| |
| |
| |
Hoofdstuk XV.
We zaten den volgenden morgen aan een laat ontbijt. In het helle licht van de morgenzon leek het gebeurde van de vorige avond me zoo onwerkelijk, dat het me gewoon benauwde.
Julie zei: ‘Wat zie je er toch vreemd uit, Joop.’
‘Ze heeft natuurlijk geen oog kunnen dichtdoen,’ zei Jog.
‘En àls ik een oog dichtdeed, droomde ik.’
‘Van Leo?’
‘Nee, van jou.’
‘Ja, wat ben je begonnen!’
Jog schudde zijn hoofd.
‘Ik kan het me gewoonweg niet voorstellen,’ mijmerde Julie, en ze speelde met haar messelegger.
‘Nee, dat heb je al meer beweerd,’ zuchtte ik.
Toen werd er gebeld. Jog lachte.
‘Kijk ze eens schrikken. Nu denkt ze natuurlijk, dat het Leo is. Zou je zelf niet openmaken Joop? Hillegonda is in staat om bezoekers op de stoep te laten staan, omdat het anders te laat wordt met het ontbijt.’
‘Dan fluit ik hem wel na uit het raam.’
‘Joop,’ zei Julie verschrikt. ‘Ja Jog, ze is er toe in staat.’
Hillegonda tikte aan de deur en schoof meteen
| |
| |
naar binnen, terwijl ze zeer ongracielijk een onmetelijk bouquet prachtige, geurende rozen torste.
‘Voor de juffrouw,’ zei Hillegonda.
‘Wat is dat?’ vroeg Julie.
‘Voor de Juffrouw,’ zei Hillegonda en ze stapte met fiere tred op me toe. Ik keek op het couvert: ‘Aan Joop ter Heul.’
| |
| |
‘Ja, 't is voor mij,’ zei ik verontschuldigend tegen Julie, en omdat Hillegonda bleef wachten tot ik de envelop had opengemaakt, zwaaide ik haar weg met een armbeweging.
‘Hillegonda, ik ruik, dat je water overkookt.’
‘Ik heb geen water opstaan,’ protesteerde Hillegonda.
‘Nu dan melk of soep, of wat anders. Er kookt iets over, ga maar gauw kijken.’
En toen maakte ik de envelop los, netjes met mijn ontbijtmesje. Voor het eerst. En ik las de paar woorden, die op het kaartje stonden en ik verborg een stralend gezicht achter de bloemen.
‘Van Leo?’ vroeg Julie.
‘Ja,’ knikte ik alleen.
‘Kom vrouwtje,’ zei Jog, ‘laten we dat kind met haar geluk alleen laten. Dan gaan wij Pakje baden.’
‘Heb je een heele groote vaas voor me?’ Ik vroeg het beslist ootmoedig.
‘Ja, die groote vaas uit de salon. Maar breek hem niet, als je hem vult.’
‘Laat ik het maar doen,’ zei Jog. ‘Zij is in staat om halverwege het vullen in zoete droomen te verzinken. Dan krijgen we nog een overstrooming.’
‘Als je nu vanmiddag naar Laren gaat, waar blijft die bouquet dan?’ vroeg Julie.
‘O, mijn rozen gaan mee.’ Ik sloeg beschermend mijn armen om Leo's bloemen.
‘Als we jou dit een week geleden voorspeld hadden,’ zei Julie kribbig, ‘dan zou je ons hebben uitgelachen.’
‘Ja, dat zou ik...’ Ik streelde een roos met mijn wang.
‘Ik weet wel,’ zei Julie, en ze liet haar peignoir ruischen, ‘dat ik nooit zoo overdreven ben geweest, toen ik verloofd was met Jog.’
| |
| |
‘Hè vrouwtje,’ zei Jog, ‘dat is een deceptie. Ik dacht juist, dat je nogal blij met me was. Die indruk heeft Joop me altijd gegeven.’
