| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
Waarom moet er toch altijd een Pa zijn? Of waarom kunnen alle Pa's niet zijn als de vader van Pop, die alleen aan zijn zaken denkt en zich met niets bemoeit wat Pop doet. Hij wist niet eens, dat ze zwemmen geleerd heeft. Want toen er laatst in de krant wat stond over de gecostumeerde zwemwedstrijden, met
Pop's naam boven aan, want zij had de eerste prijs, nam hij zijn lorgnet af en zei: ‘Hé, Emilie C. Helmer, zoo heet jij ook kind. Zou dat nog familie zijn?’ ‘Ik ben 't zelf Vader,’ zei Pop. ‘Ben jij dat zelf? Ik wist niet dat je zwemmen kon.’ ‘Ik kan 't ook nog niet zoo lang,’ zei Pop onverschillig. ‘Zoo, Mooi. Nu ga er maar flink door.’ En toen zette hij zijn lorgnet weer op en ging de krant verder lezen. Zoo is nu de Vader van Pop. Hij weet ook nooit hoe we heeten, en daarom zegt hij tegen alle vriendinnen van Pop, Lies. Dat vindt hij een gemakkelijke naam schijnbaar. 't Is voor ons wel eens lastig. Maar mijn Pa - ja, en daarom ben ik nu eigenlijk zoo kwaad - bemoeit zich overal mee. En omdat ik de jongste ben, schijn ik speciaal uitverkoren te zijn. Gek eigenlijk, want ik geloof, dat Kees het veel meer noodig heeft dan ik. Kees zit vijfde gym, en heeft pracht-rapporten, die zwaait overal door heen. Maar Pa weet niet, dat Kees, als Pa denkt, dat hij boven zit te studeeren, boodschappen gaat doen met Lotte Boom. Hij komt haar dan toevallig tegen
| |
| |
en mag haar pakjes dragen nota-bene. Kees noemt Pa altijd de ouwe heer. En hij zegt ook wel vaak aan tafel, voor de mop: ‘Ouwe Heer, zwiep me de aardappelen eens toe.’ Dan lacht Pa. En als ik het eens zou zeggen, natuurlijk ook heelemaal voor de mop, dan zou mijn weekgeld misschien drie maanden lang worden ingehouden.
Waarom ik nu eigenlijk zoo woedend en mopperig ben? Omdat ik niet meer aan Net mag schrijven. Ja natuurlijk, nog wel eens in de zooveel weken, maar niet, zooals we altijd deden, een brief wanneer je er leut in had. Ik moet er ook altijd inloopen. Ik zat op Pa's kamer geschiedenis te leeren, en 't verveelde me zoo gruwelijk. Toen dacht ik: ‘Kom, laat ik maar met een brief aan Net beginnen. Daar heb ik wel puf in.’ En ik raakte er zoo vreeselijk in, dat ik Pa niet hoorde binnenkomen. Ik kladde maar door, en toen Pa's stem opeens mijn nek kietelde, klapte ik dadelijk het geschiedenisboek dicht. De brief was nog nat en het vlekte natuurlijk; 't gaf een smeerboel. Pa sloeg het boek open, schudde zijn hoofd, en begon er met een radeermesje in te peuteren. Ik zei: ‘Och laat u dat maar, want we hebben allemaal kladpartijen in onze boeken.’ Ik wou niet, dat Pa onnoodige moeite deed. Maar Pa ging er toch mee door, en hij zei: ‘Zit je zoo je geschiedenis te leeren? 't Is fraai’ - dat is een stopuitdrukking van Pa, ‘of denk je misschien, dat je er genoeg van kent?’
‘O hemeltje nee,’ zei ik, ‘dat niet, maar ik had zoo'n puf om aan Net te schrijven.’
‘Zoo. Nu, dan zullen we ook daarvoor onze maatregelen nemen. In 't vervolg schrijf je Nettie eens per maand, dat is meer dan genoeg. En dan Zondagsmorgens.’
‘Maar dan slaap ik uit,’ jammerde ik half.
‘Ja, dat heb je wèl noodig,’ vond Pa.
‘En hoe kan ik nu aan Net schrijven, als u er toevallig zin in hebt Pa.’
