| |
| |
| |
Hoofdstuk IX.
22 Februari.
Lieve Net,
Als mijn dagboek kon praten, dan zouden zijn bladeren - of is 't bladen? - misschien ritselen: ‘Forgotten, forgotten, forgotten I am!’ Poëtisch van me bedacht hè? Ja dat komt door het weer. Want Mina zegt, dat het vandaag een zomersche dag is en onze dierbare Laura is vanmorgen weggewandeld met het bovenste haakje van haar japon los. Ik heb haar eens gevraagd, waarom ze toch geen lage hals droeg. Toen zei ze: ‘Och, leg niet altijd aan m'n hoofd te zanikken.’ En dat tegen mij, de jongste dochter der huizes!! Enfin - dat forgotten is de eerste regel van een liedje, dat Julie galmt en dan kijkt ze zoo hartbrekend, dat Kees altijd vreeselijk moet snikken. Ik heb een heele week lang niet in mijn dagboek geschreven, omdat Julie een week ziek is geweest. Ja, zoo'n uil! Als ik klaar was met mijn lessen moest ik natuurlijk dadelijk naar bed. Want Julie was de particuliere contròle. Ik heb nog gevraagd aan Ma, of ik op de logeerkamer mocht slapen, omdat Julie toch best erger kon worden, en dan zou het zoo gek zijn voor den dokter, als hij midden in den nacht gehaald werd, en mij daar ook in bed vond. Maar Ma zei, dat ik geen hart heb. Dat had er toch niets mee te maken, vind je wel?
Vandaag is Julie gelukkig weer op de proppen gekomen en heeft ze in een nieuwe ochtendjas - als Julie ziek is, krijgt ze altijd wat nieuws - op den divan in haar kamer gelegen. Julie noemt het ding een teagown nota-bene en ze doet er erg lijdend in.
Vanmiddag, ik zou net uitgaan, werd er gebeld. En omdat ik toch bij de deur stond, maakte ik hem maar open voor het
| |
| |
gemak. En wie denk je, dat voor me verrees? Smidt, ja, Smidt met dt van onze school. Die heeft zes keer geloof ik, met Julie op het studentenbal gedanst en hij had nog altijd de visite niet gemaakt, die hij bloedig aan Julie beloofd had. Ik ben eigenwijs genoeg om te denken, dat hij bang voor mij is. Enfin, we stonden dus tegenover mekaar en Smidt bloosde. Toen probeerde hij amicaal te doen. ‘Zoo Jo,’ zei hij, en stak me zoowaar vijf glacé-vingers toe.
‘Dag meneer,’ zei ik ook vriendschappelijk. - Als Smidt goed wil, dan kom ik hem altijd een eindje tegemoet. - ‘Komt u binnen.’ En ik wou hem net gaan vertellen, dat Julie lijdend was, toen Mina aankwam en Smidt van me overnam. Natuurlijk ben ik toen nog even naar boven gerend, en om de deur van Julie's kamer jubelde ik: ‘Hij is er zeg!’
‘Wie?’ vroeg Julie, en voelde aan haar hoofd.
‘Smidt; met een hoogen dop op. Monsterlijk gewoonweg. En hij heeft me een zoen gegeven in de gang.’
Julie streek maar over haar gezicht. ‘Jij maakt me ziek,’ zei ze.
‘Dat is angstig voor me,’ zei ik. ‘Maar 't is een feit, Smidt is er. Zou jij zoò niet naar beneden gaan?’
‘Hij interesseert me niets,’ zei Julie, en draaide me heel onbeheurlijk haar rug toe, - Toen ze hem pas kende, heb ik werkelijk een paar onpleizierige dagen gehad, omdat ik dacht, dat ze verliefd op hem was. En Connie Ralandt zegt, dat liefde altijd wederliefde trekt, zooiets van een magneet zeker. En ik zou het zoo naar gevonden hebben om Smidt bij zijn naam te noemen, want daaraan ontkom je niet bij een aanstaanden zwager. Hij heet J. Ik denk Johan of zoo iets. En je zou hem, voor je fatsoen, ook niet meer kunnen plagen op school. Maar nu is 't gevaar afgewend gelukkig.