‘Jog, wees niet zoo flauw,’ snibde Julie en ze weerde zijn arm af, ‘toe, je das zit scheef, en dit bruine pak staat je absoluut niet.’
‘Ja, maar om Pakje te helpen baden... De jonge dame is nogal wild. Of mag ik een peignoir van jou aan? Kom Julietteke, lach eens tegen me.’
Maar Julie zei: ‘Wat gij jij nu aanstonds doen Joop?’
‘O, pakken en even uit en...’
‘Uit? Waar moet je heen?’
‘Even telefoneeren.’
‘Begrijp dat nu toch,’ lachte Jog. ‘Ze moet Leo toch even goeiemorgen zeggen. Dat deed jij vroeger immers ook altijd. Jammer, dat wij geen telefoon aan huis hebben Joop. Als je nu bij ons bleef...’
‘Je bent in een absurde stemming Jog,’ zei Julie fier en ze ruischte de kamer uit, terwijl de zilveren bloemen op haar blauwzilveren peignoir fel schitterden.
Jog vulde de vaas nog en hij bood hem mij met een overdreven buiging aan. Ik pakte een slip van het veroordeelde bruine jasje vast.
‘Ik geloof beslist, dat jij blij om me bent, Joachim,’ zei ik.
‘Natuurlijk. Hoe kan het anders? Dat we je op zoo'n behoorlijke manier kwijtraken...’
‘Toe plaag me niet.’
‘Joop,’ zei Jog, terwijl ik het bruine jasje oprolde, ‘ik behoef je natuurlijk niet te vertellen, wat een fideele jongeman die Leo van jou is. Dat weet je zelf wel, hè? En beter dan ik. Maar blijf hem altijd waardeeren Joop en...’
Toen kwam Hillegonda binnen zonder kloppen en zei dat Pakje in het bad zat. Waarop Jog wegijlde.
| |
| |
Ik schikte mijn rozen in de vaas. Hillegonda ruimde af en keek steelsch naar mij.
‘Mooie bloemen.’
‘Gelukkig, dat je ze mooi vindt.’
‘Ik schrok m'n eigen een aap, toen die jongen ze in mijn gezicht douwde.’
‘Dat kan ik me voorstellen. Je dacht zeker dat ze voor jou waren.’
‘Wie moet mijn bloemen sture?’
‘Hmmm.’
‘Nee, dat is niets voor ons soort menschen.
‘Je kunt best een rijke vrijer krijgen, Hillegonda. Je hebt een beminnelijke aanleg, dat weet je. Als je die nu maar goed gebruikt...’
‘Zijn ze van uw Pa?’
‘Nee Hillegonda, dat mandje lelietjes was van Papa. Voor mijn eind-examen. Je wilt me zeker wijsmaken, dat je niet stiekem het kaartje gelezen hebt.’
‘Is dit ook voor uw examen?’
‘Nee Hillegonda.’
Hillegonda ging er bij zitten.
‘Nou, 't kan mijn welbeschouwd niets schelen.’
‘Braaf zoo.’ Ik klom naast de rozen op de tafel. ‘Maar toch zou je wel erg graag willen weten van wie...’
Hillegonda schokte haar schouders.
‘As ik nou niet beter wist, dan zou ik zegge, van die meneer met de outo.’
‘Knap gedaan.’
‘En die heeft een meisje, zei u. Dat geeft toch geen pas!’
Hillegonda keek prachtig verontwaardigd.
‘Ja, dat is zoo. Hij heeft een meisje.’
‘Nou dan...’
‘Maar ik ben het meisje, zie je.’
‘U? Dan was er altijd al wat aan 't handje zeker.’
| |
| |
‘Ja,’ jokte ik maar, om niet met Hillegonda in finesses te treden.’
‘Ik heb 't altijd gedacht,’ zei Hillegonda. ‘Is 't niet waar? Heb ik 't niet altijd gezeid? En wanneer trouwt u?’
