| |
| |
| |
Hoofdstuk XIII.
Het regende. Ze zaten na den eten met z'n allen in de groote conversatiezaal. Er was een licht geroezemoes van vele internationale stemmen. De overigens zwijgzame Comte de Monte Rémar zat vrij uitbundig te praten met zijn jonge verloofde, terwijl de gravin-moeder door haar lorgnon rondkeek. Jan van Altenburg kwam binnen, en bleef staan praten bij de rolstoel van het Engelsche vrouwtje. Marijke, die met een knoeierig borduurwerkje bezig was, keek even vluchtig naar hem. Het trof haar hoe los en ongedwongen Jan van Altenburg in zijn bewegingen was. Had ze dat dan nooit anders gezien? Frits lag in een diepe stoel, en trachtte voorbij Mevrouw van Altenburg steeds Marijke's blik op te vangen.
Het kliertje kwam goedennacht zeggen. Hij stootte tegen alle mogelijke tafeltjes, en struikelde over Frits z'n lange beenen. Frits hief laconiek zijn stelten omhoog en zette het kliertje weer overeind. Die vond dit een gereede aanleiding om tegen Frits te gaan leunen, en aan te kondigen:
‘Ik heb fijn ezeltje gereje vandaag. Mòòrd!’
‘Dan moet je nu maar gauw naar bed,’ zei Marijke tactvol. Ze wist hoe het kliertje Mevrouw van Altenburg steeds irriteerde.
‘Welterusten hoor,’ zei Frits alvast.
‘Welterusten mevrouw, welterusten juffrouw, welterusten mijnheer.’
Ze zeiden alle drie, terwijl ze het kleverige, klamme handje drukten: ‘Nacht Eugène.’
Hij gaf Frits in het voorbijgaan nog een tik op zijn schouder. ‘Nou tjòm dan,’ zei hij en holde weg.
‘Wat een vreeselijk kind,’ zei Mevrouw van Altenburg.
Jan kwam bij hun tafeltje staan.
‘Kan ik vanavond de auto krijgen, Moeder?’
| |
| |
‘Wat ga je dan doen?’
‘We wilden naar Monte Carlo vanavond. Frits en ik.’
‘Nu alweer?’
‘Ik heb zoo'n veine gehad gisteravond,’ begon Frits. ‘Als ik vanavond zoo'n veine heb, Marijke kind...’
Maar Jan viel hem haastig in de rede: ‘En we nemen Frans niet mee, Moeder. Ik vind het vervelend, dat hij al die tijd op ons loopt te wachten.’
Mevrouw van Altenburg keek naar buiten. ‘Met die regen. En al die nare bochten. Is dat nu wel verstandig?’
‘Och Moeder, ik zal dood-voorzichtig rijden.’
‘Maar niet te laat thuis komen, hoor.’
‘Als ik de bank heb laten springen, moeten we wel naar huis,’ zei Frits, terwijl hij zich verhief.
Mevrouw van Altenburg glimlachte even. Met een zekere trots keek ze de beide jongelui na, terwijl ze door de conversatiezaal liepen. Frits had nog in het voorbijgaan gezegd:
‘Nu, naai maar prettig, Marijke. Wat wordt het? Een paar pantoffels voor mij?’ Marijke had daarop gezwegen. En nu was de groote auto weggetuft. Mevrouw van Altenburg had nog gewuifd. Zij niet. Natuurlijk niet. Had ze zich ooit zoo eenzaam gevoeld. Had ze ooit in overmoed naar huis geschreven, dat zij ook naar Monte Carlo zou gaan, om, zooals Frits zei, de bank te laten springen? En nu... Nu waren Jan en Frits al zoo vaak naar Monte Carlo geweest, maar zij werd niet mee gevraagd. Zelfs Frits, in al zijn loslippigheid, sprak daar niet meer over.
Een stem naast hun tafeltje zei: ‘Do you mind to make a fourth, Mrs. van Altenburg?’
