| |
| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk VII.
‘Tea for two, and two for tea
For me and you and you and me
Tralalala - tralalala - alòne...’
‘O, daar heb je haar weer,’ zei Ella.
Pit kwam de kamer, waar het ontbijt al klaar stond, binnendansen. Ze danste om de tafel. Ze maakte bespottelijke kniebuigingen, spreidde met beide handen haar lichtgestreepte zijden rokje. Ze floot en danste.
Mia zei: ‘Wat mankeert je eigenlijk?’
‘'k Ben dol van plezier,’ zei Pit. ‘Compleet stapel.’
‘Waarom?’ vroeg Mia.
‘Weet ik niet. Dat is juist het leuke.’
‘Toe Pit, ga zitten,’ zei Lenie.
Pit boog diep voor Ella. Ze legde de hand op haar hart.
‘Beminnelijke jonkvrouw, doe mij de onuitsprekelijke eer om slechts eenmaal met mij om de tafel te dansen.’
Ella verwaardigde zich niet eens te antwoorden.
‘En als ik nu de jonkheer was met de schoone naam! Zou jij je dan ten dans laten leiden?’
‘Och, schei toch uit, ik begrijp niet, dat je al zoò vroeg in de morgen...’ knorde Ella.
‘Vroeg in de morgen, zonder zorgen
‘Met een opgewekt gemoe-oed...’ jubelde Pit.
‘O, ben je weer in zoo'n ongenietbare gilstemming,’ zei Ella.
‘Dat noemt ze ongenietbaar,’ klaagde Pit. ‘Ken je niet de veelzeggende woorden:
| |
| |
‘Wo man singt, da setz dich ruhig nieder
Böse menschen haben keine Lieder?’
‘Geef me de boter eens door,’ verzocht Ella strak aan Mia.
‘Waar blijft Dot toch?’ vroeg Lenie.
‘Die schuumt nog in de badkamer rond,’ zei Pit. ‘Ik maak jolijt tot zij binnentreedt.’
‘'t Is maar gelukkig, dat Juf op haar kamer ontbijt,’ vond Ella. ‘Ze zou zich anders ergeren.’
‘Mensch, erger je niet... Erger ànderen...’ zong Pit als een aria uit de opera, terwijl ze een vingerdoekje met ring als een wapen door de lucht zwaaide.
‘Ik geloof beslist, dat je zoo idioot doet, omdat je vandaag mag leeren chauffeeren,’ berispte Ella.
Pit stond middenin een bevallige pirouette stil. Ze tikte tegen haar voorhoofd. ‘Dat is het natuurlijk,’ zei ze. ‘Daarom ben ik zoo dol van pleizier. Stom, dat ik dàt niet gecombineerd heb. Denk je, dat hij mij zal komen halen?’
‘Het interesseert me niets,’ zei Ella.
‘O, kon ik op u vertrouwen...
‘Gij schoonste aller vrouwen...’ begon Pit weer, om onverwacht opnieuw over te gaan in een luidruchtig ‘Tea for two,’ waarbij ze met zwaaiende armen om de tafel danste, tegen Albert op, die met het toastrek binnenkwam.
Alberts uitgestreken gezicht werd een graad langer. Hij wankelde even. Het toastrek wankelde. Pit greep zich vast aan zijn ellebogen, die scherp als messen waren. Ella fronste. Ook Lenie keek ontstemd. Mia schudde haar hoofd. Frisch en onaangedaan kwam Dot binnen.
‘Hallo,’ riep Pit, ‘je bent een kwartier te laat. Ik heb ze hier aangenaam bezig gehouden. Ga je vanmorgen met me rijden Dot? Je weet, ik mag voor het eerst leeren chauffeeren.’
‘Ik denk er niet over,’ zei Dot, die ging zitten op de stoel, die Albert gedienstig uitschoof. ‘Wat heb ik eraan om alleen achter in die wagen te hangen?’
‘Wat ga je dàn doen?’
‘Met een boek de hei op.’ Dot knikte naar Pit. ‘Ik amuseer me wel hoor!’
| |
| |
‘Ik heb een honger als een paard.’ Pit keurde de ontbijttafel. ‘En ik heb vannacht van de jonkheer gedroomd.’ - Albert sloot zacht de deur. - ‘Ja heusch! Hij zag er ook zoò schattig uit gisteravond. Vond jullie niet? En de roos, die hij op had, heeft hij mij gegeven.’
‘Wanneer?’ kreet Ella, tegen haar zin.
‘O, toen we even alleen in de hall waren.’
‘Je hebt er natuurlijk om gevraagd,’ snibde Ella.
‘Nee, heusch niet lieve. Hij zei, dat hij me even jong en frisch vond als een rozeknop en dat hij...’ Pit klapte een hand voor haar mond. ‘Ach nee,’ zei ze dan, ‘dàt mag ik niet verder vertellen. Maar de roos ga ik drogen....’
Drie paar verschrikte oogen keken naar Pit. Alleen Dot at onverstoorbaar.
‘Ik kan me alleen niet begrijpen...’ begon Lenie, ‘je bent heelemaal niet met Robbert apart geweest.’
Pit greep zich vast aan zijn ellebogen.
‘Dat denk je maar....’ Pit snoof geheimzinnig. ‘En volgend jaar komt hij de roos inlossen. Heeft hij zelf in mijn oor gefluisterd.’