Jouw brief kreeg ik Woensdagavond. Je hebt voor jouw doen nogal lang gewacht met mij terug te schrijven. Maar ik snap het best hoor. Als je wat hebt, dat je hindert, dan moet je 't òf direct schrijven, òf je kunt het haast heelemaal niet meer, en je stelt het van den eenen dag tot den andere uit. Ik vind het lam voor jou, dat Jaap zoo vervelend werd en dat je 't nu hebt uitgemaakt. Maar dat is toch nog stukken beter dan dat zoo'n uil
| |
| |
van een jongen tegen je zegt, dat hij zich vergist heeft. Of zeggen ze dat niet in werkelijkheid? Ik heb het wel eens in een boek gelezen. Ik dacht dadelijk al, dat er iets aan haperde, toen ik zag, dat je op ander postpapier schreef. En al heb ik van dergelijke akkevietjes geen ondervinding, toch voel ik heel erg met je mee. Ik geloof, dat ik best iets moorddadigs zou kunnen doen, wanneer ik mijn gewezen Kloris met een ander zou zien fietsen, zooals jij het meegemaakt hebt. Wat zijn jongens toch allemaal raar. Kees ook. Die is nu dol op Pop. Ik doe maar net, of ik niets begrijp, want dan word ik er natuurlijk weer voorgespannen om het in orde te maken; dan kan ik weer briefjes wegbrengen en pakjes in orde maken met chocolaharten en broches. Dank je wel. En bovendien, ik zou 't niets leuk vinden, als Pop het ook te pakken kreeg. Kees heeft Pop heel gewoon van een foto afgeknipt waar wij met z'n tweeën op stonden; ik heb een halven arm en een hand in den slag verloren, die op Pop's schouder lei. 't Was een erge ouwerwetsche kiek. En toen ik er Kees naar vroeg, zei hij, dat hij er niets van wist. Ik zei: ‘Welzeker, Pop is er uit zichzelf afgewandeld.’ Ik kan 't niet uitstaan, wanneer ze er dan ook om jokken. Je moet maar zoo denken Net, 't is beter, dat het nu uitgeraakt is met Jaap, dan dat je nog een jaar met hem gegaan hadt. Dan was 't nog erger geweest, je hadt nog meer cadeaux en zoo gekregen, en die had je weer allemaal terug moeten sturen. Brr, dat lijkt me zoo griezelig. Wacht, even je brief opzoeken, die heb ik in mijn blouse zitten. Ja, nu ik hem overlees, schrijf je toch wel rampzalig. Kom, kop op! Als ik het zelf eens meegemaakt had, zou ik je beter kunnen troosten, maar nu weet ik er zoo weinig van te zeggen. Als je met Paschen hierkomt, dan mag je er alle dagen over boomen; ik wil ook wel aan Ma vragen of ik bij je op de logeerkamer slapen mag, en dan kun je er zelfs 's nachts over praten als je er puf in hebt. En je
mag me twintig keer hetzelfde vertellen.
't Is op school tamelijk vervelend geweest de laatste dagen. We hebben allemaal een inzinking gehad. En ik geloof, dat Kit het wel het ergst vindt van allemaal. Die is zoo bang, dat de Generaal zal denken, dat ze haar leven betert.
Nu Net, 't is nogal een zanikbrief geworden, maar dat komt
| |
| |
zeker door het zomersche weer. Kind, ik groet je. Ik hoop, dat je gauw over de Jaapbreuk heen bent. Poot van
Joop.
De Jopopinoloukicoclub laat zich Woensdagmiddag fotografeeren. Ik mag de mijne wel goed wegstoppen, anders zie ik Pop weer raadselachtig verdwijnen. Adios.
| |
24 Februari.
Ziezoo geliefde, daar ben ik weer. Julie is beter en nu zal ik weer zoo geregeld mogelijk met je kunnen converseeren. Ja, ik voel me werkelijk verplicht, om deze uitlegging te geven, want 't is me net of mijn dagboek somber kijkt. Dat had ik vroeger altijd heel sterk. Wanneer ik te laat aan 't ontbijt kwam, dan dacht ik, dat niet alleen Pa vertoornd keek, maar dat ook de trekpot en de suikerpot me verontwaardigd stonden aan te staren. Dan wou mijn mes niet snijden uit woede en prikte mijn vork me uit kwaadaardigheid. En zoo mal ben ik nog wel een beetje. Ja, Julie is weer beter. Ik snap niets van die ziekte van haar. Ma zegt, dat Julie apathisch is, dat is natuurlijk hetzelfde als vervelend. Maar Pa zei vanmorgen, dat Julie dan maar iets energisch moet aanpakken en ik geloof dat ze weer les in talen krijgt. Dat had ze natuurlijk niet bedoeld met haar ziekte en ik denk, dat ze ook wel gauw niet meer apathisch zijn zal. Toen ik me vanmorgen aankleedde, had ze alweer veel te vertellen. Ik moest mijn haar moderner doen en niet zulke groote strikken dragen en eens een dasje koopen, dat bij mijn overhemd kleurde en niet altijd zonder handschoenen loopen.
