| |
| |
| |
Blz. 120. ‘Ik kom voor Dirk, van zijn kantoor’.
| |
| |
| |
Hoofdstuk I.
‘Wat zeg je in 't Engelsch, als je wordt voorgesteld?’ vroeg Détje Martens. Ze keek eerst naar Carry, die op de tafel zat, geflankeerd door een schrijfmachinekap en een standaardje met briefkaarten. Toen keek ze naar Truus Slikkers, die voor de spiegel haar wild, zwart, slordig haar opkamde met een ontredderd zijkammetje.
‘Nou,’ zei Carry ‘agreeable zeker, dat is toch aangenaam - agreeable to make your acquintance.’
‘Wat lang,’ zuchtte Dé, ‘weet je 't zeker?’
‘Nee, zeker niet. Enfin, dan zeg je niets. Maak een plechtige buiging en brom maar wat.’ Ze balanceerde een liniaal op haar wijsvinger. ‘Ik wou, dat we Prukkie nog hadden,’ - de liniaal kletterde neer - ‘toe Truus, raap 'es op. Thanks. Beste, brave Prukkie.’ - Détje beende heen en weer, de handen op de rug.
‘Wat was je zalig vrij bij Pruk,’ overpeinsde ze. ‘Hij keek niet naar je om. 't Kon hem niets schelen, als je geen enkele leerling had.’
‘En mijn brieven schreef hij woordelijk voor me op,’ zei Carry. Ze slingerde met haar beenen. Truus haalde haar strik wat uit, die met beide punten haar ooren raakte. Ze droeg nog hangend haar, was pas vijftien geworden. Dan zuchtte ze ook: ‘Ik zit zóó in mijn rats. Ik kon er niet van slapen vannacht.’
‘Jij? Jij hebt niets met hem te maken. Jij bent hier maar de krullejongen. Maar wij, Dé met de school, en ik, ik heb nog 't allermeest met hem uit te staan. Ik weet me geen raad!’
‘Maar ik kan zijn naam niet eens uitspreken,’ jammerde Truus. ‘Hoe is 't Carry? Toe Carry....’
‘Cardigan Thornhill, natuurlijk een th erin, om ons te plagen. Hoe zou je hem moeten noemen Dé? Voluit of al- | |
| |
leen Cardigan. Ik zeg vast geen Thornhill, zie je wel, mijn tong struikelt...’ Truus lachte. ‘Weet je wat, krullejongen, we noemen hem Hilly. Dat klinkt wel aanminnig.’
Détje draaide zich om van het raam. ‘'t Is kwart over negen kinderen, en er is nog geen enkele leerling. Als hij aanstonds boven komt, schrikt hij van al die leege stoelen.’
‘Zet Truus voor een machine. Hij kent de krullejongen toch niet. Dat staat niet zoo ongekleed.’
‘Ik zou je danken,’ weerstreefde Truus.
‘Krullejongen, ik ben je onmiddellijke chef, hoe zeg ik dat? Vooruit, ga ergens zitten. Doe je 't niet? Pas op hoor!’ En met een vaart sprong Carry van de tafel, om direct weer scheef op een stoel neer te zakken. ‘Nee, ik ben niet in staat tot malligheid. Mijn hart klopt me hier.’ En ze tikte ergens tegen haar wang, waarom Truus even hoog proestte.
‘Twintig over negen,’ zei Détje somber.
Het was begin Mei. De balcondeuren stonden wijd open en de zon dartelde uitbundig de Kingford Typewriter School binnen. Ze gleed over de lange tafels, die in drie rijen achter elkaar waren geplaatst en waaronder de stoelen geschoven stonden, acht aan elke kant, en kroop dan ondeugend over Dé's bureautje, dat wegschool in een hoek naast het raam.
Op de schoorsteenmantel lagen schrijf voorbeelden verspreid, en daar tusschen in stond, wat dwaas, een grijs steenen boterpotje, waarin een paar bloemen staken. Dé begon met een bekommerd gezicht de slordige massa van de schoorsteenmantel op te ruimen. Ze tikte de stapeltjes gelijk op haar linkerhand.
