De H.B.S. tijd van Joop ter Heul
(1919)–Cissy van Marxveldt– Auteursrecht onbekend
[pagina 92]
| |
6 Februari.Ik heb vandaag bij Pa eens een vischje uitgegooid; 't was een heel schamel, mager beestje. En ik heb het beest nog wel op aanraden van juffrouw Wijers losgelaten. Die zei: ‘Joop, ik vind, dat je best eens in de week of in de veertien dagen naar club kunt gaan. Woensdags of Zaterdags bijvoorbeeld. Dan kom ik toch 's middags repeteeren. Zal ik er met je Pa over spreken?’ Gloeiende kolen op mijn hoofd. ‘U bent een engel,’ zei ik, ‘maar dan zal ik er Pa zelf wel over aanvallen. Anders voel ik me heelemaal zoo'n pierelewiet.’ Na tafel, we waren vroeg, want Julie heeft haar soir van avond, 't is natuurlijk hetzelfde als onze club, alleen een beetje grootemenschachtiger, omdat Mina bedient, slingerde ik me achter Pa aan de kamer uit. Pa liep naar boven, ik ook, en op de achtste traptree - toen was Pa al op de twaalfde - zei ik tegen zijn rug: ‘Juffrouw Wijers is nogal over me tevreden Pa.’ ‘Zoo, dat doet me plezier Joop,’ Pa keek over zijn schouder en klom hooger, ik ook. ‘Zou ik nu wel eens weer naar club mogen gaan?’ Net op dat moment kwam er een geweldig gekletter uit de keuken. Dat was Mina, die wat liet vallen, waarop Laura, onze dierbare keukenmeid, ja, ik kan 't niet helpen, dat ze zoo'n mooie naam heeft, onderaardsch aan 't knorren sloeg. Laura bromt eigenlijk altijd, maar ze kookt | |
[pagina 93]
| |
heerlijk en Ma trekt zich natuurlijk van Laura's humeur niets aan. Ik geloof zelfs, dat Ma niet eens weet, dat Laura een humeur heeft. 't Is voor Mina 't minst plezierig, die stort haar hart nog wel eens bij me uit. ‘Gompie, gompie,’ zegt ze dan, ‘ze heeft het weer zoo op d'r heupen vandaag. En as 't niet was, omdat ze toch effectief 'n goeiege inborst heeft, nou, dan liet ik d'r in d'r vet gaar smoren.’ Ik heb ook al eens aan Mina gevraagd, of Laura niet verliefd kon zijn, maar Mina zegt, dat Laura al negen en dertig is en dan ben je niet meer verliefd. Jakkes, wat dwaal ik weer af. Waar was ik? O ja, ik vroeg dus aan Pa van de club. ‘Eens in de vier weken bijvoorbeeld,’ zei ik uilig, toen Pa's rug zwijgen bleef. Pa was op de gang gekomen, ik met een laatste reuzetred ook. ‘Ik vind het beter, dat je voorloopig aan je lessen blijft denken Joop, en niet aan pretjes en fuifjes.’ ‘Hoe lang is voorloopig?’ zei ik. ‘Hm,’ zei Pa en hij streek eens over zijn snor. ‘Zoo lang als ik het goed oordeel.’ Pa kan zulke diplomatieke antwoorden geven, die je meteen paf doen staan. En daarmee was 't afgeloopen. De deur van Julie's kamer stond open. Op een tafeltje zag ik al van die zalige petit-fours staan. Toen heb ik er de lekkerste vanaf gegeten; ik mag toch niet naar club. Nooit! Wat zal Julie straks vertoornd zijn. | |
7 Februari.'t Is vandaag Zaterdag. Vanmiddag is juffrouw Weijers er geweest en vanavond niets te doen. Heerlijk. Nu kan ik een zalige hoop pennen. Of ze woest was gisteravond, mijn dierbare zuster. 't Eerste wat ze zei, toen ze op mijn kamer kwam, was: ‘Jo, heb jij al die petit-fours opgegeten?’ ‘Smidt met dt is een wondere baas,’ zong ik. ‘Ba, wat een kwajongensstreek van je.’ ‘Hij houdt nogal vaak een vervelend relaas.’ ‘Ja, treiteren dat kun je.’ | |
[pagina 94]
| |