‘O yes, I should like it. Marijke, neem jij mijn tasch en mijn shawl mee.’ Ze stond op. Marijke volgde dociel. Toen ze in het speelzaaltje kwamen, waar de beide andere dames van de bridge-partij al wachtten, zei Mevrouw van Altenburg genadig-vriendelijk:
‘Je kunt nu doen wat je wilt, Marijke.’
‘Dank U,’ zei Marijke zacht. ‘Une petite amie,’ was ze, had Mevrouw van Altenburg eens gezegd. ‘Une petite amie...’ Nee, ze was gewoon, wat ze altijd in het Rusthuis geweest was. Een verzorgster, een helpster. En waar ze steeds gelukkig was ge- | |
| |
weest in haar werk van zorgen en dienen, was ze nu onbevredigd en eenzaam, o zoo vreeselijk eenzaam...
Twee weken daarna - het was half Augustus, en Marijke had 's morgens een brief van Ruut gekregen, waarin hij haar opgewekt vertelde, dat hij voor zijn candidaats was gezakt, en dus niet naar Menton kon komen - zei Mevrouw van Altenburg aan het ontbijt:
‘Mijn zoon en ik gaan vandaag naar Juan-les-Pins, Marijke. Daar logeeren een paar oude vrienden van mij. Wij blijven daar overnachten.’
‘Ja mevrouw?’ zei Marijke. En ze kreeg plotseling het plezierig idee, dat ze nu de heele dag kon doen, wat ze wilde. In zee liggen, Oud-Menton doorsnuffelen, of maar heel gewoon in de Jardin-Publique op een bankje zitten met een boek.
‘Ik kan je natuurlijk in vol vertrouwen achterlaten.’
‘Ja mevrouw.’
Toen ze de suit-case pakte - Mevrouw van Altenburg en Jan liepen al in de tuin - voelde ze zich wonderlijk bevrijd. Maar tegelijkertijd dacht ze: ‘Het is maar één dag, dat ik mezelf kan zijn. Het is maar één dag, dat ik die akelige reserve van me af kan schudden. En Frits, ja, die zal ik trachten te ontloopen.’
Doch later bij de auto - Marijke had nog een dunne plaid aangedragen - was ook Frits daar. Hij leunde tegen het portier, waar Jan zat, en zei vergenoegd: ‘Een fijn ritje naar Juan-les-Pins.’ En dan zacht, terwijl Mevrouw van Altenburg Marijke nog eenige inlichtingen gaf, tegen Jan: ‘Ik zal me best vermaken hoor. Ik zal wel op Marijke passen.’
Jan zei zacht terug: ‘Je kunt haar beter alleen laten.’
Frits hing nu met zijn halve lengte in de auto. ‘Jaloersch?’ spotte hij.
‘Nonsens,’ zei Jan kortaf. ‘Ik denk alleen aan Marijke.’ En dan met stemverheffing, toen hij zag, dat zijn moeder zich van Marijke afwendde: ‘Nou kerel, wil je mee, of wil je niet mee.’
En Frits, van de treeplank springend: ‘Nee, niet mee. Ik ga rusten vandaag. De heele dag rusten.’
Toen Jan van Altenburg, voordat de auto het groote hek was
| |
| |
uitgereden, nog eens omkeek, zag hij, dat Marijke reeds verdwenen was, en Frits in al zijn hulpelooze lengte nog op dezelfde plaats stond.
Marijke was naar haar kamer gegaan. Ze spiedde voorzichtig in de tuin. Ja, Frits was er nog. Dan verkleedde ze zich vlug in haar badpakje, schoot haar badjas aan, en sloop door de achter-uitgang van het huis naar buiten. Ze holde een zandig, weinig begaan paadje af, ze sprong over blootgewoelde boomwortels, haar badschoentje vloog voor haar uit, ze pikte het met haar teenen weer op, ze stond aan zee. Alleen. Ze danste van verrukking, ze gooide haar badjas af en zingend liep ze de golven tegemoet.
Maar 's middags aan de lunch zat daar een puriteinsche Marijke tegenover een ongelukkig uitziende Frits.
‘Waar was je vanmorgen?’