‘Och, ze jokt het,’ zei Mia. Ze schudde de donkere helm van haar langs haar oorten. ‘Kijk Dot eens lachen.’
‘Ik lach alleen, omdat ik zoo in mijn schik ben, dat Pit zoo'n verovering gemaakt heeft,’ snoof Dot.
‘En Robbert neemt nooit noemenswaard notitie van je,’ zei Ella.
‘Maar je vergeet, hoe gereserveerd ik ben.’ Pit bekeek
| |
| |
critisch een stukje toast. ‘Ik houd me op mijlen afstand. Dat imponeert hem natuurlijk.’
‘Dus je wou beweren, dat wij....’
‘O nee,’ zei Pit.
‘Nu, wat zeur je dan?’
Pit zweeg, at door met een geheimzinnig gezicht.
‘Je moet niet denken, dat je aardig bent Pit.’ Lenie fronste de fijne, blonde wenkbrauwen.
‘Denk ik ook heelemaal niet. En dat kan me bovendien ook niets schelen. Als Robbert me maar aardig vindt.’
De telefoon rinkelde. Ze sprongen alle drie op, Lenie, Mia en Ella. Dan, licht-kleurend, gingen Mia en Ella weer zitten.
‘Hallo,’ riep Lenie. ‘Jà. Ben jij daar Robbert? Ja, ik heb uitstekend geslapen. Jij ook? - Wat zeg je? - O leuk. Graàg. Wat zeg je? - Ja, ik weet zeker, dat de anderen het ook leuk zullen vinden. Nu dag hoor. Dààg.’
Ze legde de hoorn neer.
‘Robbert vroeg of we vanmiddag met hem een groote wandeling willen maken. En ik heb maar ja gezegd.’
‘Vroeg hij nog naar ons?’ Ella keek gepasseerd.
‘Ja zeker. Hij vroeg of jullie 't ook leuk zouden vinden. En ik zei maar jà. Dat is toch zoo hè?’
‘Natuurlijk,’ zei Mia zacht.
‘En vroeg hij nog speciaal naar mij?’ Pit keek ondeugend.
‘Nee, heelemaal niet.’
‘Zie je nu wel,’ zei Ella vinnig, ‘dat ze alles maar gefantaseerd heeft?’
‘Nu, om eerlijk te zijn, ik heb het alleen maar gedroomd,’ bekende Pit. ‘Waar het hart vol van is, loopen de droomen van over. Dot zei zelf, dat ik vannacht een paar maal “Robbert” gegild heb en “lieveling”, is 't niet Dot?’
‘Ik zou de onzin niet durven herhalen,’ fantaseerde Dot onvervaard.
‘Je moest je schamen,’ zei Ella.
‘Och waarom?’ Pit trommelde met haar mes en vork op het bordje. - ‘I love you in the morning and I love you....’
| |
| |
‘Ik zou me schamen, als ik zoo met mijn gevoelens te koop liep,’ smaalde Ella.
‘Als ik zoò goed mijn gevoelens zou kunnen verbergen,’ verbeterde Pit. ‘Die gansche Robbert kan mij geen steek schelen.’ Ze knipte met duim en wijsvinger in de lucht.
‘Hoe laat is het? Kwart voor tien? Mag ik opstaan gastvrouw?’
Ze was al door het open raam in de tuin gesprongen, voor Lenie wist wat er gebeurde. ‘Kom je aanstonds ook Dot?’ riep ze. ‘De weg door het raam is de kortste.’
In de tuin was Janus bezig rozen af te snijden.
‘Goeienmorgen Janus,’ riep Pit al van verre.
Janus bracht een doorgroefde wijsvinder halverwege zijn strooien hoed.
‘'n Mooie dag hè?’
‘D'r komt harde wind,’ zei Janus.
‘Juist leuk. Laat 't maar waaien.’
Janus keek Pit even aan, schudde zijn hoofd, alsof hij ontdaan was over zooveel optimisme.
‘Allemenschen wat een mand met rozen! Ga je de Burcht versieren Janus?’
Op die lichtzinnige vraag verwaardigde Janus zich niet eens te antwoorden.
‘Je bent precies de Rosencavalier Janus.’
‘Ja, toe maar,’ zei de beminnelijke.
‘Ik ga vandaag voor 't eerst leeren autorijden.’
‘D'r komme ongelukken van,’ voorspelde Janus somber.
‘Zou je denken?’
‘Vast as een huis.’
‘Nu, dan mogen we wel innig afscheid van mekaar nemen. Bekijk me nog maar eens goed Janus.’ Ze draaide langzaam voor hem rond. Ondanks zichzelf keek Janus haar aan.
‘Je mot 't zelf wete. 't Kan mij niks schele,’ gromde hij.
‘Uhu. Krijg ik een van die mooie rozen om op mijn jasje te steken? Ja?’ Ze zocht een zachtrose rozeknop uit, hield die tegen haar wangen.
‘Kleurt hij mij Janus?’
Janus toonde een paar bruine, brokkelige tanden in een van zijn zeldzame lach-grijnzen, waarmee hij in een beter humeur scheen te komen.
| |
| |
‘Dat zal een ander je beter vertellen as ik,’ zei hij.
Pit nam de steel van de roos tusschen haar tanden.
‘Ik geloof, dat je aanleg hebt om coquet te worden Janus. Lijk ik zoo op Carmen?’
Janus, die nog nooit van Carmen gehoord had, en al weer verzonken was in zijn gewone donkere stemming, zei: ‘Veur mien part.’