‘Helpen?’ bood Carry gul aan. ‘Kom curling boy, doe ook 'es wat. Hier, pak die kranten bij elkaar. Zeg Dé, als we nu eens al de kappen van de machines nemen, en bij elke plaats een flodder papier neerleggen, dat staàt, zie je. Doen?’
| |
| |
‘Och ja,’ zei Détje.
‘Ik hoor stappen beneden,’ jubelde Truus.
‘Dan is hij er,’ zuchtte Détje, en ze stak langzaam een
‘Agreeable zeker....’
haarspeld, die kil in haar nek prikte, wat steviger vast. Ze was mooi, Détje Martens, lang en slank en ze liep rechtop, wat onverschillig soms. Het donkere haar legde ze laag over haar ooren met twee vlechten om haar hoofd, en de groote zwartbruine oogen in het zuiver-ovale ge- | |
| |
zichtje waren donker en zacht als fluweel. Ze droeg nonchalant wijde jongensblouses zonden garneering en rechte, sluike rokken, die ze met onzichtbare veligheidsspelden aan haar blouse probeerde vast te maken. En het stond haar. Maar Truus, die eens in een opstandige bui had getracht haar na te apen, had er uit gezien als een harlekijn. Ze was ook zoo komisch-leelijk, die Truus, met het vettige, zwarte haar, en de vooruitstaande tanden, met haar heele spichtige, houten figuurtje, en de groote voeten, die altijd staken in schoenen, waarvan de punten omhoog wezen. ‘Schep vreugde in 't leven,’ schertste ze zelf. Maar toch alleen, om Carry te doen lachen.
Carry stond nu op het balcon, hing ver over de leuning. De zon belichtte haar smal, bruin gezicht, waarin de oogen heel blauw leken en de tanden heel wit.
‘Kind, wat doe je toch?’ vroeg Dé.
Carry draaide zich om.
‘Ik kijk, of ik hem zien kan. Ik hoor wel wat. Zijn ramen staan open. Maar ik zie niets.’
‘Toe, kom nu maar hier. Als hij aanstonds boven komt, ben je er bij.’
‘Détje, jubel, daar komt net een leerling de hoek om. Gelukkig, tenminste éen.’
‘Wie?’
‘Lena Dupont. Heelemaal in 't wit. Met één van haar zeven en twintig dassen om. De blauwe vandaag met de groene strepen. Héé,’ wuifde ze en ze had een mimiek van voortmaken.
‘Carry dan toch,’ zei Détje.
‘Ze loopt er geen stap harder om. Nu blijft ze voor een winkel staan. Dràak.’
Toen klonken vlugge stoppen op de trap.
‘Daar is hij,’ gilde Truus en Carry sprong van het balcon, rende de school door en haar ‘afdeeling’ binnen: een kale kamer, en-suite met de school, waarin twee lessenaars, een tafel en een groote kartotheek tusschen de
| |
| |
ramen, die in een steeg uitzagen. Détje zat al achter haar bureautje, typte vlug de datum: 7 Mei. Truus morrelde aan de kartotheek en Carry liet het standaardje met briefkaarten vallen. Een briefkaart zweefde tot bij de deur.
‘O,’ zei Truus onthutst, zich omdraaiend.
Maar in de deur stond meneer Langenout, een van de vertegenwoordigers der Kingford Typewriter Company, en achter hem aan slenterde, met de handen diep in de zakken van zijn vormelooze broek, Dirk, de loopjongen. Met een zwierige zwaai nam meneer Langenout zijn hoed af.
‘Bonjour mesdemoiselles.’
‘O, bent u het maar,’ zuchtte Carry dankbaar. ‘We dachten dat het de nieuwe baas was.’
Meneer Langenout, klein, mager en heel bewegelijk wuifde nu een groet naar Détje, die voor Lena Dupont het werk klaar legde.
‘Boujour mademoiselle Martain.’