‘Zwemmen,’ zei Marijke, terwijl ze voorzichtig macaroni met tomaten at.
‘We hadden toch samen kunnen gaan.’
‘Waarom?’
Frits keek even beleedigd. ‘Waarom?’ herhaalde hij. ‘Doodgewoon. Omdat ik liever met jou samen ben, dan alleen.’
‘Merkwaardig,’ zei Marijke. ‘Ik ben liever alleen, dan met jou samen.’
‘Nee,’ zei Frits onthutst, en hij liet een sliert macaroni van zijn vork op de tafel glijden, ‘nee, dat meen je niet.’
‘Ja, ja, dat meen ik wel,’ knikte Marijke.
‘Maar kindje, wat denk je dan vanmiddag te gaan doen?’
‘Eerst,’ somde Marijke op, ‘eerst ga ik slapen. Dan’ - en Marijke keek even plaagziek naar zijn beteuterde gezicht - ‘dan laat ik de thee boven brengen op mijn kamer.’
‘Nu, dan kom ik op jouw kamer theedrinken,’ zei Frits verheugd.
‘Ik zei, dat ik alleen wilde zijn.’
Frits merkte niet eens, dat de borden werden verwisseld. ‘Wat is er eigenlijk in jou gevaren?’
‘Reserve,’ zei Marijke met aplomb.
‘Nu ja, dat is waanzin. Als Mevrouw van Altenburg er is... Maar we zijn nu toch met z'n tweeën.’
| |
| |
‘Juist daarom.’
‘En als je thee gedronken hebt, wat ga je dan doen,’ zei Frits bruusk.
Marijke keek uit over de zee, die blauw was als de blauwe hemel daarboven. Ze had hem ook grijs gezien, onder een grijze regenlucht.
‘Ik mag het dus wel erg waardeeren, dat je met mij samen durft te lunchen.’
‘Ach, er was voor twee gedekt,’ deed Marijke onverschillig.
‘En ga je je vanavond ook opsluiten?’
‘Natuurlijk.’
Frits keek opeens met zoo'n woedend gezicht naar de kellner, die het geroosterde brood wegnam, dat de man verschrikt vroeg: ‘Monsieur désire?’
‘Rien. Rien.’ Maar dan klaarde zijn gezicht plotseling op, en hij zei: ‘Weet je wat we gaan doen vanavond? We gaan naar Monte Carlo.’
Marijke keek naar hem met verschrikte blauwe oogen. ‘Ik denk er niet aan. Je was toch bij de preek van Mevrouw van Altenburg, toen jij voorstelde, dat ik eens een keer met jullie zou meegaan?’
‘Dat was bespottelijk antiek. Als ik in de plaats van Jan was geweest, had ik me er niet aan gestoord.’
‘Nu ja, jij bent zoo'n ridder zonder vrees of blaam.’
Frits beschouwde dit maar als een compliment. Hij somde op: ‘Monte Carlo, paleizen, terrassen, tuinen, het Casino, het va-et-vient van al die typen. En dan de croupier, die als maar honderden Frankjes naar je toeharkt.’
Marijke's gezicht was opgeglanst bij die gedachte. ‘Nee,’ aarzelde ze dan, ‘ik durf toch niet. Als Mevrouw van Altenburg het zou weten......’
‘Maar die kòmt het toch niet te weten. Ze blijven vanavond toch weg.’
‘Dat is zoo. Maar als ik met jou naar Monte Carlo zou gaan, zou ik het haar toch vertellen.’
‘Jij bent hyper-antiek,’ zei Frits somber. ‘En kind, als het jou je baantje mocht kosten, dan trouwen we meteen hoor.’
‘Ik heb nog wel een ander waarmee ik trouwen kan,’ zei
| |
| |
Marijke, terwijl ze dacht aan Ruut, die voor zijn candidaats was gezakt.
‘Dus we gaan!’
‘Ik moet er nog over denken. Ik zeg nog niet ja.’
‘Als een vrouw dat zegt, dan is het altijd ja,’ philosopheerde Frits. ‘Zeg kind, weet je wat we gaan doen? We huren een wagentje. Veel gezelliger dan met die logge autobus.’