Ik zei: ‘Hè hè, blij, dat ik je liefelijk geluid weer zoo vroeg hoor.’
‘Dat kan ik me voorstellen.’
‘Wat gek, dat je weer beter bent.’
‘Zoo, vin je dat gek?’
‘Ja nogal. Jammer dat je Smidt niet gezien hebt Zondagmiddag. Nu krijg ik vast een gemakkelijke beurt vanmorgen.’
‘Hè Jo, steek toch niet altijd veiligheidsspelden in je rok. Je hebt wel drie zilveren sierspelden.’
| |
| |
‘Zoek ze maar voor me op vanmorgen. Je bent toch apathisch. Heb je nog een boodschap mee te geven voor Smidt?’
‘Hij interesseert me niets. Dat hèb ik je toch al gezegd?’ En Julie, die altijd erg met kant werkt aan haar nachtjaponnen, lag eraan te frunniken en deed erg schapig. Ik was al bij de deur, toen ik nog vroeg:
‘Heb je soms weer een andere bevlieging? Niet dat het me veel schelen kan, maar ik houd niet van verrassingen zie je.’
‘Ik heb voor niemand een bevlieging, zooals jij het noemt. En ga nu werkelijk weg Jo, want je werkt op mijn zenuwen.’
‘Dat schijnt een gave van mij te zijn,’ zei ik en verdween. Smidt deed op school erg verlegen tegen mij, en ik geloof werkelijk, dat hij ook al nerveus was, want zijn flieder-de-fladder zakdoek was in voortdurende actie. De week was al weer zoet ingezet en Kit had 's ochtends gezegd: ‘Ik wil wat baloorigs doen. Desnoods ga ik op mijn hoofd staan waar de Generaal bij is. Smidt drensde iets van een zwaartekrachtformule - ik let nu nooit meer op, want juffrouw Wijers vertelt het me 's avonds veel helderder - toen Kit opeens half in de bank opstond en vroeg: ‘Mijnheer, kunt u paardrijden?’
‘Kitty, waar heb ik het over?’
‘U? O, over zwaartekracht. Ja, ik let wel op. Maar we hebben het al zoo lang vergeten om U te vragen of u paardrijden kunt.’
‘Hoe kom je aan die nonsens vraag?’
‘Omdat we een kiek van u hebben gezien, en daar zit u op een ezel,’ zei Kit.
‘Op een muilezel,’ riep Pop.
‘In Duitschland,’ zei ik. Smidt bloosde weer hevig. Wat is dat toch naar als mannen blozen. Daar krijg ik kramp in mijn teenen van. En Smidt bloost zoo erg, dat zijn oogen ervan tranen gaan.
‘Herhaal me de zwaartekrachtformule eens Kitty,’ zei hij. - 't Was nogal pienter van hem bedacht. Kit wist hem niet natuurlijk, en ze kreeg strafwerk en nog een heele lange preek over de telefoon erbij, want Smidt denkt nog altijd, dat ze hem daarmee voor den mal gehouden heeft.
‘Ja, dat weet ik nu al lang,’ zei Kit, toen hij uitverteld was. En toen werd ze de klas uitgestuurd. Bij de deur zei ze: ‘Nu
| |
| |
weet ik nog steeds niet of u paardrijden kunt meneer,’ en Smidt zei, dat hij er wel een stokje voor steken zou.
‘Waarvoor?’ vroeg Pop onnoozel. Maar dat negeerde Smidt.
Connie heeft nu de heele club ingewijd over Ru Duyf. Pop zei: ‘Jakkes, wat flauw.’ En Kit heeft gezegd: ‘Als je vervelend gaat worden, schrappen we je als lid hoor!’ Dat vond ik toch wel al te kras en daarom zei ik, dat hij een prachtige stem had, net een meisje, waarover Connie weer kwaad werd notabene. Loutje zei, dat Con het toch zelf moest weten, en Pien zei, dat geen een jongen aardig kon zijn of hij moest goed kunnen teekenen. Noor vond Connie een schaap.