‘Hè, spreekt u Engelsch,’ verzocht Carry, de briefkaarten opgrabbelend. ‘Dan wennen we er vast aan. Toe, vertel eens, is hij er al? Ja? En hoe ziet hij er uit?’ Détje kwam nu ook dichterbij.
‘Hij? O, awfully handsome. Knap. Heel lang.’ Meneer Langenout rekte zich uit.
‘Net als u?’ veronderstelde Carry.
Hij lachte. - Dirk in de vensterbank snoof - ‘Juist,’ knikte hij dan, ‘net als ik. Quite English hè?’
‘Lijkt hij streng?’ vroeg Truus.
‘Ja. Nogal. Niet direkt sympathiek. 't Is geen meneer Groenendijk hoor.’
‘Beste Prukkie,’ zei Détje.
‘Ze zitte in d'r rats,’ gnuifde Dirk, en hij knipoogde onverschillig.
‘Hou jij je mond zeg. - Ja, brave, ouwe Pruk,’ herhaalde Carry. ‘Hè, ik wou dat hij gebleven was.’
‘Ja, maar als hij zijn ontslag niet genomen had, dan
| |
| |
had hij 't gekregen. I'm sure of it. 't Was een beste man, uitstekend, ik mocht hem graag, maar hij nam niets, letterlijk nièts au sérieux. Zag u hem ooit op de school miss Martens!’
‘Nee, gelukkig niet,’ zei Détje.
En Carry jammerde: ‘Weet u, dat hij mijn brieven altijd woordelijk voor me opschreef? Woòrdèlijk.’
Meneer Langenout bekeek aandachtig de letters in zijn hoed. Dan zei hij: ‘En deze Directeur zal van het systeem zijn: Time is money. Dat is hem aan te zien. Shorthand, honderdzooveel woorden per minuut en....’
‘Wat is shorthand?’ vroeg Truus.
‘Stenografie, curling boy. Nooit iemand in de rede vallen. Honderd woorden in de minuut?! Ik schrijf er geen dertig.’ Ze wond een dwalende, blonde lok om haar vinger, die ze dan als een dartele krul weer liet opfladderen. ‘Ik schrijf er geen dertig,’ zei ze nogeens somber.
‘Zou hij mij niet te jong vinden voor mijn hooge positie?’ vroeg Détje. ‘'k Ben vorige maand negentien geworden. Zou ik voor drieëntwintig kunnen doorgaan?’
Meneer Langenout kneep zijn oogen half dicht, schatte Détje, wuifde dan luchtig met zijn lila zijden zakdoekje. ‘U? U lijkt niet ouder dan zeventien. Sweet seventeen.’
‘O, heelemaal niet sweet,’ vond Dé nuchter.
‘En ik?’ Carry gooide haar hoofd achterover, rekte zich wat uit.
‘U? Veertien, vijftien misschien.’
‘En ik? En ik?’ gilde Truus.
‘Jij? Drie! Curling boy, zeur niet.’ En even fronste Détje haar wenkbrauwen om het achteloos-spottende, dat soms in Carry's houding was. Maar Truus lachte en keek verheerlijkt naar Carry op.
‘Dus wij zien er niet achtenswaardig uit?’ begon Détje nog eens.
‘No miss Martens. I'm glad to say.’
‘Zou hij aanstonds boven komen?’
| |
| |
‘I should think so. Hij had het tenminste druk over de school. Hij vroeg meneer van Woerden hoeveel pupils er waren.’
‘En wat zei Keesje?’
‘Dat hij 't niet precies wist.’
Dirk, in de vensterbank, floot.
‘Zeg ben je d'r nog? Vooruit, gauw in je hok. En vlug een beetje.’ Dirks afdeeling was de vroegere keuken van het oude huis, waar hij den meesten tijd doelloos rondprutste of met proppen schoot naar de menschen in de steeg. Dirk lachte alleen en hij schopte tegen Truus haar schoen.
Weer ging de deur open, nu na een bescheiden klopje. Binnen wandelde stijf en recht Lena Dupont, keurig en mager, met een hooge boord waarom de blauwe das met de groene strepen. Haar taschje droeg ze nuffig aan het riempje om twee vingers van haar rechterhand.