‘Si tu ne m'aimes pas je t'aime
‘Mais si tu m'aimes, prends garde à toi,’ dreigde Pit. ‘Versta je dat Janus?’
Janus haalde alleen zijn schouders op.
‘Als jij me niet mint, zal ik jou beminnen
‘Maar als je me mint, pas op voor mij... Gevaarlijke woorden hè Janus?’
Voòr Janus evenwel antwoorden kon, kwam Dot aangestoven:
‘Wat sta jij met Janus te coquetteeren? Morgen Janus.’
De doorgroefde wijsvinger werd even opgelicht.
‘Ik hoor de auto al,’ zei Pit. ‘Hoor je niet Dot? Even mijn jasje halen.’
Ze liepen samen naar binnen, sprongen samen de treden weer af. Al loopende schoot Pit in het felgekleurde, korte manteltje met de wollige kraag, die zich flatteus om haar ranke halsje vleide. De auto stond al voor het bordes stil. Robbert salueerde.
‘Dag Lucas.’ zong Pit.
‘Goeienmorgen,’ zei Dot. Dan vertrok ze haar gezicht tot een grimas. Want achter uit de wagen sprong Reep.
‘Goeienmòggen. Mòggen!’
‘Bonjour,’ zei Pit. ‘Ga jij je aan me toevertrouwen?’
‘Nee, dank je feestelijk,’ weerde Reep af. ‘Ik kom Dot jouw afwezigheid vergoeden.’
‘Daaraan heb ik anders heelemaal geen behoefte,’ zei Dot kattig.
‘Ik dacht, dat je mij met open armen ontvangen zou,’ zuchtte Reep.
‘Ik heb je toch zeker gisteravond die indruk niet gegeven.’
‘Maar natuurlijk. Je kent toch zeker wel de befaamde woorden: Was sich liebt, das neckt sich?’
‘Schei asjeblieft uit met die ouwe mop,’ verzocht Dot.
| |
| |
‘En omdat je me gisteravond zoo geneckt hebt, ben ik vannacht in de eenzaamheid van mijn kamer tot de overtuiging gekomen, dat je me lieben moet.’ Reep legde even de hand op zijn hart.
‘Nu, ik hoop, dat ik je in drie minuten tot normalere gedachten brengen kan,’ snauwde Dot.
Pit, reeds met éen voet in de auto keek met haar schelmsche oogen van Dot naar Reep. Robberts gezicht was als uit steen gehouwen.
‘Nu, jullie zult je ongetwijfeld wel amuseeren,’ knikte Pit. ‘Zullen wij dan maar gaan Lucas?’
‘Best juffrouw.’
Reep en Dot keken de auto na.
‘Zullen wij dan ook maar gaan?’ vroeg Reep.
‘Het kan me niets schelen, waar jij naar toe gaat.’ Dot keek onverschillig naar Reep in zijn lichtgrijze pak met de slappe boord en de fleurige das. ‘Al ging je naar Làp land, maar ik ga alleén de hei op.’
‘Toevallig,’ glunderde Reep, ‘ik ook.’
‘Maar ik ga een andere kant uit dan jij.’
‘Toevallig. Ik ook,’ zei Reep.
Frits, die 's morgens bij 't nuchter ontwaken zijn gesprek met Dot van de vorige avond veroordeeld had als krankzinnige nonsens, was na het ontbijt tot de conclusie gekomen, dat hij zich toch wel eens overtuigen wilde, of Dot na een nacht van zoete droomen ook milder gestemd was. Nu, de ontvangst was verre van mild. Reep haalde haast onmerkbaar zijn schouders op. Maar goed ook. Hij maakte een kleine, spottende buiging.
‘Tot ziens,’ zei hij. Weg wandelde Reep.
Een beetje verbluft keek Dot hem na.
‘Rare snijboon,’ dacht ze. Fluitend liep ze het huis binnen.
Ella, die uit de eetkamer kwam, vroeg: ‘Was Frits daar al?’
‘Ja,’ zei Dot kortaf.
‘Wat wou hij?’
‘Mij maar even zien.’
‘Jou zien? Wat gek. Is hij dan al weer weg?’
‘Ja.’
‘En waarom wou hij jou zien?’
| |
| |
‘Ik denk, dat hij naar me verlangde,’ praalde Dot.
Ella keek zoo verbaasd, alsof ze zich niet kon voorstellen, dat er ooit iemand naar Dot zou kunnen verlangen. Dot grijnsde wijd, terwijl ze naar boven liep om haar boek te halen.
‘Zullen we hier even stil houden?’ vroeg Pit. ‘Het duizelt mij.’
‘Best juffrouw.’
Robbert reed de wagen aan de kant van de weg, zette de motor af. Pit vouwde de handen om haar knieën.
‘Ik geloof, dat ik geen autohersens heb,’ zei ze. ‘Ik ben al jouw leerrijke opmerkingen al weer vergeten.’
‘O, maar dat went wel,’ zei Robbert kalm.
‘Denk je heusch?’
‘Ja, natuurlijk.’
Pit dook in de zakken van haar jasje.
‘Ik heb nog wat chocola warempel. Hou je van chocola Lucas?’
‘Jawel juffrouw.’
Pit brak de reep in tweeën.
‘Asjeblieft Lucas.’
‘Dank u wel juffrouw.’