‘Schaap, in geen jaren.’
‘En krijge we nou een groot feest?’
Daar zat ik. Ik dacht met schrik aan ons groote geheim in de handen van Kwebbel-Hillegonda.
‘Nee, we houden het voorloopig stil. Zijn vader is erg ziek, zie je’ - ik smeekte in stilte, dat mijnheer van Dil Sr. niet op dit moment, om me te straffen, van de trappen rolde. ‘Maar als het publiek wordt, krijg jij een kaartje.’
‘En dan krijgt U van mijn een kedo.’
‘Fijn.’
‘Mag ik later bij u diene?’
‘Tegen die tijd kun je al twee keer getrouwd zijn.’
Hillegonda hinnikte.
‘Nee, toe nou.’
‘Als je er nu met geen sterveling over spreekt, goed dan. Maar je moet me beloven, dat je niet mijn heele porseleinkast afbreekt, huzaar.’
‘Alreit.’
‘Afgesproken dan. Ik moet nu even uit. Als mevrouw naar me vraagt, ik kom direct terug.’
Hillegonda knipoogde. ‘Laat dat maar aan mijn over.’
Op straat dacht ik klein: ‘Ja, nu wil ik hem bedanken. Maar ik weet niet, wat ik zeggen zal.’
Toen vermande ik me en ik stapte bij de drogist op de hoek binnen en ik vroeg: ‘Mag ik even telefoneeren?’
‘Zeker Juffrouw.’
De drogist kent mij, Jog en Julie en ik geloof ook onze verdere familie. Dit ontdekte ik tot mijn
| |
| |
schrik toen ik al aan het telefoneeren was en in een visioen zag ik de drogist onder het afwegen van pepermuntjes of zoutedrop aan diverse menschen uit de straat vertellen, dat ‘die Juffrouw ter Heul zooveel als ging met mijnheer van Dil. Van de bank, weet u.’ En ik verstijfde onder het spreken bij de gedachte, dat de Piepert het van de daken geschreeuwd zou krijgen.
Ik ving echter aan met onschuldige, hoewel bevende vingers in het telefoonboek te bladeren. De bank had negen telefoonnummers en ik begon moedig met de eerste.
‘Hallo, Van Dil.’
‘Zou ik mijnheer Van Dil even mogen spreken? Junior,’ gilde ik er achteraan. Ik zag me Pa al voor de bloemen bedanken.
‘Wilt u dan opbellen 7712?’
Ik vroeg aan 7712, en ik luisterde met bonzend hart.
‘Hàllo,’ kwam een stem. Zijn stem dacht ik. En ik zei: ‘Leo, ben je daar?’
‘Wat zegt u? Met wie moet u spreken?’
‘Met Van Dil.’
‘Dan bent u verkeerd verbonden. U spreekt met 9912.’
‘O, dank u wel,’ zei ik en ik besloot in ledige oogenblikken eens op te zoeken wie het kon zijn, die door de telefoon sprak met Leo's stem.
‘Lukt het niet?’ vroeg de drogist glimlachend boven een stopflesch met gomballetjes.
‘Nee,’ zei ik. ‘Ze verbinden me verkeerd.’
Ik vroeg weer aan. ‘Juffrouw, 7712. Néé Juffrouw’ - met verheffing van stem - 7712, zeuvenenzeuventig twaalf.’
Zoo onder de hand was ik kalm geworden. En toen ik werkelijk zijn stem hoorde, die zei: ‘Hallo, ‘Hallo, met Van Dil,’ vroeg ik eerst nog voor de
| |
| |
securiteit: ‘Ben jij het zelf Leo, of is het je vader?’
‘Ik ben het zelf.’
‘Ben je alleen?’
‘Absoluut.’
‘En kan je vader ook niet binnenkomen?’
‘Onmogelijk. Die heeft een conferentie.’
‘Nee, dan is het goed. Dan begin ik nu.’
‘Eindelijk. Goeiemorgen schattekindje.’