Morgen laten we ons photographeeren en dan laat Connie nog een foto van haar alleen maken voor Ru. Kit zegt, dat het dan wel gauw af zal zijn.
| |
25 Februari.
Om twee uur zouden we bij elkaar komen voor de kiekerij. Ik had mijn vospartij tot vanavond uitgesteld, natuurlijk in overleg met Juffrouw Wijers. Dit is een zin van Pa. We waren allemaal maar heel gewoon in onze overhemdjes, behalve Connie, die een hevige fluweelen jurk aanhad met een grooten kanten kraag en kwasten aan de mouwen, die Kit aldoor heen en weer slingerde. We stonden allemaal op tijd voor het huis van den photograaf, dat er erg waardig uitzag, behalve Connie, die om kwart over twee kwam aanrennen. Want ze had haar haar gefriseerd, maar dat was door haar hollen weer heelemaal uit de krul geraakt en het hing erg piekerig naar beneden. Toen trokken we aan de bel, want het was een stil huis, en we wachten met z'n zevenen.
‘Hij zal wel verschrikkelijk duur zijn,’ zei Connie, ‘want zoo ziet het er echt uit. Ik zal er weken voor moeten kromliggen.’
‘Dat heb je toch zeker wel voor Ru over,’ zei Kit.
‘Natuurlijk wel,’ zei Connie fier.
De deur ging open en er stond een jongetje in een livreijasje, net als bij mijn tandarts, die ons verschrikt aanstaarde. Zijn haar had zoo'n prachtige scheiding, veel mooier nog dan Kees bezit en aan den rechterkant van zijn hoofd vlak boven zijn oor,
| |
| |
had hij het in een fiere krul gelegd, een krul om zoo je vinger of je penhouder in te steken.
‘Dames,’ zei hij en hij kuchte zoo'n klein beetje. Pop wandelde maar meteen naar binnen en wij haar achterna. ‘We wilden ons laten fotografeeren,’ zei ze over haar schouders heen. ‘Alle zeven.’
Het livreijasje draaide een - twee - rechtsomkeert, hij was van achteren 'n beetje verschoten, en opende zwierig een deur voor ons. ‘Wilt u dan hier maar binnen gaan? U zult wel een oogenblikje moeten wachten.’
‘O, da's wel leuk,’ zei Kit, ‘dan kunnen we op ons gemak portretten bekijken. Die zijn er toch?’
‘Ja zeker dame.’
‘'n Net kereltje,’ zei Kit tevreden.
‘Mooi haar zeg,’ vond Connie.
‘Jakkes,’ zei Pien, ‘vin je dat mooi? 't Lijkt wel poedelepaksie.’ Pien gebruikte wel meer van die gekke woorden dan weet ze zelf niet wat ze beteekenen. En daar vragen wij ook nooit op door.
De wachtkamer deed ons erg Oud-Hollandsch aan, wel leuk, en er lagen vrachten portretten overal. Kit nam direct een hoopje op haar schoot en ging in zoo'n driehoekig stoeltje zitten. Connie stond voor een spiegel te jammeren: ‘Wat zie ik eruit! En zoo had jullie me gewoonweg laten fotografeeren. Wat gemeen zeg.’ Loutje en Noor elk met een zijkammetje begonnen Connie's ontredderde pieken te behandelen, en Pien zat boven op de leuning van een bank in stille verrukking voor een stilleven, een zielige biet met een glas wijn en een bloempot. Pop en ik gristen in de photo's op tafel. Kit hield heele alleen-spraken.
‘Nee maar wat 'n mormel. Als ik zoo leelijk was, liet ik me vast niet kieken. Toe, kom eens kijken wat een schoonheid ik hier heb.’
‘Och, wees toch stil,’ zei Connie, ‘kam liever mijn achterhaar uit.’
‘'k Zou je danken. Joop, toe, kijk nu toch eens, ik leg haar niet apart hoor.’
Maar ik had net een schat van een baby te pakken, die op
| |
| |
een vacht zat, met zijn grooten teen in zijn handjes en Pop hing over me heen en riep: ‘Wat 'n doddekop.’
‘O, da's leuk,’ bromde Kit door, ‘'n meisje met een racket. Zoo moeten we ons van den zomer laten kieken, en nee maar, dat is oer-genoegelijk, een heele familie in de serre om de theetafel. Kijk 'es Pien.’
‘Ja 't is goed,’ zei Pien, die nog aldoor naar de biet staarde.