‘Morgen juffrouw Martens,’ groette ze. ‘Morgen’.
‘Dàg,’ knikte Carry amicaal. ‘Ik heb nog tegen u gewoven. U snapte 't niet, zeker. Onze nieuwe baas is er. Beneden. Hij komt aanstonds boven. U moet voor décor dienen.’
Meneer Langenout beet op zijn kneveltje, dat hard als een tandenborstel leek. ‘'n Leuk type, die Miss Tresing,’ dacht hij. Groette dan weer overdreven beleefd: ‘Good-bye young ladies. Ik moet nu gaan. It is my time. Good-bye.’
‘Ook good-bye,’ zei Carry. ‘Groeten aan de baas.’
Hij stak nog even zijn hoofd om de deur, geheimzinnig: ‘Ze staan beneden.’
‘Nou, ik gaan ook,’ kondigde Dirk onverschillig aan. Hij maaide nog gauw even een potlood en een stukje rubber van Truus van de tafel.
‘Wil je nu maken, dat je wegkomt,’ dreigde Carry. ‘Pas op hoor, ik doe dadelijk een boekje van je open.’
‘Durft u toch niet,’ grijnsde Dirk. En Carry lachte.
‘Zoo'n nàarling,’ zei Truus zacht.
| |
| |
‘Welnee, hij is alleen een beetje speelsch. Hij doet alles voor je, als 't er op aan komt.’
‘Ja, voor joù.’ Truus keek zuchtend naar Carry, die, opeens tragisch, met een laatste armzwaai naar Détje, voor haar machine neerplofte. Overdreven rechtop ging ze zitten, de handen op het toetsenbord.
‘Ik hoor Keesjes liefelijk geluid al,’ zei ze nog.
Truus deed nu, alsof ze ijverig zocht in de bakjes van de kartotheek.
Toen kwamen stappen op de gang. Carry humde hard, om Détje nog te bemoedigen. De deur piepte, de hand van Keesje met de groote bekende zegelring duwde hem verder open. En binnen schoot, alsof hij gleed, met twee enorme passen, de nieuwe baas....
Carry stond op, de krullejongen, verlegen, bleef doorzoeken, haalde kaarten uit, stopte weer kaarten in. Keesje, dun en stijf, met een mal blond baardje en een hooge, rechte kuif, deed gejaagd. Wees van het een naar het ander.
‘This is miss Tresings room. That's the schoolroom. This...’ met een handwuif naar Carry - ‘is miss Tresing.’ Mr. Cardigan knikte even, Carry boog.
Dan liep hij door naar de school met al de machines en de eene leerling. Carry hoorde Keesjes stem: ‘The teacher, miss Martens.’
Truus draaide zich half om, keek schuin de school in. Détje wist geen weg met haar handen, slingerde ze eindelijk maar in elkaar achter haar rug. Mr. Cardigan liep langs de machines, keek naar het werk van Lena Dupont, die onverstoord-nuffig doortypte, de armen stijf tegen haar lichaam gedrukt.
‘Miss Mertens!’ Het was een bevelende stem, die kort de woorden afknapte. ‘Look here.’
Détje kwam bij hem staan. Hij zei niets meer, wees alleen strak op fouten, te ver inspringen, niet voluit getypte regels. Lena lichtte de vingers van de toetsen, keek
| |
| |
wat smalend naar Détje. ‘Heerlijk,’ dacht ze, in 't vooruitzicht van een standje. ‘Net goed.’ Ze kon Détje niet uitstaan, sprak thuis minachtend over die juffrouw van de type-school, die zich zoo idioot kleedde.
‘U moet daarop letten.’
‘Yes,’ zei ze kleintjes.
‘How many pupils have you got?’
‘Hoeveel leerlingen,’ vertaalde Keesje, zenuwachtig met zijn voeten schuifelend, vlug fluisterend, alsof hij voorzei. Hij vond den toestand penibel, voelde zich als chef-boekhouder verantwoordelijk voor al die kleine ongeregeldheden, die Mr. Cardigan direct zag.