Toen kreeg ik het straks omschreven visioen en mijn handen gingen prikken van agitatie.
‘Say, I must speak English. I'am telephoning at the, at the...’ - ik wist op geen stukken na wat een drogist in het Engelsch was - ‘in a shop you know. The man knows me, the man of the shop.’ Ter verduidelijking. ‘He understands everything I say.’
‘Laàt hem,’ zei Leo.
‘But he will talk about it. In the street. Everybody will know it. He - he - is a kwebbel you know.’
‘Joop, praat voor mijn part Russisch, maar schei uit over die vent.’
‘Yes, but we canot cypher him away. Do you understand me?’
‘O, schitterend. We maken onze huwelijksreis naar Engeland, Joop. Ik wil je in het land zelf wel eens hooren.’
‘O, don't.’
‘Nog eens, goeiemorgen schattekindje.’
‘Good-morning darling,’ zei ik moedig. In het Engelsch gaat zoo iets nog.
‘Goed geslapen?’
‘Not very well.’
‘Och, hoe kwam dat?’
‘I dreamt.’
‘En van wie wel?’
‘From the cat.’ Leo lachte.
| |
| |
‘Krijg ik heelemaal geen morgenkus van je?’
Ik dacht aan het jaren geleden onderschepte telefoongesprek tusschen Jog en Julie, en ik werd nog warmer dan ik al was.
‘I could not.’
‘Waarom niet? Joop, ik èisch het!’
‘Think toch of the man.’
‘Zou je het anders gedaan hebben?’
‘O stellig,’ zei ik vol vuur.
‘Is hij weg?’
‘No, I forgot him.’
‘En heeft mijn kleine vrouwtje nog geen spijt van gisteravond?’
‘O Leo don't. You are such a darling, and...’ Ik stond paf over mijn eigen moed.
‘Ja, ga door meiske.’
‘And I thank you so much for your flowers.’
‘Vond je ze mooi?’
‘Oh beautiful. I take them with me to Laren.’
‘Liefste kind.’
‘I must go now.’
‘Waarom is dat? Ik wil je nog niet missen.’
‘I must pack.’
‘O ja, dat is waar ook. Dus vanmiddag zitten jullie in de Kwikstaart.’
‘Yes, when shall I see you?’
‘Heel gauw. Vanavond al hoor. Ga je nu werkelijk? Kom nog even met je kopje bij me.’
Ik keek schichtig achterom naar den drogist, die met zijn armen op de toonbank leunde en me met glazige oogen aanstaarde.
‘Oh, be quit. He looks at me. Good bye.’
‘Ja?’
‘Good-bye dearest.’
‘Dag liefste van allen.’
Ik hing de telefoon aan de haak en ik zuchtte diep op. Toen ging ik naar de toonbank.
| |
| |
‘Geeft u me maar een ons gomballen,’ zei ik. ‘Hè, hè, dat is lastig zoo Engelsch te parlevinken.’
‘Nu, de juffrouw kan er mee terecht.’
‘Ja, 't was mijn Engelsche leeraar van school,’ fantaseerde ik lustig, ‘die moest ik nog goeiendag zeggen.’
Ik keek schichtig achterom naar den drogist.
‘O, die gaat zeker weer naar Engeland,’ zei de drogist.
‘Ja, met de nachtboot.’
‘Astublieft, Juffrouw, dan krijg ik drie stuivers van u.’
Zwaaiend met de gomballen, trachtte ik op weg naar huis te bedenken, of ik, ten opzichte van de leeraar, nog iets onwaarschijnlijks gezegd had. Maar
| |
| |
ik wist niets. En vol enthousiasme wierp ik me op mijn koffer. Doch toen ik mijn chemises er in zwiepte, bedacht ik me, dat de drogist wel iemand was om 7712 op te zoeken. En ik zag hem al met een gefronst voorhoofd over de puzzle van Dil-leeraar nadenken.