‘Over de traagheid en de zwaartekracht.’ ‘Ik had je nog bonbons willen geven, maar nu krijg je ze niet.’ ‘En dan kijkt hij als een, die van liefde versmacht,’ jubelde ik gewoonweg. Als ik 't voor Julie zing, zing ik altijd liefde in plaats van hitte. ‘Ik hoop, dat je een slecht rapport hebt,’ zei Julie en ze keek zoo wraakgierig. ‘Hij heeft zwarte haren en éen blonde snor.’ Ik moest erg op éen drukken, anders komt het niet uit met de wijs. Trouwens je moet toch wel overal rekening mee houden, wil je 't een beetje beheurlijk kunnen zingen. ‘En dat Pa je naar kostschool stuurt.’ ‘Al is hij ook doctor hij is toch een lor.’ ‘'t Zal me eens benieuwen, wat er van jou terecht komt.’ ‘En hij is verliefd op Pop Helmer hoor!’ ‘Pig,’ zei Julie. ‘En als ze van school gaat, dan komt het erdoor,’ fantaseerde ik strijdlustig. Toen zakte Julie plotseling op een stoel neer en ging zitten schreien met een zakdoek, zooals mijn pop Elisabeth ze vroeger in haar zak droeg, voor haar gezicht. Ik vind het altijd lam, om wie ook in tranen te zien; dan word ik een duif gelijk. Als de Generaal dat wist, dan zou ze een machtig wapen tegen me hebben, want alleen maar het spoor van tranen in haar stem... brr, ik mag er niet aan denken. Julie huilt nooit, omdat ze bang is, dat ze er vlekkerig van wordt. Dus toen ik haar daar zoo zitten zag, met huppelende schouders van 't snikken, lag ik letterlijk verstomd. En ik kreeg een erge gewetenswroeging. Ik sprong direct mijn bed uit en nam een handdoek van de waschtafel om haar af te vegen, omdat haar zakdoek al doorweekt raakte. ‘Nee Joop, ga weg,’ zei Julie tusschen twee kolossale snikken in. ‘O goeie genade,’ zuchtte ik, en ik veegde mezelf maar met den handdoek af, ‘als ik dat geweten had, | |
[pagina 95]
| |
zou ik heusch je petit-fours niet hebben opgegeten.’ ‘Och,’ huilde Julie, werkelijk aangrijpend. ‘Ik zal je volgende maand, als je jarig bent, voor een gulden cadeau doen.’ Julie brulde opeens heel hard. ‘Denk om Pa en Ma,’ waarschuwde ik. ‘Pa denkt morgen natuurlijk, dat ik nachtlawaai heb gemaakt, en dan krijg ik een standje.’ Julie bromde iets. ‘Wat?’ vroeg ik. ‘Wat zeg je?’ ‘Dat het me niets kan schelen.’ ‘Je bent wel hartelijk,’ zei ik. ‘Nee jij bent hartelijk.’ Julie sprong op en over haar zakdoek heen keek ze me aan. Ze wòrdt werkelijk vlekkerig van 't huilen. ‘Je hebt geen grein - geen grein gevoel jij!’ Haar oogen werden vurige kolen gewoon en ik zwingelde den handdoek heen en weer en ik dacht nog altijd, dat ze zoo beleedigd was over de petit-fours. ‘Ja zie je,’ zei ik, ‘'t was een beetje uit teleurstelling, dat ik ze heb opgegeten. Ik wil 't je wel vertellen, maar 't zal je toch niet interesseeren.’ ‘Nu praat ze nog over de petit-fours,’ zei Julie. ‘Denk je, dat me dat after all schelen kan?’ ‘Maar waarom huilde je dan zoopas?’ ‘Om de petit-fours,’ zei Julie smadelijk. ‘Nu, wat zeur je dan?’ ‘Och kind, ga naar bed.’ ‘O, ik lig er al in,’ zei ik. Ik zag alleen nog dat Julie haar gezicht met het een of ander rommeltje besmeerde en toen zakte ik rustig in slaap. Toen ik vanmorgen van onze kamer ging, werd ze net wakker. En tegen Mina, die met het warme water kwam binnenrollen - niet voor mij natuurlijk, ik mag me desnoods met ijs wasschen, dat hindert niet voor mijn teint - zei ze: ‘Ik wil graag mijn ontbijt hier hebben. Ik heb erge hoofdpijn.’ Ik keek nog eens om naar mijn bed, dat me erg | |
[pagina 96]
| |
