| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XV.
In de weken, die toen volgden, viel mijn staf van leeraren van de eene verwondering in de andere. Ik werkte als een maniak. Grevelink dacht natuurlijk, dat het een resultaat was van ons conflict, en ik liet hem in die zoete waan. De avond voor mijn examen zei hij, ten aanhoore van Grootma:
‘Ik heb alle vertrouwen in Judith. Wanneer de zenuwen haar geen parten spelen, heeft ze een heele mooie kans.’
‘Ik geloof niet, dat Juut zoo heel veel last van haar zenuwen heeft,’ veronderstelde Grootma opgewekt.
‘Ja, dat denkt u maar,’ zei ik somber. ‘Daaronder lijd ik altijd in stilte.’
‘In elk geval zullen wij er maar het beste van hopen’, besloot Grevelink. En met deze vage wensch zeilde ik de nacht in. Ik dronk slooten water, sliep geen krummel, en voelde me, toen ik de volgende morgen naar het examen toog, als een vroolijk kalf, dat met al zijn geestvermogens in volle werking, naar de slachtbank wordt gevoerd. Mijn drie dagen examen gingen als een benauwde droom voorbij. Grootma, die me voorzichtig naar bijzonderheden vroeg, antwoordde ik bijna snauwerig: ‘Ik weet er niets - niets - niets van hoe ik het gemaakt heb. 't Is net, of ik er niet bij ben geweest.’
| |
| |
‘Dat klinkt heel hoopvol,’ lachte Grootma en knuffelde mij. ‘Het hindert niets hoor, je hebt in elk geval je goede wil getoond. En nu neem ik je mee voor een heerlijke groote autotocht en we denken aan geen examen meer.’
De volgende dag kon ik de uitslag gaan halen. Ik wilde er niet aan denken. Ik wilde genieten van mijn autotocht met Grootma. En ik genoot werkelijk. We aten in Bussum en ik werd zelfs luidruchtig boven mijn soep.
‘Zoo mag ik je zien,’ zei Grootma. ‘Zullen we ons nu eens vermaken met de groote verrassing? Je bent er net voor in de stemming, dunkt me.’
‘We gaan met z'n allen naar het buitenland,’ ried ik.
‘Mis,’ zei Grootma.
‘U gaat met me mee naar huis.’
‘Mis,’ zei Grootma.
‘Wij gaan samen op reis, U en ik.’
‘Mis,’ zei Grootma.
‘U gaat met Dicks Vader en Moeder op reis.’
‘Mis,’ zei Grootma en proestte.
‘U gaat een tehuis stichten voor uw soepkinderen.’
‘Mis,’ zei Grootma.
‘U gaat trouwen met het soepkind zonder vest.’
‘O Juut, vreeselijk kind,’ steunde Grootma. ‘Houd nu maar op met raden. Want ik huiver voor je volgende pogingen.’
‘Het kan me ook nièt schelen,’ zei ik toen onverschillig. ‘Het eenige wat me interesseert is het zwaard van Damocles.’
‘Wat?’ vroeg Grootma eenigszins ontsteld.
‘De uitslag,’ zei ik somber.
- Arm in arm met Grootma tuften we achter Smit's rechte rug weer naar Amsterdam terug. De weilanden geurden. De koeien stonden tot aan hun koppen in een geheimzinnige dauw. Grootma zei:
| |
| |
‘Wanneer je nòg dichter naar me toeschuift Juut, lig ik over eenige minuten op de straatweg.’
‘Mag ik u dan even kalm knijpen?’
‘Dat mag,’ zei Grootma genadig.
We tuften Amsterdam binnen en ik ging wat rechterop zitten. Het was een mooie avond geweest. Maar er kwam nog een lange nacht, en dan het zwaard van Damocles.
‘U wilt zeker niet met me blijven doorrijden vannacht?’ opperde ik deemoedig.
‘Waarom Juut?’
‘Dan hoef ik tenminste niet naar bed.’
‘Wat zou Smit zeggen, als we hem dit voorstelden?’ Grootma ging er direct gretig op in.
‘Hij zou denken, dat ik een slechte invloed op U had.’
‘Waar wel iets van waar is,’ zuchtte Grootma.
Smit stopte onberispelijk voor Grootma's huis.
Achter Grootma hopste ik de Hall binnen. Christien met haar vastgenagelde gummihakken deed geruischloos de deur achter ons dicht.
‘O ja, mevrouw, mijnheer Grevelink is hier geweest. En mijnheer heeft een briefje voor U achtergelaten. Ik heb het op uw bureau gelegd.’
Ik stortte me achter Grootma de kamer binnen. Grootma liep op het bureau toe. Ik viel over de tafel heen.
‘Grootma, lees het niet astublieft. Het is de uitslag. Laat me eerst flauw vallen.’