Pit knabbelde chocola. Ze keek uit over de hei, met een rij donkere boomen op de achtergrond. Drie, vier witte vlinders speelden dansend om en over elkaar. In de verte, boven de boomen, steeg een blauwe rookpluim van een voorbijrijdende trein boven de boomen uit. Pit had een gevoel, alsof ze heel ver van de bewoonde wereld verwijderd was. Ze knabbelde chocola, en keek eens op zij naar Robbert. 'n Ferme neus, dacht ze, en 'n ferme kin. Maar waarover moest ze in vredesnaam met hem praten? 'n Beetje ijzig was het wel. Ze leunde haar kin op haar hand, tuurde weer weg van Robbert. Ze merkt niet, hoe Robbert naar haar keek. Hij dacht: ‘Wat heeft ze een stralend haar en geestige oogen. Wat 'n pittig recht neusje en 'n lieve mond!’ Maar toen Pit omkeek, zag Robbert weer strak voor zich. Pit ging energiek recht op zitten.
‘Ben je al lang bij meneer van Heyendaal in betrekking Lucas?’
| |
| |
‘Een paar jaar juffrouw.’
‘Bevalt het je?’
‘O ja, best.’
‘Is hij nogal geschikt?’
‘Heel geschikt juffrouw.’
‘Zoo. Ik dacht, dat hij nogal eigenaardig was.’ Robbert verbeet zich. Ook dat stralende, blonde kind was niet beter den de anderen. Het eerste beste gesprek leidde al weer automatisch naar de jonkheer.
‘Hij is heelemaal niet eigenaardig juffrouw.’
‘Zoo.’ - Stilte. Bijen zoemden. Een auto schoot voorbij. ‘Wat 'n steenen beeld,’ dacht Pit. Ze kuchte eens even.
‘Ben je wel eens in 't buitenland geweest met de jonkheer?’
‘Jawel juffrouw.’
‘In Frankrijk?’
‘Ja. En in Engeland.’
‘Ben je ook in Parijs geweest?’
‘Ja juffrouw.’
‘En in Londen?’
‘Ook juffrouw.’
Pit had hem wel graag even gestompt. Wat een hark!
‘En hoe vond je Londen?’
‘Heel druk juffrouw.’
‘En Parijs?’
‘Oòk druk,’ zei Robbert.
Pit gaf het op. Het scheen, dat je met een chauffeur over andere onderwerpen moest converseeren. Zou ze hem vragen of hij een meisje had? Maar dat was misschien te voorbarig zoo'n eerste keer. Dat kon ze beter voor een volgende les bewaren. En àls hij een meisje had, zou dat onderwerp hem misschien wat kunnen ontdooien. Maar als hij meisjeloos was, zou hij zeggen: ‘Nee juffrouw.’ En dan was daarmee de conversatie weer doodgeloopen. Pit zuchtte eens. Ze gaapte verstolen.
Hoera! Een nieuw onderwerp daagde in haar brein.
‘Doe je aan sport Lucas?’
‘Ja juffrouw. Voetbal en...’ Hij aarzelde even.
‘Nu en?’
‘En tennis juffrouw.’
Pit straalde opeens.
| |
| |
‘Tennis jij? Wat leuk.’ Robbert dacht: ‘Ja, dat had je van een chauffeur niet verwacht kleine rakker.’ En om het meer aannemelijk te maken, zei hij:
‘De jonker heeft het me geleerd juffrouw.’
‘Nu, die kan er anders een bedroefd beetje van,’ zei Pit kalm.
Robbert had wel willen glunderen. Wat deden die woorden hem een ontzaglijk plezier.
‘Och, dat gaat nog al,’ zei hij.
Pit knipoogde vol verstandhouding.
‘Kom, kom,’ zei ze ondeugend.
Het was, of het simpele feit, dat ‘de jonkheer’ in tennis-capaciteiten te kort schoot, het ijs gebroken had. Pit leunde een arm op het portier.
‘En hou je van muziek. Lucas?’
‘Ja, heel veel juffrouw.’
‘Doe je aan muziek?’
‘Ik zing maar een beetje juffrouw. En ik speel ook een beetje viool.’
Pit dreigde hem met haar vinger.
‘Ik geloof, dat jij àl te bescheiden bent Lucas.’
Zoo van dichtbij gezien waren haar oogen violet.
Robbert lachte maar eens, alsof hij verlegen was.
‘Als we nu eens weer komen tennissen op Sonnewende, moet jij eens meedoen Lucas. Ik heb zoo'n idee, dat jij flinke harde smashes geven kunt. En wat die anderen spelen, dat is doodgewoon kaatsballen.’
Ja, een echte chauffeur zou nu stamelen en blozen. Het blozen ging niet op commando. Het stamelen wel.
‘Maar - u - ver - vergeet, ik - ik kan toch niet - als - chauffeur...’
‘Onzin. Waarom niet?’ zei een verontwaardigde Pit. ‘Als je toch goed tennissen kunt, want dat kun je, is 't niet Lucas?’
‘Ja, dat gaat nogal juffrouw.’
‘Leuke bescheiden boy,’ dacht Pit. ‘Welnu,’ zei ze, ‘dan zal ìk wel zorgen, dat je meedoet.’
‘Maar hoe zouden de anderen erover denken?’ waagde Robbert.
‘Wat kan mij dat schelen? En die zullen het trouwens wel goed vinden ook.’
| |
| |
Robbert zweeg even. Dan zei hij: ‘Ik ben toch bang, dat Juffrouw Heuvelink...’