Maar toen gaf Kit een jubelkreet, zoodat Connie ‘au’ schreeuwde, want Noor trok haar van schrik een bosje haren uit, en Pien sloeg haast ruggelings van de bank. Kit zwaaide met een foto. ‘Jullie raadt nooit, wie ik hier heb. Je raadt het nooit. Nooit.’
‘Je moeder,’ zei Pop.
‘Mis.’
‘Ru Duyf. Julie. Lotte Boom. De Generaal. Georgien. Zuurtje.’ We gilden door mekaar.
‘Jij bent er het dichtst bij Pop. Nog één keer. Toe, nog één keer raden.’ En Kit sprong met de foto om haar stoel heen. ‘Nog één keer. Die 't raadt, krijgt hem.’
Toen kreeg ik een helder oogenblik. ‘Smidt,’ zei ik.
‘Ja, ja. Smidt is 't, Smidt in een gekleede jas. O, kom ès kijken. Daar moeten we een mop mee hebben zeg.’ We trokken allemaal om 't hardst aan Smidt, die er zoo komiek uitzag. Hij had zijn eene been bevallig over het andere gezwingeld en hij tuurde heel geleerd in een boek.
‘Hè, wat aanstellerig,’ zei Pop. ‘Echt Smidt.’
‘'t Is hem sprekend,’ zei Pien, ‘zie je wel, zijn eene wenkbrauw zit hooger dan z'n andere.’
‘Dat is van 't peinzen,’ zei Noor.
‘Zoo'n krekel,’ zei ik. En ik gooide Smidt de lucht in en ving hem net bij een punt weer op.
Toen zei Kit: ‘We nemen hem mee zeg. Heel gewoon. Je kunt hem best in je blouse hebben Joop, die is nogal wijd. En dan gaan we er Zaterdag op school herrie mee schoppen.’
‘Maar kunnen we dat wel doen?’ vroeg Loutje. ‘Als de photograaf het merkt.’
‘Denk je dat die het merkt? Natuurlijk niet. Net of die nog
| |
| |
weet, dat hij Smidt gekiekt heeft. Wees niet zoo overdreven zeg.’
‘Nee, 't kan best hoor,’ zei ik ook. Ik stelde me direct voor, hoe Julie kijken zou, als ik met het portret van haar ex-bevlieging door het huis sjouwde, en ik stopte Smidt in mijn blouse. Ik moet ophouden, want 't is al barbaarsch laat, en Julie zal wel gauw komen.
| |
26 Februari.
Ziezoo, ik vervolg. 't Was net zoowat gebeurd, dat ik Smidt opgeborgen had - mijn blouse bobbelde een beetje, maar toen trok Noor hem overal maar wat meer uit - of het livreijongetje trippelde naar binnen en vroeg of de dames hem maar wilden volgen. Nèt als bij mijn tandarts, alleen daar is een oudere editie. Lou had Connie gelukkig nog wat opgelapt en zoo kwamen we in een groot atelier, waar een man met een kwaadaardige sik bezig was om schermen op te halen en weer te laten zakken. Ik vind sikken erg leelijk voor een man, ik ben echt blij, dat Pa er geen heeft en ik vind eigenlijk, dat het nog bij Smidt hoort. En dan Smidt boven op de liggende ladder en ik de reuzenzwaai doende aan zijn sik. Kees zou zeggen: ‘Kind, wat daas je toch.’ Maar als ik dat zeg, begrijpt Ma me niet, of ze noemt me vulgair, net naar haar stemming is. Die man met de sik was de photograaf zelf. Dat ontdekten we eigenlijk pas, toen hij ons vroeg, hoe we er op wilden, kniestuk, of buste of heelemaal.
‘Wat lijkt me dat naar,’ zei ik, ‘kniestuk. Net of je geen beenen hebt. Nee dan liever heelemaal. Nietwaar?’ En ik keek de rij eens langs.
‘Ja, natuurlijk heelemaal,’ zeiden ze in koor en Connie vroeg hoeveel het kostte.
‘Verschillende prijzen. Kijk eens, hier hebt u een aardige groep, die kost zeven gulden vijftig.’
‘De hoeveel?’ vroeg Kit.
‘Per stùk dame.’ De sik trilde.
‘Lieve menschen,’ zei Kit, ‘'t mag niet meer kosten dan een rijksdaalder. Of drie gulden op z'n hoogst. We nemen er zeven ziet u.’