Marijke zweeg. Ze at zwijgend door. Ze overpeinsde, dat het toch wel erg antiek, en ook wel een beetje tyranniek van Mevrouw van Altenburg was, om haar te beletten naar Monte Carlo te gaan. En wat een blamage voor thuis en voor de vrienden, als ze terugkwam van de Rivièra en ze moest bekennen: ‘Nee, in het Casino ben ik niet geweest.’ Chiel had nog de laatste dag gezongen: ‘Yes, I'm the man who broke the Bank of Monte Carlo.’
‘En... Marijke?’
‘Ik moet er nog over denken.’
Maar 's middags, toen ze op haar kamer was, dacht ze, dat ze feitelijk net zoo goed 's avonds met Frits naar Monte Carlo kon gaan, dan wandelen of in de tuin zitten of langs de Boulevard slenteren. Mevrouw van Altenburg zou haar zeker vragen, wat ze gedaan had, en al die dood-onschuldige genoegens - en het was niet eens zoo'n gròòt genoegen - afkeuren. Toen Marijke, vòòordat ze zich voor tafel ging kleeden, naar buiten keek, zag ze Frits onder haar raam in een dekstoel liggen.
‘Zeg, ik ga mee,’ riep ze.
Hij veerde met een verwonderlijke vlugheid overeind.
‘Hoera! Dan ga ik gauw een wagen bestellen. En, maak je mooi Marijke.’
Marijke, in haar witzijden avondjurkje, met de lichtblauwe avondmantel - die had ze van Chiel en Fieke gekregen voor de geneuchten van de Rivièra - over haar arm, liep statig de statige trap af. Ze kwam Juliette tegen.
‘Comme vous êtes jolie,’ fluisterde ze in het voorbijgaan.
‘Pfft. Jolie!’ dacht Marijke. ‘Kleeren maken de man. Als ik met Aafje in de keuken afwasch, en ik heb weer ‘tegen mij aan’ afgedroogd, dan ben ik heelemaal niet ‘jolie’. Toch deed het zoo goed, om die vriendelijke woorden te hooren. Maar toen Frits,
| |
| |
die haar tegemoet kwam loopen, uitriep: ‘Allemenschen! Wat zie je er verduiveld schattig uit, Marijke,’ snauwde ze bijna: ‘Doe asjeblieft niet zoo overdreven. Want, dan zal ik toch niet meegaan, after all.’
Later, in de auto, vleide Frits de avondmantel over Marijke's
Zeg, ik ga mee, riep ze.
schouder, en legde voorzichtig de witte, zachte bontkraag tegen haar hals op. Het kruivende bont kriebelde even haar ooren.
‘Marijke, jij bent een sprookje...’
‘O ja?’
‘Zeg, en wat staat dat lichtblauw je goed. Jij moest feitelijk altijd lichtblauw dragen, Marijke.’
‘O maar, dat doe ik ook. Ik draag blauwe verpleegsters- | |
| |
jurken,’ zei Marijke nuchter. ‘En niemand is daar ooit over in extase geraakt.’
‘Kindje...’ Frits schoof wat dichter naar haar toe. De onbewogen rug van de chauffeur voor hen bleef onbewogen bij de teedere klank in Frits z'n stem.
Marijke schoof dieper in haar hoekje. Ze weerde zijn teedere hand af. ‘O, die lichtjes tegen de bergen op... En is dat Monaco al? 't Is net, of dat geïllumineerd en wel in zee is neergezet.’
Frits zuchtte even. Dan zei hij opeens: ‘Marijke, je weet natuurlijk best, dat ik van je houd. Al doe ik dan zoovaak dwaas tegen je, een meisje voelt het direct, wanneer...’ Zijn zin knapte af bij haar ondeugend-glanzende oogen.
‘Och Fritsje,’ - Marijke's stem klonk beschermend. - ‘Het is de avond en de auto en mijn lichtblauwe jas, die me nogal goed staat. Morgenochtend ben je weer nuchter. Geloof me.’