Aan de trein was de club verstomd over mijn bloemen.
‘Zeg, van wie die hulde?’ vroeg Kit. ‘Heb je een stille aanbidder?’
‘Ja,’ zei ik en ik wees naar Jog, die voor het verzenden van mijn koffer zorgde.
‘Heeft hij je bloemen...’
‘Ja, voor op reis.’
‘Kolossaal,’ zei Kit en omdat Jog er toen net aankwam, moest ze wel zwijgen.
Kees en Pop liepen gearmd op het perron heen en weer, en toen alle coupé's al haast dicht waren, hielp Kees haar nog behoedzaam in de onze.
‘Ik kom je gauw opzoeken hoor,’ zei hij.
‘Han komt ook,’ vertelde Noor.
‘Alsjeblieft niet,’ zei Kit. ‘We hebben geen jongensinstituut.’
‘Hoor me dat eens,’ Kees dreigde Kit met de vuist. ‘Allemaal jalouzie jongedame. Joop, wat kijk jij afwezig. En van wie heb jij in vredesnaam die bloemkool?’
‘Van Jog.’
‘Nee-ee,’ zei Kees, en hij keek naar Jog, terwijl hij zich op de treeplank heesch om Pop nog wat in 't oor te fluisteren.
‘Welnee,’ zei Jog en hij lachte geheimzinnig.
Maar toen zette de trein zich in beweging en een woeste conducteur sleurde Kees van de treeplank met de woorden: ‘Pas toch op jongeheer, je wordt zoo meteen overreden.’
| |
| |
Het laatste wat we zagen, was Kees zijn verbouwereerde gezicht. We proestten allemaal om het jongeheer, alleen Pop lachte witjes en zei maar gauw: ‘En hoe was de zeiltocht gisteravond?’
‘O erg leuk.’
‘Van wie heb jij die bloemen Joop ter Heul?’ vroeg Kit streng.
‘Ja, biecht op.’ ‘Kom, vooruit Joop,’ riep de club door elkaar.
Toen zei ik: ‘Kinderen, jullie schrikt je dood, als ik het vertel.’
‘Nu, dat wagen we erop.’
‘Wat krijg je een kleur,’ zei Connie.
Ik vlijde de bouquet behoedzaam op mijn knieën neer, legde mijn handen er om heen en dapper biechtte ik: ‘Ik ben verloofd.’
‘Hé.’ ‘Nee-ee.’ ‘Je bent mal.’ ‘Doe niet zoo raar.’
Pop was de eenige die kalm bleef en laconiek zei: ‘Ze kan toch best verloofd wezen? Dat is heel normaal. Wie is het Joop?’
‘Het is Leo van Dil,’ zei ik, en ik hief mijn bloemen triompheerend omhoog.
‘Dus die hulde is van hem?’ vroeg Kit.
‘Ja. En staar me nu allemaal niet aan, alsof ik een wondermensch ben. Ik ben nog precies dezelfde.
Toen werden ze cm strijd luidruchtig en Kit joelde: ‘Ik kiek jullie vast. Boven op de Kwikstaart. Wanneer komt hij?’
‘Vanavond,’ moest ik bekennen.
Connie, die naast me zat, zei zacht: ‘Ben je niet erg gelukkig Joop?’ Ik kneep haar als eenig antwoord in de arm.
Dien avond zaten we voor het huis in een kring om de witte tuintafel. In een boschje dichtbij be- | |
| |
gon een nachtegaal te zingen en het rozebed geurde. De heele middag waren we dol geweest, en Kit had de eenige melkkan gebroken. Maar nu werden we stil.
Toen zei Pien: ‘In Vaals schonk Juffrouw Wijers altijd thee, weet jullie nog?’
‘Ja,’ knikte Kit. ‘Ik zie haar nog zitten achter het theeblad. En Juffrouw Greet, die altijd protesteerde.’
‘Wat zou Juffrouw Wijers met je hebben meegeleefd Joop,’ zei Loutje.