Pa zei niets en radeerde door en ik slierde een schrift naar me toe, en ging met de ellebogen onder mijn hoofd erin zitten turen. Maar ik zag niets, want er dansten allemaal sterretjes voor mijn oogen, zoo woest was ik.
‘Je kunt dezen brief nog wel afmaken,’ zei Pa, nog altijd
| |
| |
even kalm. Pa blijft altijd kalm, dat is zoo naar, dat fnuikt je, zooals Connie Raland zegt. Want die kan zoo echt met me meevoelen, omdat haar moeder ook nooit driftig wordt, maar de onmogelijkste dingen met hetzelfde gezicht zegt, waarmee wij beweren, dat het heerlijk is om schaatsen te rijden. Toen 't geschiedenisboek schoon was, zei Pa: ‘Ziezoo, nu kun je er mee doorgaan, en over een uurtje zal ik eens zien, wat je er van kent.’ En 's avonds bij 't naar bed gaan, zei Pa: ‘Ik vertrouw, dat je zult doen wat ik je straks gezegd heb, Josephine.’
Nu, dan moet je wel een monster van stiekemigheid wezen om het dan toch nog te doen. Vooral als je er pas als geheim-lid van de Jopopinoloukicoclub bent ingeloopen. En ik heb er me dan maar bij neergelegd. Maar ik ben kwaad.
Nu ben ik straks op zolder verzeild en daar heb ik in de oude boekenkist van Julie een bende schriften gevonden, die nog lang niet vol waren. En omdat ik af en toe mijn overkropt gemoed wel eens luchten moet - wat is dat een prachtige uitdrukking, die ga ik in 't eerste beste volgende opstel gebruiken - zal ik die maar volkliederen. Dat heeft Pa
me niet verboden. 't Is wel niet hetzelfde als zoo'n ouwerwetsche brief aan Net, maar het is tenminste een, wacht hoe noem je dat ook haast, je hebt het ook van koffie, o ja, surrogaat. Als Pa die boeken van Julie eens zag, dan rezen zijn haren ten berge, want overal, waar maar een beetje wit over was, heeft Julie bruiden geteekend met sluiers en groote bouquetten, die net op rooie kolen lijken. Die bruiden zijn allemaal van op zij gezien. En dan staan ook overal poppetjes neergeklad, arm in arm, en dan altijd van achteren. Julie heeft er natuurlijk geen kans toe gezien, om ze een behoorlijk aangezicht te geven. Met al die schriften van Julie onder mijn arm ben ik naar beneden
| |
| |
gestevend, en ik heb ze in mijn boekenkast weggesloten. Dat wordt dus zoo'n soortement dagboek. Och, dat is ook wel interessant. Feitelijk moest er nu een datum boven staan, want dat hoort zoo. Maar datums weet ik nooit. Wacht, even uitrekenen. 't Is tien dagen voor Kerstmis, dus laat ès kijken 15 December. Vanavond is het club bij Kit geweest. Wat zullen ze gezongen hebben, want het is zoo'n jolige bende bij Kit thuis. Georgien, haar zuster, is op het conservatorium, die zingt schattig, en Kit zei vandaag op school, dat George voor de club zou galmen.
‘Toch geen opera's?’ vroeg Pien, die heelemaal niet muzikaal is.
‘Nee, Engelsche moppen en leuke Fransche dingen,’ zei Kit. Ze spreken er altijd gewoon over, als ik erbij ben, want ik heb gezegd: ‘Jongens, nu ben ik eerelid, en ik wil van alles op de hoogte blijven.’ Ze hoeven niet te weten, hoe lam ik het eigenlijk vind, dat ik er niet meer bij kan zijn. Dan hebben zij er ook zooveel pret niet meer in, en dat hoeft niet. Ik zit nu op onze slaapkamer bij een kaars te schrijven. Die heb ik voor drie centen van Mina gekocht. 't Is al bij elven, en Julie zal wel zoo thuiskomen. Ziezoo, nu heb ik dus mijn dagboek ingewijd. Ik ben in een Fransch themaschrift van Julie begonnen. In haar laatste thema, had ze vijf en twintig fouten. Dus ze hoeft mij nu nooit meer in 't Fransch aan te vallen, want dan zeg ik direct, dat zij niet eens een behoorlijke thema heeft kunnen maken.