‘Ik nuchter, waar het jou betreft?’
‘Je zou me een prettige avond geven. Nietwaar? Dat was toch je plan? Houd je daar dan aan Frits. En praat niet zulke onzin.’
Frits viel ook in zijn hoekje terug. Ze was een kleine kat! Wat kon ze toch scherp zijn. Hij keek naar haar geestig, pittig profieltje. Opeens ging hij weer rechtop zitten. ‘Wat drommel, hij liet zich zijn avond niet bederven. Hij zou nog wel andere kansen krijgen.’
Voor het Casino hield de auto stil. Frits hielp Marijke bij het uitstappen. Haar lange, witzijden jurk sleepte even over de treeplank. Frits stak zijn arm door de hare. Marijke had geen onwillige schouderbeweging. Een paar heeren liepen voor hen uit het bordes op, en spraken luid in een taal, die Marijke niet verstond. Voorbij een leger van portiers en controleurs liepen ze de eerste speelzaal binnen.
Marijke bleef even staan, en keek om zich heen. Ze dacht hoe warm het was en hoe wonderlijk. Frits stak een cigaret op, en zei: ‘Kom Marijke, we gaan meteen maar ons geluk beproeven. Ga hier zitten, hier is nog een stoel vrij.’ En terwijl Marijke neerviel naast een dame, die heerlijk naar seringen geurde, ging Frits naar een cassa om fiches te halen.
‘Faites vos jeux,’ riep de croupier vanaf zijn hooge stoel, en het balletje rolde reeds over de roulette.
| |
| |
Frits was achter Marijke gaan staan. Over haar schouder heen zette hij een fiche op 24. ‘Rien ne va plus’ klonk de vermoeid-onverschillige stem van de croupier. Het balletje was stil blijven liggen. De harkjes douwden, de harkjes krabden. Bij de fiche van Frits werden vier fiches bijgeschoven.
‘Heb je gewonnen?’ vroeg Marijke ademloos.
‘Ja.’ Frits had even een bestudeerd gebaar van man van de wereld.
‘Hoeveel zeg?’
‘Vierhonderd gulden!!!!’
‘Nèèèè!!!’
‘Natuurlijk niet, uiltje,’ blies Frits in haar nek. ‘En nu jij. Waar wil jij op zetten?’
‘Op zeven. Dat is mijn geluksgetal.’
‘Vooruit dan maar.’
‘Faites vos jeux!... ‘Rien ne va plus!’
Marijke's zeven incasseerde twee fiches. ‘Zalig,’ zuchtte Marijke. ‘Nog maar eens op zeven Frits. En dan op rouge. O Frits, wat eenig om te winnen.’
Een dame met prachtig grijs haar, die tegenover Marijke zat, glimlachte tegen haar. Ze glimlachte om het opgewonden gezichtje, en ze glimlachte een beetje droef om die heerlijke, stralende jeugd.
Het onverbiddelijke harkje harkte Marijke's fiche mee op. ‘Waarom doet hij dat nu? Waarom Frits? Kan die man ook valsch spelen?’
Frits lachte. En daar de naar seringen ruikende dame opstond, ging hij gauw naast haar zitten. Hij fluisterde: ‘De geheimen van het spel zal ik je wel uitleggen op de terugweg.’
‘Had het liever op de heenweg gedaan,’ zei Marijke opeens bijdehand.
Ze reden terug naar Menton. Het was later geworden, dan ze gewild hadden Want Marijke had op de prachtige terrassen van het Casino zoo lang naar de Middellandsche Zee zitten staren, dat Frits had moeten opmerken: ‘Zeg kind, je wilt hier toch niet overnachten?’
| |
| |
Ze hadden een tijdje gezwegen. Een groote omnibus was net voorbijgedenderd. Dan zei Marijke: ‘Frits, het was heerlijk. En ik dank je wel.’
‘Wat krijg ik nu?’
‘Hier een hand.’
‘Dat meen je niet.’
‘Je kunt ook de helft van mijn winst krijgen. Asjeblieft. Een riksje.’