‘Och, wat kan mij juffrouw Heuvelink schelen! Zeur toch niet zoo Lucas,’ zei Pit.
Hij vond haar verontwaardiging allerliefst.
Opnieuw stoof een groote auto voorbij. Pit ging rechtop zitten.
‘Zullen we eens weer van wal steken?’ zei ze. ‘Wat zijn ook weer de eerste handgrepen? Zie je wel, wat een uil ik ben, Lucas?’
's Avonds aan tafel zei Gerrit Jan:
‘Ik hoop niet, dat u het te druk vindt tante Melie, maar ik heb de Burchtvrouwen gevraagd om hier te komen musiceeren.’
‘Nee, ik vind het heelemaal niet te druk jongen,’ zei tante Melie.
‘Maar ìk vind het te druk.’ Reep schudde zijn hoofd. ‘Allemenschen, waar moet dat heen, wanneer we die kinderen altijd over de vloer hebben.’
‘Ik dacht overigens, dat jij ie voor éen van die kinderen nogal interesseerde,’ merkte Paul zoetsappig op.
‘We zijn niet allemaal met jouw liefdes-saus overgoten,’ smaalde Reep.
‘Dus ik kan me weer in mijn kamer gaan opsluiten.’ Robbert zuchtte quasi-tragisch.
‘Behalve wanneer we je noodig hebben,’ zei Gerrit Jan.
‘En dan om te musiceeren,’ smaalde Reep. ‘Jij hebt net zoo veel muzikaal gevoel als een hyena.’
‘Zelfs àls ik dat had, zou je het prijzenswaard in me moeten vinden, dat ik het ontwikkelen wil.’ Gerrit Jan kneep zijn uilebril wat vaster. ‘Ella wil duetten met me instudeeren heeft ze gezegd.’
‘Nu, dan vlucht ik de hei op,’ schrok Reep.
‘Och, maar dat kan toch heusch heel aardig zijn,’ zei tante Melie.
‘Als u hem maar eerst eens hebt hooren balken, zult u die boudgesproken woorden wel gauw intrekken,’ plaagde Robbert.
‘Geen enkele avond schiet er meer over voor een gezel- | |
| |
lige bridgepartij,’ plaagde Reep. ‘Je moet altijd maar op je voordeeligst zijn, en....’
‘Wees blij,’ zei Gerrit Jan. ‘Met bridgen ben je zeer zeker op je onvoordeeligst. Dus...’
‘Je bent een echte salonheld geworden.’ Reep bediende zich nog eens overvloedig. ‘Er is met jou gewoonweg niet meer te praten.’
‘Ja, 't is moeilijk converseeren met verstandige menschen,’ erkende Gerrit Jan.
‘Weet je, wat ik alleen zoo jammer vind,’ zei tante Melie. ‘Dat Robbert nu weer zoo'n heele avond alleen moet zijn.’
‘Och tante Melie, beklaagt u hem maar niet. Die lacht in zijn vuistje, dat hij van de corveé ontslagen is.’ Reep knikte naar Robbert, die wat afwezig teruglachte.
‘We hebben een wandeling gemaakt vanmorgen. Kòlossaal,’ zei Gerrit Jan.
‘Dat is al de vierde keer, dat we dat hooren,’ spotte Paul.
‘En ik heb zoò leuk met ze geboomd.’
‘Ook dàt weten we,’ zei Reep. ‘Had je je lange grijparmen om alle drie heen?’
‘En ik heb afgesproken....’
‘O help ons!’ zei Reep. Hij heeft weer wat afgesproken....’
‘Dat we morgen of overmorgen met z'n allen gaan pic-niccen. In twee wagens. De ladies zullen voor de fourage zorgen. En u gaat ook mee tante Melie.’
‘Dat is dan de eerste verstandige opmerking, die ik sedert dagen van je vernomen heb,’ prees Robbert.
Gerrit Jan streek over zijn bultige voorhoofd.
‘Soms duizelt het mij,’ zei hij. ‘Al die genegenheid - er zijn momenten, dat ik er kapot van ben.’
‘Ja, 't zijn sterke beenen, enz. enz.,’ prevelde Reep.
Toen ze later over het grasveld de meisjes zagen aankomen, vluchtte Robbert naar boven.
‘Het is, alsof bloemen tot menschelijk leven gekomen zijn,’ dweepte Gerrit Jan. Reep trok zijn wenkbrauwen op.
‘Ik vind, dat het onverantwoordelijk is, als we deze
| |
| |
grappenmakerij tot het eind toe volhouden. Die kerel wordt een levende verzenbundel.’
- Op zijn kamer boven had Robbert schrijfgerei naar zich toegetrokken. 'n Pracht gelegenheid om Hettie eens te antwoorden. Hij schreef: ‘Sonnewende 12 Juli.’ Hij kraste met de pen op het vloeiboek. 'n Leuk, jolig kind, die Pit. Niet aanstellerig. Wat had ze gezellig naast hem gezeten in de auto, als een echte kameraad. Stevige, kleine knuisten had ze. Hij schreef op het vloeiboek: Erica - Erica Wendelaar - Erica Wendelaar - E.W. - Erica - Wendelaar. 'n Lieve naam Erica. Zoet en welluidend. Erica! Dan kraste hij zorgvuldig door alle Erica's heen. Zou ze hem in zijn chauffeurspakje als mensch gaan waardeeren? Robbert staarde door het open raam naar buiten. Van beneden klonk gepraat en gelach. Af en toe het geluid van tante Melie's rustige stem. En Ella's schelle sopraan. Hij boog zich uit het raam. Lauwe druppels - het was plotseling gaan regenen - vielen op zijn gezicht. En dat - ja, dat was de stem van Pit, en haar blijde, prettige lach. Waarom zou ze lachen? Zou Reep krankzinnig doen? Of Gerrit Jan zich uitsloven met het uitkramen van zijn opgeschroefde nonsens? Robbert streek wat ongeduldig door zijn haar. Och, die kinderen lachten zou gauw....