't Is precies, alsof ik met Net een praatje gehouden heb. En gek, ik ben heelemaal niet kwaad meer.
| |
16 December,
's avonds kwart over tien.
't Is haast een nachtboek, inplaats van een dagboek. Kwart over tien. Enfin, ik heb nog minstens drie kwartier. Dus ik loop maar gauw van stapel.
Vanmorgen kwam Kit op school met de koekjes, die gisterenavond waren overgebleven, in haar mantelzak. Er waren twee schuimpjes bij, die al een beetje aan 't kruimelen sloegen. Ik zat er onder natuurkunde heerlijk van te genieten. We hebben voor natuurkunde een heer, die mèt den leeraar voor gym de
| |
| |
eenige wolven in de schaapskooi zijn. Hij heeft zwart haar en een blonde snor, wat nogal raar staat, en we gelóóven, dat hij verliefd op Pop is, omdat zij altijd gemakkelijke beurten krijgt. Hij staat haar ook wel eens zoo'n beetje wezenloos aan te staren. Hij heet Smidt met dt. Ik was net bezig aan mijn laatste koekje, 't was een schuimpje, want die had ik natuurlijk voor 't laatst bewaard, toen ik een beurt kreeg. Ik kon niets zeggen, maar 't hinderde heelemaal niet, want ik had het toch niet geweten.
‘Weet je 't niet Jo? Die volgt dan.’
Ik kauwde als een razende achter mijn hand, en ik schudde maar zoo'n beetje diepzinnig mijn hoofd.
‘Ga behoorlijk zitten Josephine.’ Ik heb een verrukkelijke naam voor iemand, die kwaad is. Pop, die vooraan zit, draaide zich om en grijnsde zoo'n beetje tegen me. Dat kon hij natuurlijk niet uitstaan van Pop, en ik moest het ontgelden. Want hij schoof door de klas op me toe, greep me bij mijn arm, schudde me lichtelijk heen en weer en scheurde mijn mouw stuk vanaf den schouder tot aan de ruche bij mijn pols. Ik had een Liberty-zijden blouse aan, veel te mooi voor school en ook te koud, maar de naaister had mijn daagsche garderobe onder handen. Dus 't was een noodtoestand.
‘O meneer...,’ riepen de clubleden in koor. De andere meisjes zaten maar zoo'n beetje verschrikt te kijken, dat zijn meest van die flauwe zoeterds. En Pop zei: ‘'t is een Liberty blouse meneer.’
‘Nog pas nieuw, hè Joop?’ riep Nora.
‘En hij kleurde je zoo goed,’ gilde Pien. ‘Er zat zoo'n aardig motiefje om den hals.’ We proestten allemaal om het motiefje, want 't was niet eens waar.
Connie, die nog al een eindje van me afzit, kwam dadelijk naar me toeloopen. ‘Hè wat zonde meneer,’ zei ze hoofdschuddend.
‘Constance, ga zitten. Onmiddellijk. Wat is er Lou. Wat heb jij nog te zeggen?’
‘'t Zal zoo koud zijn meneer.’
‘We hebben een club meneer,’ schalde Kitty opeens. ‘De Jopopinoloukicoclub. Leuk, vind u niet?’
| |
| |
Toen werd Kitty de klas uitgestuurd, en ik zei tragisch: ‘Waar moet ik mijn arm nu stoppen meneer?’
‘Ga maar naar huis en trek wat anders aan. En om vier uur blijf je.’ Ik dacht, dat hij zijn snor zou afbijten, zoo liep hij er op te kauwen. Pop zat als protest met den rug naar hem toe, maar tegen Pop durfde hij niets zeggen. ‘L'amour,’ zooals Julie soms gilt bij de piano.
In de gang vond ik Kit, die toen maar met me mee naar huis is gegaan. 't Was ontzaggelijk leuk op straat. We zijn eerst gauw naar mijn huis gehold, en we vonden Ma alleen thuis. Ma was haar bloemen aan 't verzorgen in de serre, en ze leek het heelemaal niet raar te vinden, dat Kit en ik daar opeens stonden. Ik liet direct mijn rampzalige blouse zien, en ik zei natuurlijk, dat ik hem gescheurd had, aan de bank.
‘Zoo,’ zei Ma, ‘dat is nogal dom van je. En 't zal ook moeilijk te maken zijn. Gelukkig, dat Rika er vandaag is om te naaien. Wil jullie nog een kopje thee?’