aanlokkelijk leek, en trotseerde moedig een geweldige tocht op de gang, want er stond een raam open. ‘Beterschap,’ gilde ik nog zusterlijk. Maar Julie zei alleen: ‘Doe toch die deur dicht Jo en schreeuw niet zoo.’ Ik was al op de trap toen me te binnen schoot, dat Julie gerijmd had. Ik telde de woorden op mijn vingers af, voor elk woord een letter van het alphabet, en 't werd een j. Toen ben ik nog even teruggegaan en ik heb om de kamerdeur geroepen: ‘Julie er denkt een J aan je. 'n Johan misschien. Ken jij een Johan?’ Julie zag met een blik vol uitdrukking eerst naar Mina en toen naar 't plafond, en ik moest proesten opeens. Ik kon 't niet helpen. Beneden vond ik alleen Kees. Pa was al weg en Ma nog niet verschenen. ‘Jour,’ zei ik. ‘Jour,’ zei Kees. ‘Bethee me eens Joop, want die Mina is al een uur zoek. Ik heb al drie keer gebeld.’ ‘Die is bij Julie met het warme water.’ ‘Och, die flauwe nonsens,’ zei Kees, die nog zwemmen gaat als 't water 50o onder nul is. Tenminste als dat bestaat. Ik werkte gauw wat boterhammen naar binnen en was na vijf minuten klaar. ‘Ik ga met je mee zoover Joost,’ zei Kees opspringend. ‘Maar jongen, 'k moet Pop halen.’ ‘Och, dat hindert niet.’ ‘En verleden jaar lachte je Jan van Duren altijd uit, omdat hij met zijn zuster liep.’ ‘Nu ja, maar 't is me nu een eer.’ ‘Zoòoò,’ zei ik met een uithaal, want er ging een licht op in mijn slaperig brein. ‘Enfin, je mag best mee!’ ‘Dank je zeer,’ zei Kees, en hij greep warempel naar mijn boekentasch om die te dragen. Net kwam Ma de trap afdwalen. Heel langzaam en statig. Ik kan | |
[pagina 97]
| |
me niet voorstellen, dat Ma er ooit als kind bij een trap neergebuiteld is. ‘Joop,’ zei ze, 't regent. Zul je vooral je haar bij je mantel indoen? En je rokken opnemen? Want anders zit je zoo vol spatten en dat staat zoo slordig.’ ‘Ja ma,’ zei ik en Kees duwde mijn pruik al onder mijn jas en daar zeilden we heen. Kees nam zoo stiekumweg een parapluie van Pa uit den bak. Ik zag het best. En ik floot heel schel, zoodat een slagersjongen omkeek op zijn fiets en Kees zei: ‘Kalm 'n beetje.’ Pop kwam ons al tegemoet. Toen Kees haar zag, stak hij dadelijk Pa's spuit op en hij recht op Pop afgestevend hoor! Maar Pop wist niet, dat hij haar onder die spuit wilde vangen, en die koerste door naar mij. Kees onder de spuit keek werkelijk sip. En ik kreeg medelijden met hem. ‘Kom Pop,’ zei ik. ‘Wij elk aan een kant van Kees. Dan krijgen we wel net den drup van z'n parapluie, maar dat is 't ergste niet.’Toen zagen we in een zijstraat de Generaal aankomen. Ik zei: ‘Daar komt de Generaal. Ze is zoo meteen achter ons. Vooruit Pop, geef Kees ook een arm. Dan loopt de Generaal zich te ergeren.’ Gearmd met Kees, die de spuit erg hoog | |
[pagina 98]
| |
hield, omdat de Generaal kippig is en ons anders misschien nog niet in de gaten zou krijgen, hopsten we door. Pop keek eens even achterom. ‘Langzamer zeg. Ze ziet ons zoo nooit. Pas inhouden.’ Toen keek ik tersluiks om. De Generaal was vlak achter ons en aan haar knippende oogen zag ik, dat ze ons ontdekt had. Ik drukte Kees z'n arm eens liefderijk, en ging nog dichter naast hem loopen. ‘Pas op Joop, aanstonds val ik over je voeten.’ ‘Hindert niet.’ We hoorden nu duidelijk de Generalenstap achter ons, haar eene overschoen slofte. Toen was de overschoen vlak naast mij. De Generaal zette ons voorbij. Wij proestten en Kees nam heel diep zijn hoed af. Ik had Kees allang losgelaten, toen had hij nog Pop's arm vast. Enfin, dat gunde ik hem. Als hij maar niet zwemmerig gaat doen, daar kan ik niet tegen. Nu, daar is Pop ook het meisje niet voor. Ik geloof zelfs niet eens, dat ze wat met Kees op heeft. Ze zegt tenminste altijd, dat ze jongens vervelend vindt. Het eerste uur hadden we Rurop. Die kwam heel gejaagd binnentrippelen en schichtig zei ze: ‘Jo ter Heul en Emilie Helmer of jullie even bij de Directrice wilt komen niewaar?’ ‘Waarvoor zeg?’ riep Pien tegen ons. ‘Philippien, je bent hier niet op straat niewaar?’ ‘Nee jammer genoeg,’ zei Pien. ‘Maar waarvoor dan toch?’ vroeg Kit aan mij in 't voorbijgaan. ‘Ik zal 't je straks wel vertellen,’ beloofde ik. In de gang vielen Pop en ik tegen elkaar aan van den lach. En ik moest tien keer tegen mijn knie slaan, voor mijn lach weg was. Toen traden we op het heiligdom toe. Pop klopte alsof ze een spijker in de deur moest slaan. ‘Binnen.’ Bij de tafel zat de Generaal en ze keek ons heel fier en verontwaardigd aan. Haar haar was wat nat geworden en er hing net zoo'n verdronken piekje achter | |