De photograaf leek me een erg-driftige man, die zou ik ook
| |
| |
niet graag tot vader gehad willen hebben, tenminste hij werd rood en hij grabbelde in andere photo's en hij gooide een paar op den grond en toen vischte hij een bescheiden kiek eronder uit en zei, dat die drie gulden kostte.
‘Groot is hij niet voor de prijs,’ zei Pien beslist.
‘Kunnen we daar met z'n zevenen wel op?’ vroeg ik, en ik rekende uit hoeveel taartjes ik onopgegeten moest laten.
‘U maakt er een grapje van,’ zei de sik en hij keek me akelig doordringend aan. Smidt begon me op mijn hart te branden, 't was net of de sik hem door mijn blouse heen kon zien, en ik begon hem een beetje op zij te schuiven; ik vond het veiliger als ik hem maar op mijn rug had.
‘Die van drie gulden dan maar,’ zei Pop en ze ging op een tabouretje zitten. ‘Ziezoo, ik zit al. Ga jullie maar om me heen liggen.’
‘Ik zal de dames wel groepeeren,’ zei de sik. ‘Jan, maak het toestel in orde.’ En hij greep Kit bij een arm en plakte die op een bank en Pop er naast; toen duwde hij Noor en Pien en mij compleet op den grond neer en als standbeelden zette hij Con en Loutje er achter.
‘Dit lijkt me niets leuk,’ zei Pop. ‘Zoo stijf.’ En Kit stond heel gewoon op van de bank en ging bij het toestel staan.
‘Nee meneer,’ zei ze, ‘zoo hadden we 't niet bedoeld. 't Moet veel joliger zijn. Leuker. 't Is harkerig zoo.’
‘Bent u de photograaf, of ben ik het,’ zei de sik en hij trok geweldig aan dat instrument.
‘U natuurlijk. Maar wij moeten er op. En ik mag toch wel zeggen hoe ik het vind. 't Is monsterlijk gewoonweg. Kom maar eens kijken Pop, dan ga ik wel weer zitten.’
Pop liep naar het toestel. Vandaar zei ze heel kalm: ‘Drakerig.’
Toen werd de sik natuurlijk baloorig en hij liep door 't atelier en schreeuwde: ‘Jan, neem het toestel weg,’ en zijn jas fladderde achter hem aan. Zoo iets werkt altijd op onze lachspieren; Connie begon al achter ons te hinniken en Pien, die naast me op den grond lag, want wij waren in afwachting voor 't gemak maar blijven liggen, bromde: ‘We hadden beter naar een tip-top
| |
| |
kunnen gaan. Daar klim je desnoods op een bloementafeltje en roets, 't is gebeurd.’
Pop is altijd de kalmste van ons allemaal. Nu ook weer. ‘Wilt u ons nog
photografeeren meneer?’ zei ze. ‘Anders trek ik mijn jas weer aan.’
‘Jan, het toestel.’ - Het livreijasje kwam aanbibberen. ‘Maar dan zooals ik het verkies.’
‘'t Wordt ónze photo,’ zei Pop, ‘dus wij moeten er over oordeelen.’
‘Mijn zuster heeft een leuke kiek thuis,’ zei Kit. ‘Acht meisjes, dus nog een meer dan wij. Die zitten heel genoeglijk om een tafel, en een leest voor uit een boek, en de anderen luisteren. Dat lijkt wat gezellig. En zoo gewoon. Niets opgeprikt.’
‘Ja. Zooiets is toch veel natuurlijker.’
‘We zijn een club ziet u,’ voelde Pien zich verplicht om te vertellen, ‘en we lezen vaak op clubavond voor, dus 't is ook erg toepasselijk.’
‘Jan, stoelen,’ riep de sik. ‘En een tafel. Vooruit, neem ook een boek mee. Zanik toch niet zoo lang.’ Toen duwde hij mij een boek in mijn handen; 't viel open bij Roodkapje, want het waren de sprookjes van Moeder de Gans, en ik moest er opeens aan denken, of Smidt op mijn rug daarin ook zoo diepzinnig te turen zat.
‘Vriezen we dood, dan vriezen we dood,’ zei Kit. ‘Ziezoo we zitten. Nu kunt u wel aan den slag gaan.’ 't Leek werkelijk leuk,
| |
| |
heelemaal niets aanstellerig. Sommige menschen doen altijd zoo eng, als ze bij den photograaf zijn, dan kijken ze hemelsch, of ze lachen een beetje, of ze denken net op 't laatste moment nog aan hun haar, hoe dat zit, en dat kun je altijd aan hun gezichten zien.