Beneden zat Pit naast tante Melie in de diepe canapé. Pit vlocht genoegelijkjes de franje van het zijden tafelkleedje tot dunne vlechtjes en op tante Melie's schalksche vraag: ‘En hoe beviel het chauffeeren vanmorgen?’ antwoordde ze even schelmsch:
‘O puik! Ik heb de beeldigste bochten genomen. En ik ben achteruit een hek binnengereden. En ik heb eigenhandig gezwenkt!!’
‘Ja - a, Lucas is een expert op dat gebied,’ lachte tante Melie. ‘Hoewel ik toch niet verwacht had, dat je zulke buitensporige vorderingen zou hebben gemaakt.’
Pit spreidde wijd haar handen. ‘Ja, ik schijn een autorijgenie te zijn. Zelf nooit vermoed.’
‘Je mag wel oppassen, dat jij je niet laat verleiden om tè stoute dingen te doen. De Duivelsberg oprijden of iets dergelijks. Ik zal Lucas instructies geven.’
‘Tante Melie,’ zei Pit - die genoegelijke naam gleed maar zoo ongevraagd over haar lippen, terwijl ze zich
| |
| |
dicht naar haar overboog - ‘ik ken er geen klap van. En ik leer het nooit, geloof ik.’
‘Is - e - Lucas nogal geduldig?’
‘Ja, buitengewoon.’
‘Hij is niet erg spraakzaam wel?’ zei tante Melie.
‘Nee. Dat is wel een bezoeking,’ vond Pit.
‘Maar hij is een brave jongen.’
‘Ja, die indruk heb ik ook wel gekregen. Braaf maar plankerig. Heeft hij een meisje?’
‘Nee kind. - Ach, maar dat weet ik ook niet,’ zei tante Melie en nu lachte ze voluit.
‘Vanwaar die hilariteit?’ vroeg Gerrit Jan, die Ella een benauwenis vond. Ella wòu over muziek praten en over de duetten, die ze zich voorstelde met hem te gaan instudeerren. Stomme zet van hem om niet meteen te zeggen, dat hij geen noot kon lezen. Nu moest hij ettelijke dagen offeren om de noten te leeren, als Paul of Robbert hem wilde helpen tenminste. Maar morgen had hij alvast een keelaandoening. Die zijden scarf van Robbert zou hem wel staan.
‘Vanwaar die hilariteit?’ herhaalde Gerrit Jan.
‘O, ik vroeg gewoon aan tante Melie of Lucas een meisje heeft,’ zei Pit.
‘Lucas een meisje?’ zei Gerrit Jan, die niet direct kon combineeren, bête.
‘Ja,’ zei Pit. ‘Is dat zoo'n wonder?’
Gerrit Jan vleide zich naast Pit neer. Hij duwde zijn rug tegen de weeke leuning van de canapé. Plotseling bezon hij zich.
‘Ach Lùcas!’ ontdekte hij dan.
Pit keek hem eens van opzij aan.
‘Ik geloof niet, dat jij aan over-snuggerheid lijdt,’ constateerde ze kalm.
Tante Melie, die nog verstolen lachte, stond op om Paultje te hulp te komen, die plotseling voor het onafwendbare feit stond Ella, Lenie en Mia aangenaam bezig te houden. Hij trok zoo'n pijnlijk gezicht en zag er heelemaal zoo hulpeloos uit, dat Tante Melie een catastrophe vreesde. Ja, Paul keek verlicht, toen ze tusschen Ella en Lenie zitten ging.
Gerrit Jan schoof wat dichter naar Pit toe. Eens zien.
| |
| |
of hij niet de macht bezat die kleine tijgerin te bekoren.
‘Och, waarom zou ik over-snugger zijn,’ zei Gerrit Jan.
‘Nee, jij kunt het er misschien wel zonder doen,’ meende Pit. ‘Je hebt van die types, die geen hersens noodig hebben.’
‘Ik loop er niet mee te koop,’ zei Gerrit Jan.
‘'t Zou ook een schijntje geven.’ Pit slikte een gaap in.
‘En waarom wou jij weten of Lucas een meisje heeft?’
‘Zoo maar. Ik interesseer me voor hem.’
‘Dat is bedenkelijk.’
‘Heelemaal niet. Ik heb graag een onderwerp, waarover ik met hem kouten kan.’
‘Ah juist.’ Gerrit Jan haalde zijn zijden borstzakdoekje wat verder te voorschijn. Pit wierp er geen blik op. Hij kuchte eens.
‘Uit betrouwbare bron heb ik vernomen,’ zei hij dan, dat Lucas zich nogal - e - interesseert voor - e - het keukenmeisje van mijn hospita in Leiden.’
‘Hoe heet ze?’ vroeg Pit.
‘Ja, dàt weet ik niet. Lientje of Dientje of Mientje.’
‘En hoe ziet ze eruit?’