De haard brandde zoo genoegelijk in de eetkamer. Kit zakte dadelijk neer in een grooten stoel, strekte haar beenen en zei: ‘Nu krijgt u mij den heelen morgen niet meer weg Mevrouw.’
Ma lachte maar wat, die scheen dat niets erg te vinden, en tegen mij zei ze: ‘Joop, trek nu maar je fluweelen japonnetje aan, maar denk erom, niet draaien op de bank, anders wordt het zoo vaal van achteren.’
‘Joop is maar gedost in zijde en fluweel,’ zei Kit. ‘En ik heb maar zoo'n onoogelijk overhemdje aan.’ Toen begon Ma te praten over het mantelpak van Julie, dat eerst zoo tegenviel, maar met grijs bont om den kraag en om de manchetten zoo opgeknapt was. En ik rende naar boven, want door dat mantelpak had ik al genoeg met Julie te stellen gehad.
Wat lijkt je kamer eigenaardig, als je daar zoo, op een ongeregeld uur binnenzeilt. Het bed was afgehaald, en de waschtafel nog maar half gedaan. Over een stoel slingerde een das van Julie en op een anderen stoel lag een broche van mezelf, waar ik me 's morgens nog suf naar gezocht had. De broche zag er eigenaardig gedeukt uit, ik vermoedde, dat Julie erop gezeten had. 't Was naar koud boven, en heelemaal zoo onbehagelijk. Ik rilde en stak me gauw in mijn fluweeltje. Toen
| |
| |
ik weer beneden kwam had Ma het erover, dat Julie zulke kleine voeten had, zes en dertig, zei Ma.
‘En ik heb negen en dertig,’ zei ik natuurlijk dadelijk.
‘En ik een en veertig,’ dolde Kit. ‘En onze Georgien heeft geloof ik wel drie en veertig.’
‘Nee, dat kan niet,’ zei Ma. ‘Dat is abnormaal. Nog een koekje Kit?’
‘Graag.’ We zaten nog heerlijk even voor den haard en knabbelden onze koekjes. Ma vond het opeens toch echt aardig, dat Kit mee had mogen gaan.
‘Ja, mijnheer Smidt is nogal voor de gezelligheid,’ zei Kit.
‘Wat?’ vroeg Ma opeens ontsteld. ‘Heb jij je blouse gescheurd waar een heer bij was?’
‘Ja,’ zei ik, ‘het noodlot.’
‘O, maar mijnheer Smidt vond het wat aardig,’ hielp Kit me. ‘Dat zei hij nog, hè Joop?’
‘Fi donc,’ zei Ma en schudde haar hoofd.
‘Och,’ begon Kit alweer. Maar ik trok haar gauw bij haar arm en Kit, die opeens vond, dat ze wat goed te maken had, beweerde: ‘wat hebt u hier een heerlijke kamer. En als Joop eens weer haar blouse scheurt, dan mag ik weer meekomen hè Mevrouw?’
't Is een geluk, dat Ma zoo vergeetachtig is, want Pa weet van deze heele blousehistorie niets af. 't Kan nog best zijn, dat het Ma over een paar maanden te binnen schiet, maar dan is het feit verjaard en niet meer strafbaar.
Op straat was het glibberig. 't Had achtereenvolgens een paar dagen gevroren en gedooid, en toen was 't weer een beetje aan 't opvriezen gegaan, een beetje maar gelukkig, want het is zoo vreeselijk hard als je niet schaatsenrijden mag en het ijs is zeven vuisten dik. Julie reed nota-bene elken middag op de ijsbaan. En dan liefst op hooge hakken. Anders vindt ze haar schoenen zoo ordinair. Ik weet, dat ze haast geen streek alleen kan doen, zoo bibbert ze, en altijd zitten haar hakleeren los, of zit de riem te stijf. Ze heeft ook al eens een schaats compleet verloren, en Kees zei, dat ze toen nog een heele baan rondgeweest is op één schaats. Ze had er niets van gemerkt. Nu overdrijft Kees wel eens een beetje, dat is waar.
Kit en ik gingen nog heerlijk...
| |
| |
| |
17 December,
kwart over tien 's avonds.