‘Juut, dwaas kind, riep Grootma en zette haar pink in de envelop.
‘Heusch, het is geen gekheid. Ik voèl me flauwvallen,’ kreunde ik. ‘Ik word heelemaal naar van binnen.’
‘Ik zal niets zeggen, wanneer ik het gelezen heb,’ zei Grootma. ‘Dan kun je inmiddels je krachten vergaren.’
| |
| |
Rits, daar ging de envelop open.
‘Grootma, roep maar hoera, als ik er door ben,’ smeekte ik.
En blij en opgewekt jubelde Grootma:
‘Hoèra, hoera!’ - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
De volgende dag om drie uur stond Smit met de auto voor. ‘Nu gaan we naar de groote verrassing,’ zei Grootma.
‘Ik snap er niets van,’ zuchtte ik instijgend.
‘Maar goed ook, anders zou veel van de charme worden weggenomen.’
‘Moet ik mijn oogen dichtdoen?’ veronderstelde ik zoetsappig.
‘Voorloopig nog niet,’ beloofde Grootma vaag.
‘Dit is Bussum,’ zei ik, toen we door dit dorp eden.
‘Heel goed opgemerkt,’ zei Grootma.
‘En nu rijden we naar Hilversum.’
‘Ook juist.’
‘Is er nog wat van die Indische vrienden van U terechtgekomen?’ - Ik begon me weer voor de dagelijksche bijzonderheden te interesseeren.
‘Die wonen sedert gisteren in het paleisje, wat ik je destijds heb laten zien.’
‘Komen we er voorbij?’
‘Dat kàn tenminste.’
‘Maar ik wil er niet heen,’ zei ik. ‘Ik voel me net een feestvarken. En ik wil niet bejubeld worden.’
‘Ik geloof, dat een Indische familie, die je heelemaal niet kent, direct in jubelkreten zal uitbarsten, als ze jou ziet,’ zei Grootma ontnuchterend.
‘Nu, en dàn ben ik teleurgesteld,’ zei ik onlogisch.
Grootma schudde opeens van de lach.
‘Ik praat niet meer met jou. Je spreekt wartaal.’
‘Mijn hersens hebben geleden onder al dat stu- | |
| |
deeren. Dat merkt U nu.’ Ik keek triomfeerend naar Grootma.
‘Ik zou er maar niet zoo trotsch op zijn.’ Grootma tikte me tegen mijn wang. ‘Hoe vind je 't hier?’
Ik keek eens snuivend om me heen.
‘Beeldig Grootma.’ We reden langs een statige weg. In de verte zag ik iets wits opdoemen.
‘Kijk, nu rijdt Smit toch langs het paleisje van mijn vrienden,’ wees Grootma.
‘Och lamme Smit,’ bromde ik. ‘Grootma, u krijgt me niet naar binnen. Ik verstop me onder de bank. U kunt doen wat U wilt.’
We kwamen dichterbij. Ik zag een groot groen gazon en daarop een groote tuin-parasol.
‘Zoo'n parasol hebben wij precies, Grootma,’ begon ik onbenullig - en toen kon Grootma me nog net bij een slip van mijn jas vasthouden, anders was ik uit de auto gerold en door Smit tot moes gereden. Want over het gazon kwam Maatje aangeloopen. Maatje in een witte jurk en blootshoofds.
‘Bent u daar eindelijk?’ riep ze al van verre. En ze wuifde met beide armen. Even keek ik Grootma aan. Toen was ik de auto al uit, struikelde over Smit's onberispelijke teenen. En daar voelde ik Maatjes handen om mijn gezicht.
‘Dag Juutekind, - kindjelief - voel je je sterk genoeg voor vele surprises?’
‘Ik hoop, dat ik niet sterf van blijdschap,’ zuchtte ik tegen Maatjes elleboog aan. ‘Maar ik zal mijn best doen om kalm te blijven.’
‘Kom dan nu mee naar Vader,’ zei Maatje en sloeg haar arm om mijn middel.
Het was een sprookje uit de duizend en een nacht. Het was of de kamers uit ons dorp, dat zoo ver weg leek, alsof het in Afrika lag, waren overgebracht door een negerslaaf in een nacht toen alles sliep, naar het witte paleisje dat droomde op het groene grasgazon.
| |
| |
Want in het paleisje was Vaders kamer, zooals ik die het laatst had gezien. En op de divan lag Vader. En een klimroos keek om de hoek van het raam. Maatje deed zacht de deur dicht.
Ik stond bij de divan en opeens wist ik niet wat ik zeggen moest.
‘Juut,’ zei Vader, ‘krijg ik dan heelemaal geen
| |
| |
welkomsgroet van je? Ik heb er zoolang op moeten wachten Juut.’