‘O, gewoon. Dik. Met - e - met rooie wangen en blond en - hoe - noem je dat?’ Gerrit Jan wees op zijn voorhoofd.
‘Niet heelemaal frisch?’ vroeg Pit en er was naast afschuw een groote dosis ongeloofwaardigheid in haar stem.
‘Nee, stel je voor,’ schrok Gerrit Jan. ‘Ik bedoel ponney. Heet het zoo niet? Van die haarfranje.’
‘O ja,’ zei Pit verlucht. ‘Dus dik en blond met roode wangen en ponney. Heeft ze kort haar?’
‘Dat weet ik niet. Ik heb haar nooit van achteren gezien.’
‘Is 't een aardig meisje?’
‘Ja kind, dàt weet ik ook niet,’ zei Gerrit Jan braaf. ‘Ik weet alleen, dat ze heerlijk kookt. Ja, Lucas krijgt wel een vrouw later, die goed koken kan.’
‘Gelukkig voor hem.’ Pit speelde met de zilveren kwast van haar japonnetje.
‘Dat is zeker gelukkig voor hem. Ik vind altijd... wat gaat u doen tante Melie?’
‘Even kijken of er nog spuitwater genoeg is.’
| |
| |
Gerrit Jan was al bij de bel.
‘Laat Lucas dat toch doen. Blijft u nu maar rustig zitten tante Melie.’
Gerrit Jan keerde weer op zijn schreden naar de canapé terug. Hij zag nog net, dat Dot en Reep samen de tuin inliepen. Met verbeten jalouzie keek Ella naar Gerrit Jan's smalle rug.
Gerrit Jan zat. Hij deinde even op en neer.
Een tikje op de deur.
‘Wat is er van uw dienst jonker?’ De bescheiden stem, de strakke figuur van de chauffeur.
‘Och, kijk jij even of er nog spuitwater is - e - Lucas. En breng dan meteen een paar syphons mee naar boven.’
‘Heel goed jonker.’
Pit neuriede zacht. Ze zat wat afgewend van Gerrit Jan. Nee, direct gemakkelijk maakte ze het hem niet. Gerrit Jan legde een kussen achter Pits rug.
‘Ik houd heelemaal niet van kussens in mijn rug,’ zei Pit.
‘O, maar wel van dit,’ zei Gerrit Jan. ‘Dit kleurt zoo goed bij je blonde haar.’ Hij nam de zilveren kwast, die op zij van haar japonnetje hing, in zijn handen, speelde er mee.
Een klop op de deur. De bescheiden stem, die zei:
‘Er waren nog drie syphons jonker. Ik heb ze alle drie maar meegenomen.’
‘Heel goed Lucas.’
Robbert - in de deur staand - afwachtend of Gerrit Jan nog wat zeggen zou, zag onmiddellijk hoe Gerrit Jan's beenige vingers speelden met de zijden kwast van Pits jurk. Hij fronste even zijn wenkbrauwen. Ze scheen erop gesteld te zijn. Dus tóch....
En Pit, met de handen om haar knieën gevouwen, keek naar Robbert. Ze kon zich niet voorstellen, dat hij zich interesseerde voor een dikke Dientje of Mientje met rooie wangen en ponney. Hij was iemand, die toch zeker wel... Ze bewoog haar schouders, alsof ze iets van zich afschudde. Wat kon het haar schelen.
‘Verder nog iets van uw dienst jonker?’
Gerrit Jan bewoog hooghartig zijn hand.
‘Nee - nee - dank je wel.’
Dan bezon Pit zich:
| |
| |
‘Morgenochtend weer om tien uur Lucas?’
‘Heel best juffrouw. Als de jonker het goedvindt.’
Wat leefden zijn bruine oogen op. Ze werden ‘menschelijk’ dacht Pit. Hij leek opeens geen machine meer. ‘En ik zal probeeren om snuggerder te zijn Lucas.’
‘U leert het gauw genoeg,’ zei hij glimlachend.
Pit knikte tegen hem. Ze merkte niet eens, dat Gerrit Jan de kwast nog vast had. De deur werd weer bescheiden dichtgetrokken.
Gerrit Jan zei:
‘Ik ga mee morgenochtend.’
‘Waarom?’ vroeg Pit.
‘Ik wil er wel eens bij zijn.’
‘Maar waarom?’
‘Eens kijken welke vorderingen je maakt.’
‘Ik dacht, dat jij morgen ging pic-niccen.’
‘Nee, ovèrmorgen kindje,’ zei Gerrit Jan. ‘Dat hebben we straks afgesproken.’
‘Je zult me afleiden,’ snibde Pit.
‘Ik voel me zeer gevleid,’ zei Gerrit Jan.
En Pit, die als een nachtmerrie voorvoelde, hoe Gerrit Jan achter haar rug zou zitten, had wel kunnen stampvoeten.
‘Je hoeft je anders heelemaal niet gevleid te voelen,’ smaalde Pit. ‘Ik heb heel onvleiende gedachten.’
‘O, tòch niet,’ fleemde Gerrit Jan.
Pit rukte opeens de kwast uit zijn handen.
‘Ik zou me maar eens met Ella gaan occupeeren,’ zei ze dan. ‘Die ziet bloed gewoonweg.’
‘Wil je me zoo graag kwijt?’
Pit zuchtte. ‘Nee,’ zei ze. ‘Als ik ja zeg, geloof je me immers toch niet. Ik wijs je alleen op je gastheersplichten.’