‘Three Mr., four Sir...’ hakkelde Détje.
‘How many?’
‘Four,’ zei ze nu.
Mr. Cardigan haalde zijn schouders op, draaide zich dan resoluut om en beende met groote stappen de school weer uit, Keesje achter hem aan.
Even bleef alles stil, dan lachte Carry luidop.
‘Hoe kùn je?’ vroeg Détje.
‘Zenuwen,’ zei Carry. ‘Kind, ik heb je beklaagd. 't Was kort maar hevig.’
‘Als je zijn gezicht gezien hadt,’ zuchtte Détje, ‘toen ik four prevelde. Ik had onder de tafel kunnen kruipen.’
‘Vin je 'm niet knap?’ vroeg Truus.
‘Ja, daar heb ik nogal op gelet!’
‘Nu maar ìk wel hoor! Ik vind hem eènig. Echt Engelsch zoo van opzij. Net een gezicht, als je wel op ansichten ziet. En zeg, hij draagt geen ring!’
‘Kind, wees asjeblieft stil.’
Van beneden kwam het geluid van haastige stappen die heen en weer liepen, heen en weer... en af en toe klonk de klank van een woord luiderop, alsof er driftig gesproken werd...
‘Nu worden we afgemaakt,’ zei Détje, en ze ging langzaam weer op haar bureautje toe.
| |
| |
‘Hoe zou hij van zijn voornaam heeten?’ vroeg Truus.
‘Japie, curling boy.’
‘Hè nee.’
‘Heusch, ik weet het van Pruk. Japie Cardigan Thornhill.’
‘Ik wist zijn heelen naam niet meer, toen hij me aanviel,’ riep Détje. ‘Als hij je maar aankijkt, dan voel je geen grond meer.’
‘Hij heeft beelden van oogen,’ dweepte Truus.
Carry, scheef op haar stoel, schokschouderde onwillig: ‘Hè, schei toch uit.’
‘Nou ja....’ Truus kleurde, kraste met haar vinger over de kaarten.
‘Jùffrouw,’ er klonk wat bevelends in de stem van Lena Dupont. En Carry, met een kwajongensachtige grimas naar Détje, die opstond, zei: ‘Uw blouse bobbelt van achteren. Wacht, zal ik hem even instoppen?’ Lena verwaardigde zich niet eens om antwoord te geven, en ook schoten haar handen niet ongerust - zooals Détje zou hebben gedaan - naar haar rok. Ze deed alleen neerbuigend tegen Détje en Carry had haar kunnen slaàn.
In de steeg begon een draaiorgel te spelen, lang-uitgehaald, klagend de Troubadour. Carry schoof gauw een raam open, neuriede lustig mee. Ze knikte vriendschappelijk tegen den orgelman, die al naar boven keek. Elken Maandagmorgen kwam hij in de steeg spelen en dan gooide Carry in een papiertje een dubbeltje naar beneden. Truus hing naast Carry uit het raam. Toen vloog weer de deur open - door de tocht woei Carry's haar naar voren, en Truus verloor een zijkammetje, dat voor de voeten van den orgelman neerdaalde.
‘Wat is dat hier? Wat beteekent dat?’ Het was Keesje.
Carry draaide zich om. ‘Och niets,’ zei ze kalm. ‘Gewoon een orgel.’
‘Zoo.’ Hij streek door zijn rechte kuif. Dan opeens driftig: ‘Dat moet nu maar eens uit zijn hoor met al die
| |
| |
nonsens. Miss Tresing, kom weg van het raam. Gaat u behoorlijk op uw plaats zitten.’
‘Hij moet zijn geld nog hebben.’ Ze zei het geduldig
‘Och, niets,’ zei ze kalm, ‘gewoon een draaiorgel.’
en wat zangerig, alsof ze tegen een driftig kind sprak. ‘Truus, toe, even een papiertje, scheur maar ergens af.’