Ik lag al bij de divan neer met mijn hoofd op Vaders handen, en Vader streelde mijn haar. ‘Heelemaal niet boos Juut. Alleen zoo blij, zoo heel blij dat ik je zie.’
Ik keek Vader maar zwijgend aan. ‘Je begrijpt er niets van hè kind.’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik hoef ook niets te begrijpen Vader, het zal allemaal wel goed zijn, zooals het is.’
‘Dat is een heel gezonde levensbeschouwing,’ lachte Vader. ‘En nu moet je vertellen Juut. Ik heb van Dicks Vader en Moeder gehoord, dat je zoo sterk in beschrijvingen bent. Laat mij daarvan ook eens profiteeren. Hoe heb je 't gehad bij Grootma?’
Ik streek door mijn krullen. Ik vertelde van alle mogelijke dingen, die niets beteekenden. Er zong een vogeltje in mijn borst. Eindelijk vroeg Vader:
‘En nog wat gewerkt? Niet veel zeker.’
‘Gaat nogal,’ zei ik.
‘Nu, in elk geval zul je het volgend jaar niet veel moeite hebben,’ trachtte Vader me op te beuren.
‘Och, dat weet ik niet. Misschien....’ De vogel wilde mijn borst uitspringen.
‘Kom, kom,’ zei Vader en legde zijn hand op mijn hoofd. ‘Dat zal wel wat meevallen.’
‘Laten we het hopen,’ zei ik en zuchtte een diepe zucht voor ik de sprong waagde, ‘want ziet U, het is niet de derde klas zooals U denkt! Het is de vierde!!!’
‘De vierde?’ vroeg Vader verbaasd.
‘Ja, de vierde,’ zei ik en zakte ademloos op een punt van de divan neer.
‘Daar begrijp ik niets van,’ zei Vader.
‘Ik heb heusch examen voor de vierde klas gedaan. Zonder onvoldoendes er door.’
| |
| |
Toen trok Vader me naar zich toe. ‘Vertel me nu alles eens kalm,’ zei hij zacht. Zijn oogen waren als twee zachte lichten.
‘Goed, maar eerst even huilen,’ zei ik en weende al mijn overtollige tranen op Vaders jasmouw uit. Toen ik uitgehuild en uitverteld was, zei Vader de woorden, die me direct kracht gaven om nòg drie jaar met een staf van leeraren te werken: ‘Mijn lieve, dappere meid, je weet niet, hoè trotsch ik op je ben!’
Nu werd het een volmaakt sprookje uit de duizend-en-een-nacht. Maatje bracht me naar mijn kamer. En op mijn kamer stond Klaasje en spreidde een ongekende jurk over het bed uit.
‘Maatje is dit alles werkelijkheid? Of worden we aanstonds weer overgeplaatst naar het dorp in de woestijn?’
‘Ziet Klaasje er niet werkelijk uit?’ zei Maatje. ‘Nu dan! We drinken om half vijf thee onder de parasol. Kun je dan klaar zijn Juut?’
‘Ik moet eerst Klaasje kriebelen om te hooren of ze nog leeft. Dan zal ik me in die nieuwe onbekende jurk storten.’
Maatje verdween lachend en Klaasje riep: ‘Juut, je laat het hoor. Ik schreeuw het heele huis bij mekaar.’
Ja, dat was levend genoeg. Ik kriebelde Klaasje tot ze op de grond zat in een dubbelgevouwen lachstuip. En toen kriebelde ik haar de kamer uit. Er zouden nog wel meer verrassingen komen. Ik slingerde me in de jurk. Die paste me, als in een sprookje.
We dronken thee onder de parasol. Vader lag bij ons in een groote stoel. Grootma zei: ‘En hoe vind je de groote verrassing Juut!’
‘Ik zeg maar niets,’ zei ik. ‘Ik laat alles maar over me komen.’
Maatje schonk thee. Ze reikte Vader zijn kopje, legde haar hand op zijn schouders.
| |
| |
‘Begrijpt ons Juutekind nu wel, dat we hier heerlijk bij elkaar blijven?’
‘Ik begrijp alles; ook, wanneer we aanstonds met parasol en al in Azië worden overgeplant.’
Toen zei Grootma: ‘Ik zal het je nu maar vertellen Juut. Dit is nu onze toekomstige zomerresidentie.’
‘En wij zeker de Indische vrienden.’
‘Knap kind,’ zei Grootma.
‘En dit alles’ - ik omvatte huis en tuin met een wijde armzwaai - ‘het resultaat van uw geheime correspondentie?’
‘Alweer geraden.’
‘En vind je dit geen ideaal rustoord voor Vader?’ vroeg Maatje.
Ik knikte tegen Vader. Vader knikte glimlachend terug.
