei de Kaka zacht.
Een hoekje in de tuin onder de veelgeprezen kastanje.
Daar zat Gerrit Jan met de handen om zijn knokige knieën. Hij voelde zich herboren. En naast hem zat Lenie.
‘Ik was zoò bang, dat je niet terug zou komen, toen je Ella hadt weggebracht,’ zei Gerrit Jan voor de tiende keer.
‘Natuurlijk kwam ik terug,’ zei Lenie weer.
‘Vin je... vin je me oòk een verrader?’ vroeg G.J. tragisch.
‘Welneen.’ Lenie keek neer op haar handen.
‘Ben ik voor jou nièt veranderd,’ drong Gerrit Jan, ‘nu ik geen jonkheer meer ben?’
‘Welneen,’ zei Lenie weer. Ze keek even op. Keek weer neer op haar handen.
‘Dus - Lenie -’ Gerrit Jan schoof zijn stoel wat dichterbij, ‘- ben ik voor jou precies dezelfde gebleven?’
‘Ja,’ zei Lenie zacht, - Gerrit Jan moest zich naar haar overbuigen om het antwoord te verstaan - ‘ja, precies dezelfde.’
De bank van boomstammen. En op de bank van boomstammen zaten Mia en Charles en zwegen. En op de rooie
| |
| |
stoeltjes onder de treurwilg zaten Hettie en Paul. En zwegen ook.
Maar meer dan woorden uiten kunnen was hun zwijgen welsprekend.
En bij het hek stonden Robbert en Erica, en keken uit over de verre hei.... Erica had haar handjes om de spijlen van het hek geklemd. En naast haar omklemden ook Robbert's handen de spijlen van het hek. Pit keek de weg af. Haar voetje schopte tegen het grint. Ze had zich al eenige keeren vergist door in plaats van Robbert - Lucas te zeggen. Maar hij dwong haar steeds opnieuw om zijn naam te noemen.
‘Wat ben je stil de heele avond Erica,’ zei Robbert ten slotte.
‘Ik ben kapot van al die onthullingen,’ zei Pit.
‘Nee, er mankeert wat anders aan Erica,’ drong Robbert.
Pit keek hem even aan. Ze keek weer voor zich.
Dan zei ze: ‘Wat zul je om me gelachen hebben met de jongens. Stel je voor, ik die je Engelsche les gaf. Wat zul jullie gebruld hebben om mij.’ Haar stem beefde even.
‘Neen Erica!’ Zijn handen waren nu vlak naast de hare. ‘Daar heb ik nooit over gesproken. Dat was me veèl te dierbaar Erica!’
‘Oh!’ zei Pit. Ze hield even haar adem in.
En nu lag zijn hand om de hare heen. En hij zei zacht:
‘Volgende Zondag dan kom ik met de auto naar Amsterdam - Erica!’
Ze keek naar hem op.
‘Goed... Robbert,’ zei Pit.
‘Dan kom ik kennis maken met je ouders - Erica!’
‘Goed... Robbert,’ zei Pit.
‘En dan kom je met Kerstmis bij ons in den Haag. Bij Hettie logeeren - Erica!’
‘Goed... Robbert,’ zei Pit.
‘En volgende zomer gaan we weer naar Sonnewende - Erica!’
‘Goed... Robbert,’ zei Pit.
Het was even stil. Haar hand zat gevangen in de zijne. Haar hart zong! Dan boog hij zich dicht naar haar over.
| |
| |
‘Erica, wie vind je liever... Lucas of Robbert?’
‘Nu, ik geloof.... ik geloòf.... ik geloof warempel Lucas!’ zei Pit.
En dan verscheen op de stoep van Sonnewende Jef. Hij liep de stoep af. Hij liep voorzichtig langs het gras. Hij meende overal gefluister van stemmen te hooren en zacht gelach en hooge, blijde kreten.
En midden op het grasveld, met de handen in de zakken, bleef Jef staan. Hij wierp zijn hoofd achterover. Hij keek naar de maan, die bleekjes te voorschijn kwam. En luid en smachtend en jammerend zong Jef:
‘Ich weiss nicht, was soll es bedeuten,
Dass ich so trau-aurig bin....’
|
|