‘'t Wordt een fiasco,’ zei de sik met een grafstem. En toen kwam hij naar ons toe draven en hij nam Connie's hoofd en duwde het naar links al mopperend: ‘U houdt uw hoofd niet recht,’ en hij sloeg op Kit's schouder en bromde: ‘U hangt heelemaal scheef.’ ‘Maar ik bèn scheef,’ zei Kit verontwaardigd, wat heelemaal niet waar is. Hij holde weer naar het toestel, ik keek gauw in mijn boek. 't Was even stil. Alleen zei Connie zacht: ‘Ik krijg kramp in mijn nek.’ Toen kwam de sik boven het toestel uitkijken.
‘U moet lachen,’ zei hij, ‘glimlachen. Wat zijn dat nu voor gezichten.’
‘Maar er is niets om te lachen,’ zei Pop.
‘Wat lees je Joop?’ vroeg Pien.
‘Grootmoeder, wat heb je lange ooren.’
‘Ziet u wel, dat is heelemaal niet grappig,’ zei Kit. En Noor beweerde, dat ze lachen op een foto monsterlijk vond.
‘Dan moet u 't zelf weten. Als de photo's mislukken bent u verplicht ze te nemen. Ik sta er niet voor in.’
‘Kirekirekireki iii,’ kraaide Kit. Dat kan ze prachtig binnensmonds, zoodat niemand weet, waar het precies vandaan komt.
‘Klaar?’ riep de photograaf.
‘Ja,’ gilden wij.
‘Niet praten meer.’ Ik kreeg kramp in mijn oogleden, dàt is naar. Ik wou ze net maar heelemaal dicht doen, en me slapend laten vereeuwigen, toen 't afgeloopen was. Jan huppelde naar het toestel en nam het negatief van onze conterfeitsels in beslag.
‘Gelukkig,’ zei Kit, ‘nu moet jij er alleen nog aan gelooven Connie.’
‘Ik voel er niets voor.’
‘Denk aan Ru.’
De photograaf trok een gordijn uit, zette Connie daar tegen aan en gaf haar een groote papieren roos in de hand, die ze
| |
| |
tegen haar hart moest duwen. Wij stonden op een afstand er naar te kijken.
‘Je lijkt wel een operazangeres,’ riep Kit.
‘Schei uit,’ zei Connie, die zich geen raad met haar houding wist, ‘schei toch uit. Ik begin direct te lachen.’
‘Maar dat vindt meneer schitterend,’ zei Pop. ‘Nietwaar meneer? Lach jij maar Con.’
‘U moet uw hoofd tegen het gordijn laten leunen, een beetje achterover. En dan glimlachen.’
‘O - oo,’ proestte Con. ‘Wat voel ik me raar. Net of ik mezelf niet ben. Hoe lijk ik jongens?’
‘Idioot gewoonweg,’ zei ik. ‘'t Is net of je comediespeelt.’
‘Je moet aan dat ding ruiken. Dat is toch veel natuurlijker,’ zei Pien.
‘Je moet een laken omdoen,’ riep Noor. ‘Hebt u geen laken meneer?’
‘En je haar heelemaal los,’ kwam Loutje uit den hoek.
‘En een krans van die papieren lorren er bovenop,’ zei Pop.
‘'t Zal artistiek worden,’ dacht Pien. ‘Bàr.’
‘Wat zal Ru verrukt zijn.’
‘Ru is haar broer meneer.’
‘Nee, ik doe 't niet,’ zei Connie, die nog altijd tegen het gordijn aan te stikken stond. ‘Ik doe 't niet. Ru denkt vast, dat ik niet wijs ben.’ En onder al die bedrijven, had de sik maar heen en weer gerend, het gordijn verschoven en verplooid en aan Connie getrokken en gerukt. 't Was echt penarieachtig.
Ik moet alweer ophouden, want Julie doet raar de laatste dagen; die gaat al om elf uur naar bed. Om mij te treiteren geloof ik. Morgen verder.
| |
27 Februari.
Nu kan ik alles weer overlezen om erin te komen. Als ik nog aan die sik denk, word ik woest. En die gaat nu door voor uitstekend. Tenminste ik heb eens gehoord, dat Julie tegen Lotte zei:
‘Waar heb jij je laten fotografeeren?’