‘Zalig,’ zei ik. ‘O, 't is hier heerlijk.’ En onverschillig, terwijl ik mijn hak in 't gras boorde, liet ik er op volgen: ‘Waar hangt Jaap eigelijk uit?’
Ik heb Vader nooit zoo hartelijk hooren lachen.
‘Ja, dat is hun befaamde tweelingliefde,’ zei Maatje. ‘Jaap komt straks met Dick van Veen. Overmorgen komen Roel en Gijs. Dan gaan ze twee weken kampeeren op de Veluwe.’
‘O, gelukkig,’ zuchtte ik. ‘En vertel nu ook maar meteen Maatje, dat volgende week de familie Spoel hier komt met Wander en Tonia, en dar ze een zomerresidentie betrekken vlak naast de onze.’
Toen hief Maatje haar armen omhoog en zei: ‘Spaar me’.
Vlak voor den eten kwamen twee stoffige, vuile, individuen op twee onbehoorlijke fietsen het hek binnengereden. Dat waren Jaap en Dick. Ze hadden voor hun plezier gefietst. Ik keek onverschillig naar Dick en mijn tweelingbroer. Trouwens, ze keken ook onverschillig naar mij.
‘Dag Juut.’
| |
| |
‘Bonjour,’ zei ik.
Maatje duwde ze elk in éen van de twee badkamers, die we bezaten en daar kwamen ze menschelijker uit. Ze waren aan tafel heel opgewekt, alleen zei Jaap zeldzaam-onbehoorlijke dingen, toen hij hoorde van mijn vierde klas-succes, zoó erg, dat Vader hem de mond moest snoeren.
Na den eten zwierf ik alleen de tuin in. Ik riep tegen Grootma, die op het balcon van haar kamer stond:
‘Ik ga uw bezitting verkennen. Als ik over een uur niet terug ben, ben ik verdwaald. Zendt u dan speurhonden uit?’
‘Ja,’ riep Grootma terug.
De tuin was een rozentuin. Er geurden allemaal rozen om me heen. En midden tusschen de rozen stond een witte bank. Daarop vleide ik me neer. Toen zag ik, hoe Dick uit de serre kwam en rondkeek. Ik wist, dat hij rondkeek naar mij. Hij stapte spiedend tusschen de rozen door.
‘Hallo,’ zei ik.
‘Hallo! Ik kom even bij je zitten.’
‘O graag,’ zei ik en slingerde met mijn beenen.
‘Verdraaid kranig van je, zeg Juut, dat je voor de vierde klas geslaagd bent.’
‘Nou,’ zei ik. Ik wipte een kiezelsteen weg met mijn teen.
‘Juut.’
‘Ja?’
‘Je moet heel veel groeten van Vader en Moeder hebben.’
‘O, dank je wel. Je Moeder heeft me pas geschreven,’ zei ik met pathos en dacht opeens aan Minca en de wilde beesten.
‘Ja,’ zei Dick en schuifelde ook met zijn teenen in het grint. ‘O, weet je 't al?’
‘Ik weet niets,’ zei ik. ‘En als jij oòk nog een
| |
| |
verrassing voor me hebt, dan knap ik. Ik kan niet veel meer hebben, zie je.’
‘Misschien weet je 't ook wel,’ zei Dick. ‘Ik kom ook in Amsterdam.’
‘Hè?!’
‘Ja, ik kom bij jullie op de vijfjarige. Dat wist je toch wel?’
‘Neen.’
‘Wat dacht je dan, dat ik zou gaan doen?’
‘Me nooit in verdiept.’
‘Juut!’ zei Dick.
‘Heusch,’ knikte ik. ‘Er zijn toch massa's andere vijfjarigen in het land.’
Toen keek Dick zoó teleurgesteld, dat ik even mijn hand op zijn mouw legde.
‘We zullen mekaar dan wel vaak zien,’ voorspelde Dick hoopvol.
‘Ja, maar ìk ga studeeren,’ zei ik kerelachtig.
‘Juut, wat doe je raar,’ zei Dick.
Ik dacht aan de wilde beesten. ‘Jij doet raar,’ zei ik en gooide mijn neus in de wind. ‘Nooit heb je wat van je laten hooren in al die jaren, en nu opeens...
‘Noòit heb jij een woordje voor mij in moeders brieven gezet in àl die jaren....’ begon hij.
Toen klonk Jaaps liefelijk geluid.
‘Dick, waar zit je. o, zit je daar! Zeg, ik heb een schitterende voetbalplek ontdekt. Kom je mee kijken zeg?’
Dick stond op. Hij keek me opeens smeekend aan.
‘Ga je ook mee Juut?’
Met een sprong was ik van de bank. Ik gooide mijn armen in de lucht. Jaap keek broederlijk.
‘Ja jongens, kom, ik ga mee!’
|
|