‘Als ik maar weer terug mag komen,’ zei Gerrit Jan.
‘O, griezelig graag.’ Pit nam zich voor, om desnoods bij tante Melie op de knie te gaan zitten. Maar zoo'n weeïg tête à tête met de jonkheer moest vermeden worden.
‘Lach dan eerst tegen me Erica.’
Erica sperde haar mond open, toonde al haar gezonde tanden en kiezen.
‘En zul je dan lief voor me zijn?’
‘Wacht maar af.’ Pit keek geheimzinnig.
| |
| |
Gerrit Jan legde de hand op zijn hart.
‘Dit uur was het schoonste van mijn leven,’ zei hij.
‘Nu, dàt spijt me voor je,’ zei Pit hartgrondig.
En ternauwernood was Gerrit Jan weer teruggeslenterd naar Ella, die lichtelijk boudeerde, naar Lenie, die toch liefjes glimlachte, naar Mia, die wat afwezig staarde en naar tante Melie, die opgewekt zei: ‘Zoo jongen, kom je ons ook eens weer gezelschap houden?’ of Pit liep door de hall naar de tuin. De regen was weer opgehouden. Alles geurde. Ze hief haar gezicht. Voor zich uit zag ze Dot en Reep gaan. Dot slingerde met haar armen, en keek onverschillig weg van Reep. Pit ging onder de kastanjeboom zitten. De bladeren waren zoo dicht, dat de tuinstoel niet eens nat was. Ze kruiste haar lichte schoentjes over elkaar. Ze verlangde er opeens naar om bij haar ouders te zijn, die nu logeerden in een geestig dorpje.
‘Je hoeft je anders heelemaal niet gevleid te voelen,’ smaalde Pit.
Ze voelde zich eenzaam. Als het niet àl te bespottelijk was, zou ze graag even willen huilen. Ze beet op haar onderlip. Ze hoorde Dot zeggen: ‘O, ik heb het best prettig bij tante Mies. Maar natuurlijk mis ik vader en moeder nog zoo vaak.’
| |
| |
En Reep, die antwoordde - ‘was dat werkelijk Reep, de snauwer?’ -: ‘Ja, dat kan ik me innig indenken Dot.’
‘Daar heb je Pit warempel. Wat doe jij hier kind?’
‘Uitblazen,’ zei Pit.
‘Storen we je?’ vroeg Reep, ‘in je overpeinzingen?’
‘O nee, heelemaal niet.’
Dot plofte ook neer. ‘Wat is 't hier verrukkelijk.’
Reep leunde tegen de tuintafel. Hij stak een sigaret op.
Door de open ramen kwam het geluid van Ella's meesterlijke pianospel.
‘Een wals van Chopin,’ zei Pit.
Ze keek naar de verlichte ramen. ‘Als Ella speelt, sleept ze me mee gewoonweg.’
Reep rookte onaangedaan. ‘Mij sleept ze niet mee gelukkig,’ zei hij. En hij trachtte Dot's blik vast te houden, maar die keek een andere kant uit. Hij had leuk en kameraadschappelijk gepraat, en dan vond ze hem heel geschikt, maar daarom lonkte ze nog niet terug, als hij dat misschien verwachtte.
‘Hé,’ zei Pit opeens, toen de laatste toon van de wals weggestorven was, ‘boven is ook een raam verlicht. En wie leunt daar uit?’
‘O, dat zal Robbert zijn,’ zei Reep onverschillig.
‘Robbert! Welnee, die zie ik hier vandaan staan.’
‘Och - nu ja - ik bedoel - wàar zei je?’
‘Kijk. Daar boven de salon.’
‘O dàar!’ zei Reep, alsof hij er nu pas achter kwam. ‘Dat is de kàmer van Robbert. Ik denk, dat Lucas daar de boel opruimt.’
‘O,’ zei Pit. Ze bleef naar het raam turen. Lucas had de ellebogen op de vensterbank gestut. Hij scheen aandachtig te luisteren. Zou hij denken aan de dikke, blonde Dientje, die zoo goed kon koken? Zou hij verlangen, dat die nu bij hem was - en zou hij dan met haar praten over... Hier stokten Pits gedachten. Neen, ze had geen flauw begrip waarover Lucas en Dientje zouden kunnen praten....
Ella begon de Sonate Pathétique te spelen.
Pit leunde achterover. Ze sloot haar oogen. Achter haar oogleden brandden opeens de tranen....
| |
| |
- Voor de deur van Robberts kamer stonden hij en Gerrit Jan stil. Robbert had de meisjes naar huis gebracht.
‘Zeien ze nog wat?’ vroeg Gerrit Jan.
‘Neè.’ Robbert zei het wat kortaf.
‘Heeft de lieve, blonde Erica niet de groeten voor mij meegegeven?’
‘Nee. Waarom zou ze?’
‘Zij belooft een stralende schoonheid te worden,’ dweepte Gerrit Jan. ‘'n Zeldzaam beeldig gezichtje heeft ze.’
‘Ja, dat zul je vanavond wel goed hebben kunnen constateeren. Je zat zoo dicht naast haar,’ zei Robbert.
‘Wil je wel gelooven,’ zei Gerrit Jan, ‘dat ik compleet niet weet, waar ik mijn affecties moet plaatsen? L'embarras du choix. Maar die kleine, schattige Erica....’
Robbert deed zijn kamerdeur open.
‘Welterusten,’ zei hij.
|
|