Gisterenavond heb ik plotseling moeten afbreken, omdat ik Julie op de trap hoorde, en tot de conclusie kwam, dat 't al over elven was. Ik heb mijn zaakjes vlug bij elkaar gepakt, en net gedaan, alsof ik op 't punt was naar bed te gaan. Nu heb ik weer niet veel tijd, maar zal toch trachten den achterstand heelemaal in te halen. Morgenavond moet ik misschien den heelen avond strafwerk maken. Maar laat ik mijn verhaal niet vooruitloopen.
Kit en ik gingen nog heerlijk even winkels kijken. We hebben allebei een zwak voor porcelein winkels. Gek! Want Pop en Noor bijvoorbeeld zijn niet van een schoenwinkel af te slaan en Lou staat altijd voor boekwinkels te gapen. Pien staart zich altijd suf op schilderijen en Connie zegt, dat het wel zoetsappig is, maar dat ze zich alleen interesseert voor boomstammen. Ze kijkt alle taartjeswinkels na, of er ook boomstammen voor de ramen liggen, en ze weet precies, waar ze de dikste krijgen kan.
Kit en ik stonden net voor een winkel, waar een schat van een dikbuikige Japansche trekpot troonde, en Kit ontdekte nog vier langbeenige kopjes, die het toppunt van eigenwijsheid waren, toen we opeens Pops vader uit den winkel zagen komen. Hij liep haast tegen Kit op.
‘Dag meneer,’ zei Kit.
‘O, hé, dag Lies.’
Natuurlijk zei ik toen ook: ‘Dag meneer.’
‘Zoo Lies, ben jij daar ook? Vrij van school vandaag? Is er wat bijzonders?’
‘Nee meneer, we moesten even een boodschap doen bij mij thuis.’
‘Zoo, dat is wel aardig. En nu zeker nog zoo'n beetje aan 't winkelen?’
‘Ja meneer,’ zeiden de beide Liezen.
‘Ik zie je nooit meer bij Pop, hoe komt dat Lies?’ En mijnheer Helmer keek naar mij.
‘'k Ben reusachtig aan de studie. Onder Pa's hoede.’
‘Zoo, zoo. Dan zul jij wel een kraan worden. Dag Lies.’ Papa Helmer lichtte zijn hoed. ‘Lies,’ zei hij nog eens.
| |
| |
‘Stel je voor,’ rilde Kit, ‘als we jouw vader eens tegenkwamen.’
Toen zijn we door stegen en achterstraatjes naar school gerend, maar we kwamen toch nog te laat voor de tweede les, die we in de vestibule op een bank hebben verzeten. Ik heb als boetedoening zes natuurkundevraagstukken gekregen om op te losen, en voor Duitsch - want dat hadden we het tweede uur - drie thema's. Die zal ik nu maar morgen onder handwerken zien te maken en mijn vraagstukken overmorgen als we gym hebben. Want daar mag ik voor straf in geen drie weken komen, omdat ik op de liggende ladder geklommen ben en zei, dat ik er niet meer afdurfde.
Pop heeft mijnheer Smidt nog compleet laten blozen, doordat ze om elf uur, toen hij in de klas kwam om een boek te halen tegen hem zei: ‘Wat is Joop nu netjes, vind u niet mijnheer?’
Aan tafel snauwde Julie tegen mij: ‘Je moet vooral weer broches op den stoel leggen, als jij je aankleedt. Dat is er zoo'n geschikte plaats voor. Ik ben er vanmorgen op gaan zitten.’
‘Bijzondere eer voor m'n broche,’ zei ik. En Kees zei: ‘Die Joop krijgt rimpels van het studeeren, ziet u wel Ma, vlak boven haar neus.’
‘'t Is tijd, dat ze eens een beetje ernstig wordt,’ vond Pa.
‘Juist. Dat vind ik ook,’ zei Kees. ‘Ze heeft er den leeftijd voor. Eet maar niet te veel andijvie kind, want dat verstompt je hersens.’
Ik zei hardop: ‘Drakepit,’ waarover Ma haar hoofd schudde.
| |
20 December.
Een paar dagen niet geschreven. Want alles is faliekant uit- | |
| |
geloopen. Onder handwerken heb ik me aldoor aan mijn kinderhemd moeten slingeren, want de Generaal, zoo noemen we onze directrice, troonde op het podium. En toen ik bij Gym al weg wilde gaan, zei mijnheer Steup, die me in de gang tegenkwam: ‘Nee Jo, kom jij er ook maar weer bij. Want 't is eigenlijk een veel te prettige straf voor jou, dat jij maar zoo'n beetje wandelen kunt.’