‘Is het nu uit?’ snauwde Keesje, en hij stampvoette. ‘'t Lijkt hier warempel wel een bewaarschool. Miss
| |
| |
Tresing, luistert u! U bent bij mijnheer Groenendijk over 't paard getild, u denkt maar alles te kunnen doen. Maar dat zal u tegenvallen. Mr. Cardigan wenscht stipte orde en regelmaat...’ Hij sloeg op de lessenaar, zijn oogen scholen weg onder zijn kale, blonde wenkbrauwen.
‘Stipte orde en regelmaat,’ herhaalde Carry. ‘En wat nog meer?’
‘Miss Tresing, ik verkies geen brutaliteiten.’
‘Dit is heelemaal geen brutaliteit. Slèchts belangstelling,’ Carry leunde tegen de vensterbank. Keesje draaide zich naar Truus. Hij, kookte, hij had Carry graag bij haar arm gepakt en op haar stoel neergeduwd, maar ze keek zoo uitdagend, en een beetje verachtelijk....
‘Miss Slikkers, die kartotheek gaat naar beneden. Als Mr. Cardigan er niet is, moet u 't kaartsysteem in orde houden.’
‘Maar hoe kan ik dat?’
‘Ja, hoor eens. Dat interesseert me niet. U zorgt er maar voor. En miss Tresing’ - met moeite hield hij zijn stem in bedwang - ‘deze week krijgt u nog de brieven van mij op. Daarna van Mr. Cardigan.’
‘All-right.’
‘Uw gemakkelijke leventje is nu uit.’ Hij mòest dat nog zeggen. Hij had Carry altijd heel zoetsappig behandeld; bij Directeur Groenendijk kon ze geen kwaad doen; maar nu die Cardigan zich zoo gelden liet, nu mòest hij zijn houding natuurlijk veranderen....
Hij draafde naar Détje. ‘Miss Martens, doet u die kappen op de machines. U weet toch wel, dat ze anders noodeloos stoffig worden....’
‘'t Was een idée van mij,’ riep Carry, ‘ik vond het actiever.’
‘Mr. Cardigan is zeèr ontevreden over de school,’ - Keesje negeerde Carry's opmerking. - ‘Zeèr ontevreden. Vier leerlingen is een paskwil. In Londen hebben ze honderden. Daar moèt verandering in komen.’
| |
| |
‘Maar ik kan ze toch niet gaan wèrven,’ vond Détje. Ze keek Keesje rustig-onbewogen aan.
‘Laat een Sandwichman door de stad loopen. Met een groot bord op zijn rug. The Kingsford-school - onovertrefbaar - dè beste,’ stelde Carry voor, nu staande tusschen de schuifdeuren. Maar Keesje schoof woest de deuren dicht.
‘Er mag geen communicatie meer bestaan tusschen de school en de correspondentie,’ zei hij giftig.
‘Het schrikbewind,’ verzuchtte Carry tegen de dichte deur.
Toen Keesjes stappen weer naar beneden gerend waren, hingen Carry en Truus weer uit het raam, en probeerden het zijkammetje te vangen, dat de orgelman opgooide. En daarna gluurden ze door de schuifdeuren naar Détje, die voor haar bureautje zat en droefgeestig uit het raam staarde. Ze groetten haar door een kiertje met mal vingerbeweeg. Toen Détje het na veel gehoest eindelijk zag, stak ze haar beide armen met een radeloos gebaar omhoog. Maar Carry, de deuren zacht een eindje openduwend, maakte nu potsierlijke buigingen achter Lena Duponts rug. Truus lag half over de tafel en smoorde lachbuien in het brievenmandje. De stijve, onbewogen rug van Lena Dupont was komisch van niets-vermoeden. Doch middenin een zotte buiging klonken alweer stappen.
‘Je hebt geen rustig oogenblik meer,’ lamenteerde Carry, de deuren dichtschuivend. Truus rolde van de tafel op haar stoel. Détje trok haar gezicht strak.
Maar het was alleen leerling No. 2, die binnenkwam, om kwart over elf.
|
|