‘Darling, luister eens...’
‘En ik vertel het Mevrouw van Altenburg, zoodra de gelegenheid gunstig is. Niet morgen, denk ik, als ze pas weer thuis is. Maar overmorgen of...’
‘Over-overmorgen. Je bent een zeurpotje, Marijke. Je hoeft er heelemaal niet over te spreken. Er kraait toch immers geen haan naar.’
‘Die kraaiende haan zal ik zelf zijn.’
‘Ja, dat weet ik nu al.’ Zijn stem werd ongeduldig. ‘Net goed,’ vond Marijke. Met onverflauwd animo begon ze weer: ‘Zeg heb je dat oude dametje gezien met het knoedeltje en het rafelige elastiekje, dat er omheen bungelde. Die had een massa fiches voor zich liggen. Hoeveel zou die gewonnen hebben, denk je?’
‘Een millioen misschien.’ Nog ongeduldiger.
‘Heusch, denk je?’
‘Och, weet ik dat?’
‘Ben je niet in je schik?’ Marijke viel even uit de rol.
‘Jij maakt het er toch naar, dat ik niet in mijn schik kan zijn. Als ik maar even een beetje persoonlijk word... Als ik maar gewoon darling zeg...
‘Och, noem je dat persoonlijk?’
‘Ja, hoe noem jij dat dan?’
‘Hmm, ik zou zeggen vrij brutaal. En zeg, heb jij ook dat jonge meisje gezien, dat alleen op die bank bij de muur zat. Ze keek zoo afwezig en een beetje angstig, vond je niet?’
Frits kletste zijn handschoenen ongeduldig op en neer in zijn linkerhand. Hij zei: ‘Ik heb maar naar één meisje gezien vanavond. Ze had een lichtblauwe avondcape om’ - hij raakte even de cape aan - ‘met van dat leuke witte bont’ - hij raakte
| |
| |
even haar oortje aan, waartegen het bont opkrulde - ‘en ze was het liefste...’
‘Vrij saai voor je,’ vond Marijke. ‘Om niemand te zien, dan dat eene meisje, dat natuurlijk gladweg onverschillig voor je is.’ Ze keek uit het raampje. ‘Zeg, we zijn er zoo.’ En, dan even haar linkerhand leggend in zijn rechter: ‘'t Was toch een heerlijke avond, Frits.’ En toen de auto, het hek binnenreed, en de lichten van het huis naderkwamen, glunderde ze: ‘Ik dank je wel, hoor Frits.’
En Frits dacht mannelijk en wrevelig: ‘Nu, daar kom ik vrij kaal af. Als de ouwe heer nu maar eens een beetje menschelijk werd, en het goedvond, dat je candidaat economie en verloofd was, dan...’
De auto hield stil. Marijke liep het eerst de hal binnen, voorbij de edelman-nachtportier.
‘Bonsoir Monsieur.’
‘Bonsoir Mademoiselle.’ Ze draaide zich om naar Frits.
‘Zeg, het is nog later, dan wij dachten. Het is al bij half een. Wat vliegt zoo'n avond om, vin je...’
En dan opeens bleef ze stokstijf staan. Want uit een van de rieten clubstoelen stond een jonge man langzaam op. Het was Jan van Altenburg. Marijke legde haar hand tegen haar mond, alsof ze een kreet wilde weerhouden. Maar Frits stond al naast haar. Hij stak zijn arm door de hare.
‘Zoo kerel, ben jij al terug? Ja, wij zijn vanavond een beetje uit geweest, Marijke en ik. 'n Leuke avond gehad. Verdraaid leuk...’ De bravoure in zijn stem klonk niet echt. ‘'t Is een beetje later geworden, dan we gedacht hadden en...
‘Zoo,’ zei Jan van Altenburg.
Marijke trok ongeduldig haar arm uit die van Frits los. Ze voelde zich, zooals vroeger tegenover een strenge leeraar, wanneer haar geweten niet zuiver geweest was. Die strenge leeraar zei dan op dezelfde manier: ‘Zoo!’