Nu heb ik mijn strafwerk 's avonds moeten maken na tienen. Gek, als ik in mijn dagboek zit te schrijven, knus bij de kaars, en de inkt vlak bij me, dan voel ik geen kou. En bij mijn strafwerk zijn mijn vingers me haast afgevallen. Enfin, nu is 't al af en ingeleverd; 't ziet er natuurlijk vrij onbehoorlijk uit, maar daarvoor is 't ook stràfwerk, zooals Connie altijd zegt. Nog drie dagen, dan krijgen we vacantie. Pa zegt, dat hij in de vacantie de vakken waar ik slecht en middelmatig in ben, eens serieus met me zal doornemen. Nu ben ik eigenlijk in alles slecht en middelmatig, behalve in wiskunde en Nederlandsch, zoodat Pa er een heele kluif aan hebben zal. 2e Kerstdag 's avonds is de clubfuif. Ze gaan het locaal heelemaal versieren met dennengroen en hulst. 't Zal oer-leuk worden. Pien heeft ontzettend aardige programma's geteekend, lila op grijs, 't staat gedistingeerd, zooals Julie zeggen zou. Bovenaan dansen zeven kleine kleuters en in hun mutsjes staan onze namen: Jopopinoloukico. Ik nog steeds voorop, als eere-lid. Ik heb natuurlijk ook voor de fuif geofferd; de anderen wilden het eerst niet notabene. Toen ben ik woest geworden en heb gestampvoet. Voor Sint had ik van oom Henri vijf gulden gekregen, en dan had ik nog twee weken zakgeld over, dus dat kwam prachtig uit.
‘Alles wat er overblijft,’ zei Pop, ‘al zouden we 't op een kar moeten laden, dat brengen we bij jou.’
‘En dan doen we 't bij jou nog eens dunnetjes over,’ zei Kit. Dat hebben we nu afgesproken. Den dag na Kerstmis komt 's middags om twee uur - dan is het terrein veilig tot half zes - de heele club bij mij en dan krijg ik op Pa's werkkamer, want daar brandt altijd de haard, omdat ik er zit te werken, de fuif in woord en beeld.
Ze krijgen thuis ook een uitnoodiging, en gek, nu heb ik zoo'n klein, klein idee, dat Pa tòch, als hij die 's morgens bij zijn ont- | |
| |
bijtbordje vindt, verteederd zal worden en zeggen: ‘Josephine, ga naar het bal.’ En dan zal Josephine Pa met stoel en al tegen haar flanellen hart drukken.
| |
22 December.
't Is gisteren Zondag geweest. Vanmorgen, toen ik beneden kwam - ik was laat, want ik had door Mina's gebonk op onze deur heengeslapen - zag ik al dadelijk, toen ik in de kamer kwam, op tafel een grijs kaartje liggen. En ik wist, dat het was de uitnoodiging voor de fuif van de Jopopinoloukicoclub, ten huize van Instituut de Poll. We hadden dat allemaal zoo'n degelijken achtergrand gevonden. Ik keek naar Pa, maar die las zijn krant. Ma schonk thee, Julie was er nog niet en Kees deed ook alsof hij las. Maar toen ik achter mijn boterham zat, knipoogde hij naar het grijze kaartje. Ik trok mijn wenkbrauwen tot onder mijn haar en Kees schudde zijn hoofd. Toen wist ik genoeg. 's Middags ben ik zoo uilig geweest om het nog eens bij Ma te probeeren. Maar Ma zei: ‘Wat bedoel je toch met die club?’
‘Hè, weet u dat niet eens meer?’ jammerde ik.
‘O ja, waar zoo'n soesah om geweest is. Wil je dat wij daar met jou heengaan? Maar daar komen toch alleen kinderen.’
‘Nee Ma, ze gaan er allemaal naar toe. Bij Pop thuis en bij Connie en bij Kit en bij Pien. Allemaal. En de verloofde van Betty gaat er ook heen.’ Dit zei ik meer, om Julie aan te moedigen.