‘Ja,’ zei ik zacht. Mijn hart was vol blijheid, maar ik had kunnen huilen van een groote, vreemde droefheid...
Door de stilte van de avond gonsde het gesnor van een motor en Noortje riep: ‘Daar komt een auto aan.’ Ik sprong op, maar ging weer zitten. ‘Het zal Leo zijn.’
Connie boog zich naar me over: ‘Beef je niet Joop? Ik kan zoo met je meevoelen.’ Ik lachte maar.
Voor ons huis hield de auto stil.
‘Kees is er ook bij,’ riep Pop en ze liep het tuinpad af. Maar Kit was haar voor. Die hield buigend het witte hekje open, en haar jolige stem schalde:
‘Welkom, welkom, in de Kwikstaart. Zoo, ben jij daar ook, student. Hoe waag je 't. Van harte gefeliciteerd Leo.’
Kees met Pop aan zijn arm schudde mijn hand kerelachtig. ‘Wel verdraaid Joop,’ zei hij alleen.
‘Hoe wist je het?’
‘Leo kwam me vanmiddag opzoeken. Ik wist gewoonweg niet wat ik hoorde.’
| |
| |
‘Je hebt natuurlijk vreeselijke dingen gezegd.’
‘Ja nogal,’ bekende Kees.
‘Wat!’ zei Leo, en hij duwde Kees op zij, ‘nogal? Ik heb dat jongmensch bijna moeten uitdagen. Dag Joop.’
‘Dag Leo.’ Ik was dolblij, dat hij mij in het aanschijn van de club niet omhelsde.
Connie woei de tuinbank af met haar zakdoek. ‘Dan kun je naast haar zitten,’ zei ze, en ze keek sentimenteel.
‘Hij wil natuurlijk liever niet zitten,’ dolde Kit. ‘Hij wil veel liever wandelen met Joop. De nachtegaal hooren. Maar even moet je ons bijzijn dulden, hoor.’
‘Ik voel me buitengewoon gevleid, dat ik geduld word,’ schertste Leo. ‘Kees heeft me al verteld, dat het hier geen jongensinstituut is.’
‘Ik word woest op al die mannen,’ zei Kit, en ze telde op haar vingers af: ‘Joop, Pop, Noor, alle drie reddeloos verloren voor onze goeie ouwe club.’
Wij protesteerden heftig, en Leo vroeg: ‘Kunnen wij van die beroemde club ook geen lid worden, beschermend lid of zoo.’
‘Wel natuurlijk,’ riep Kees, en hij zwaaide met Pop's armband - hoe hij die zoo gauw had afgekregen, snapte ik niet - ‘wel natuurlijk kan dat. Dat is juist verdraaid gezellig. Dan gaan we clubtochten houden en al zoo meer. Als jullie dan ook maar gauw voor de nog ontbrekende mannen zorgen.’
‘O, dat komt wel in orde,’ zei Pien. Maar Kit plaagde: ‘Onder voorwaarde, dat Kees altijd naast mij zit.’
‘Top,’ riep hij, ‘met Pop aan mijn andere kant.’ Noortje glimlachte, en staarde de tuin in.
‘Wil jullie thee?’ vroeg Loutje. ‘Ik heb nog wel een kopje.’
| |
| |
‘Thee?!’ galmde Kit, en ze greep naar de zakdoek van Pop's vader uit Kees zijn borstzak en ze blies hem omhoog. ‘Thee?! Heilige onschuld, champagne moet er geschonken worden op deze avond!’
‘Jongens. We gaan heerlijk fuiven. En bij gebrek aan champagne krijgen we ananas uit de flesch. Goed?’
‘Hoera!’ riepen we, en Connie danste met Pien om het rozebed heen.
‘En dan zullen we drinken op het voortbestaan van de steeds aanwassende club met de onuitsprekelijke naam,’ zei Leo, en hij legde zijn hand op de mijne.
|
|