‘Bij Van Duinen natuurlijk. Dat is toch de man. Die geeft je zoo'n schat van een pose.’
| |
| |
Ik hoop, dat hij Lotte en H. de Wilde nog eens vereeuwigen gaat tegen een gordijn met papieren rozen, dat kan heelemaal een meesterstuk worden.
We waren blij toen we weer op straat stonden, en de sik was erg beleedigd. Pop zei nog, dat we de foto's wel zouden halen, als ze klaar waren.
‘'t Is mijn gewoonte, om ze te laten bezorgen,’ zei de sik ijzig. En toen heeft Pop als adres opgegeven: Aan de Jopopinoloukicoclub, ten huize van mej. E.C. Helmer. De sik viel over den clubnaam natuurlijk en Pop spelde het hem heel kalm voor.
Toen zijn we nog naar een tip-top gerend, waar Connie op de punt van een tafel geklommen is met bengelende beenen. En die man daar was zoo vriendelijk, die vond alles goed. 't Speet ons erg, dat we ons allemaal niet hadden laten tiptoppen. Nu krijgt de sik toch een en twintig gulden van ons, maar als ze niet goed zijn, nemen we ze niet. Pop zegt, dat ze er een proces voor over heeft. En ik ga met plezier een paar weken zitten, als 't maar niet net in de vacantie valt.
Ik had onder die bedrijven heelemaal vergeten, dat ik Smidt nog in mijn blouse had. En ik merkte het niet eerder, voor ik me 's avonds uitkleedde. Toen lei ik hem naast me op het kussen en ik wachtte tot Julie bovenkwam. Ze was nogal laat, want er was weer een muziekavondje geweest bij Lotte, en Julie scheen niet apathisch te zijn, tenminste ze was er heen. Ze had notabene een flodderig dun japonnetje aan, crèpe-de-chine geloof ik, goed om drie longontstekingen op te doen.
Enfin, toen ze binnenkwam hield ik Smidt tegen me aan. Maar ze zag niets, ze deed alweer afwezig.
‘Soir,’ zei ik.
‘Dag. Slaap je nog niet?’
‘Nee geliefde.’
‘Wat heb je daar?’
‘Een portret.’
‘Van wie?’
‘Raad eens.’
‘Dank je wel.’
Ik deed weer net, of ik in stomme verrukking naar Smidt staarde, en dat kriebelde Julie.
| |
| |
‘Joop, doe niet zoo flauw. Is 't een portret van Pop?’
‘Nee.’
‘Van een van de anderen dan?’
‘Ook niet.’
‘Je bent vervelend.’
‘Dank je. 't Is het portret van een man.’
‘Wat doe jij daar mee?’
‘Van een man met een interessant gezicht.’
Toen schoot Julie naar me toe.
‘Laat kijken.’ En ik draaide opeens Smidt rond, pal in Julie's gezicht. Julie greep er naar.
‘Dat is... dat is Smidt,’ zei ze.
‘Dr. Smidt,’ zei ik.
‘Geef hier. Hoe kom jij daaraan?’
‘Geleend.’
‘Van wie?’
‘Van Pop.’
‘Van Pop?! Heeft die een portret van Smidt?’ Julie keek zoo mal.
‘Ik dacht, dat het je niets meer schelen kon.’
‘Dat kan het me ook niet. Niets hoor je! Niets! Niets!!’ En ze stampvoette en gooide al mijn kleeren van den stoel en trapte op mijn gezondheidscorset.
‘Héé, wat doe je raar!’
‘Jij - jij bent een ellendige treiteraar,’ zei Julie en ze schopte mijn kousen in een hoek van de kamer. ‘Ba, wat een naar schepsel ben jij.’ En toen opeens ontrukte ze mij Smidt, en scheurde hem middendoor. Natuurlijk hopste ik toen mijn bed uit en redde Smidt, voor hij nog erger mishandeld werd. Ik was wel wat geschrokken en ik zei heel fier:
‘Je zal Pop de foto moeten vergoeden. Ze zal woest op je zijn.’
Maar Julie zat met den rug naar me toe voor haar toilettafel en gaf geen kik. Toen stopte ik den geschonden Smidt voor de securiteit in de mouw van mijn nachtjapon. En 's nachts heb ik gedroomd, dat ik op ons dak stond en Smidt aan een heel dun touw naar boven heesch. En Julie stond op straat er naar te kijken. En ze huilde verschrikkelijk.
|
|