‘'t Zal toch niet erg amusant zijn,’ zei Julie. ‘Zoo'n kinder-gedoe!’
Toen heb ik tot vijf en dertig geteld, want anders was ik haar aangevlogen. En gelukkig ontdekte Ma, dat ze tweeden Kerstdag met Mevrouw Boom en Lotte naar den schouwburg zou. ‘'t Is dus toch onmogelijk, zie je wel Joop?’ En Joop is naar boven gestevend, heeft Julies tandenborstel in haar hoofdkussen gestopt - ik moest toch iets baldadigs doen - en is naar school getrokken, plassend door de modder, want het dooit weer, zoodat de spatten tot mijn middel zaten. Ze kwamen me allemaal al tegemoet rennen, ze schenen extra vroeg te zijn alle clubleden. Ze wisten, dat ik het Ma nog eens vragen zou.
‘En?’ riepen ze in koor.
| |
| |
‘Nee,’ zei ik. ‘En praat er nu maar niet meer over. Als jullie bij mij komt, breken we den boel af.’
Toch dee 't me goed, dat ze zoo stil werden en teleurgesteld en heelemaal niet ondeugend waren 's middags. Die leuke, fideele jongens.
| |
23 December.
Vacantie! Ik voel me, zooals een vroolijke galeislaaf zich voelen zal, dunkt me. De Generaal heeft een oudejaarsspeech gehouden, dat doet ze altijd voor de Kerstvacantie. Maar 't is elk jaar hetzelfde en dus heelemaal niet plechtig. Ik heb in gedachten op een slip van mijn rooie das zitten kauwen, en toen de Generaal uitgesproken was en nog zoo'n beetje triomfantelijk de schare rondkeek, zei ze, - ze ziet niet te best - ‘Jo ter Heul, wat scheelt je? Je bloedt!’
‘Wat?’ zei ik schapig. ‘Bloed ik? Waar?’ Ik schrok toch wel een beetje, want ik zag de Generaal wit worden.
‘Uit je mond. Heb je op je tong gebeten? O, 't is allemaal bloed. Ga je gauw wasschen. Kom hier.’
De Generaal was werkelijk van streek. En de meisjes staarden me allemaal aan. Toen zei Pop, die arendsoogen heeft, laconiek: ‘'t Is geen bloed. Maak je maar niet dik, Joop. Je das heeft afgelaten.’
‘O, is 't anders niet,’ zei ik verlucht. ‘Ja, daar heb ik op zitten zuigen.’
Toen werd de Generaal kwaad, omdat ik, zooals ze zei, haar van streek had gebracht. De meisjes waren allemaal luidruchtig, zelfs de zoetebollen, en de Generaal keek mij aan, alsof dit alles mijn schuld was. En toen ik vroeg: ‘Mag ik mijn mond even gaan spoelen?’ zei ze: ‘Neen, wacht maar tot het vier uur is, ik houd niet van dat geloop heen en weer.’
‘Maar ze kan wel bloedvergiftiging krijgen,’ zei Pop. ‘'t Is verf.’
‘Emilie, ik vraag je niets. En dat wou ik jullie allemaal nog even zeggen meisjes, als jullie klas niet beter en serieuser’ - een woord van Pa - ‘werken gaat na de vacantie, dan zullen jullie dit aan 't eind van den cursus nog berouwen. Bitter berouwen.’
| |
| |
Hiermee wandelde de Generaal statig weg. En Kit schreeuwde: ‘Hoera, dat hebben we aan jouw das te danken, Joop. Dat was er andere jaren nooit bij.’
De heele club heeft me thuisgebracht, uit affectie, zooals Noor zei. We hebben met z'n zevenen gearmd door de modder gezwierd en Kit heeft onderweg gezongen van:
Zeven kleine kleuterkes, die liepen op de straat.
Zeven kleine kleuterkes, die wisten zich geen raad,
Op zoo'n wondervollen dag in December.
Zoo ben ik dus thuisgekomen, en Mina, die me inliet, zei: ‘Gompie, wat een ceel. Blij dat ze allemaal niet in huis hoeve met d'rlui modderbeene.’
Ik zei: ‘Mina, 't is vacantie.’ Mina kon hierover niet verrukt zijn. En ik voel me nog steeds als een vroolijke galeislaaf.
|
|