Haar avondcape gleed half van haar schouders; ze merkte het niet. Ze veegde even met een kanten zakdoekje over haar lippen. Dan zei ze: ‘We zijn naar Monte Carlo geweest.’ Ze wist niet, dat haar stem uitdagend klonk, noch dat haar houding uitdagend was.
| |
| |
‘Dus, terwijl Moeder het jou verboden had, ben jij toch gegaan?’
‘Ja!’
Frits, die er wat lummelig met de handen in zijn zakken bijstond, wilde wat zeggen. Maar Jan van Altenburg woei zijn nog niet-uitgesproken woorden weg.
‘Dat had ik van jou niet verwacht, Marijke.’
‘Och...’ Haar avondcape gleed nog verder af. Ze greep hem met één hand vast. Ze keek naar zijn beheerschte gezicht, waarin de oogen streng leken. ‘Och, het is toch geen misdaad geweest.’ Ze hief haar kin.
Hij glimlachte even. ‘Een akelige, cynische, sarcastische glimlach,’ dacht Marijke.
Hij zei: ‘Dat jullie naar Monte Carlo waren, wist ik al. Dat had de portier me al verteld. Hij had gehoord, dat Frits om een auto getelefoneerd had, en...’
‘Dus...’ Nu gleed de cape heelemaal af. Marijke greep hem nog net. Ze nam hem over haar arm. ‘Dus, toen U ons zag, toen wist U al, dat wij van Monte Carlo terugkwamen. En natuurlijk zult U het wel direct Uw Moeder hebben verteld.’ Hij hief zijn hand. Maar Marijke, opeens buiten zichzelf, zei met een vreemde, donkere, lage stem: ‘O, wat vind ik dat... wat valt me dat van U tegen.’ Ze stond al op de trap. ‘U denkt natuurlijk, dat ik U tegengevallen ben, maar dat U ons daar met een leeraarsblik... ja met een leeraarsblik zat af te wachten, en dat U begonnen bent om mij de les te lezen, terwijl U niets, niets over mij te zeggen hebt, dat vind ik...’ Marijke liep de trap op... ‘dat vind ik...’ ze draaide zich om, ‘dat vind ik gemeen, ziet U!’
Ze zagen haar witte jurkje om de bocht van de trap verdwijnen.
‘Een beetje overspannen,’ zei Frits. ‘Ze heeft gewonnen, zie je, en het was een vrij amusante avond... Toen kwam jouw douche wel wat onverwacht.’
‘Ik ga naar bed,’ zei Jan van Altenburg.
En boven op haar divan lag Marijke als een hoopje ellende. Wat had ze allemaal gezegd? Ze wist het niet meer. Ze ging overeind zitten. Ze wreef over haar behuilde gezicht. Ze kon
| |
| |
haar koffers wel pakken. Nu, na deze scène, werd ze zeker ontslagen. Daarvoor zou Jan wel zorgen. Hij had toch nooit veel met haar opgehad. En in het Rusthuis zou ze zich ook wel onmogelijk hebben gemaakt...
Toen zag ze, dat er een opgevouwen papiertje onder haar deur geschoven werd. Ze keek ernaar, vanaf haar divan met verschrikte blikken. Daar had je haar ontslag al!! Aarzelend liep Marijke op de deur toe. Ze vouwde het papiertje open. Ze las:
‘Opdat jij je morgen niet hopeloos blameert, wil ik je even zeggen, dat Moeder van niets weet. Moeder is naar bed gegaan, geholpen door Juliette, in het volste vertrouwen, dat jij al op jouw kamer was. Dus spreek morgen niet over dit nachtelijke drama. Ik was opgebleven om je dit te zeggen.’
J.v.A.
Marijke bleef bij de deur staan. Ze kneedde het briefje tusschen haar vingers. Ze streek het weer glad. Ja, natuurlijk? J.v.A. Zoo koel mogelijk. Maar, wat had ze dan verwacht? En, dan dacht Marijke opeens: ‘O, wat ben ik een spook geweest.’
|
|