[pagina 99]
| |
uit het aardappeltje wat tegen haar hoofd zit aangespeld. Ik zag dat Pop er naar keek. 't Piekje wipte heel ondeugend op en neer als de Generaal haar hoofd bewoog. En dat deed ze afkeurend. ‘Jo en Emilie, meisjes, ik schaam me over jullie!’ Pop trapte tegen mijn voet. We keken onnoozel. ‘Het komt toch werkelijk niet te pas, dat jullie voor schooltijd al met een heer gearmd op straat loopt. Onder een parapluie. Foei!’ ‘Ja maar, 't regende,’ zei Pop. ‘Emilie, geen brutaliteit asjeblieft. 't Feit op zichzelf is ergerlijk genoeg. Ik zie me dus ook genoodzaakt er jullie ouders van in kennis te stellen.’ Nu trapte ik Pop. ‘Niets zeggen,’ bromde ik uit mijn linkermondhoek. ‘Goed,’ zei Pop uit haar rechterdito. ‘Jouw houding Jo was heel ergerlijk en zeer onbehoorlijk.’ Ik probeerde te blozen, maar 't lukte me niet hard. Daarom keek ik strak naar mijn bemodderde schoenpunt. ‘Van beschaafde, welopgevoede meisjes had ik zooiets niet kunnen denken,’ zei de Generaal met klem. Pop staarde ook naar haar vuile schoenen, en ik zag, dat ze lichtelijk schudde. We zwegen als 't graf. Ik waagde het eens even op te kijken. 't Piekje huppelde nog blijmoedig om het aardappeltje heen. ‘Kun je me zeggen Jo, wie die heer was, waarmee je vanmorgen geàrmd liep?’ Ik trapte Pop weer en zweeg. ‘Jij dan misschien Emilie?’ Pop schudde heviger maar zweeg ook. ‘Jullie wilt het me dus niet zeggen? 't Is goed. Dan ben ik verplicht het je ouders te laten weten.’ ‘Uw haar zit een beetje los,’ zei ik en ik wees op het piekje. Toen hoorde ik naast me 'n snik, en ik zag hoe Pop grabbelde naar haar zakdoek. Ik stopte haar gauw den mijne toe, die ik losjes, voor geval van een uitbarsting, in mijn hand had gehouden gedurende de speeg. Ze verdween er direct met haar heele gezicht in. ‘Ik heb nooit geweten, dat je zoo verstokt en bedorven was Jo. Foei, jij alleen kunt de heele geest in een klas bederven. Ik zal dit ook uitdrukkelijk aan je ouders | |
[pagina 100]
| |
schrijven. Ik ben 't nog niet met mezelf eens, of.....’ ‘Oòò,’ kreunde Pop, stuipachtig in mijn zakdoek. ‘Of... e... Emilie, huil niet zoo mal. Jullie kunt wel gaan.’ De Generaal brak plotseling af, stak een vinger uit en voelde tegelijk aan haar aardappel. ‘'t Zit een beetje naar rechts,’ waarschuwde ik nog. In de gang gaf Pop een ontzettenden gil van benauwdheid. De Generaal kwam nog om de hoek kijken van het heiligdom. ‘Wat is dat? Ga direct naar jullie klas.’ Want ze zag Pop tegen den muur leunen en mij ernaast. ‘Ze heeft een zenuwtoeval geloof ik,’ zei ik tragisch. ‘Kom geen gekheid, Emilie, drink wat water en bedaar onmiddellijk hoor!’ Proestend verdween Pops hoofd in 't fonteinbakje, en ik maakte mijn zakdoek nat en wreef haar slapen. Toen we weer bij Rurop binnenkwamen, zag die ons heel ontdaan aan. Ze was natuurlijk al van 't schrikkelijke feit op de hoogte gebracht. De heele klas kwam gewoonweg in beroering, want ik vertelde het Kit, die direct in haar bank heen en weer danste en het verhaal doorgaf. Rurop zelf was niet meer te verstaan. Alleen hoorde je af en toe nog eens: Niewaar. Slingerend van den lach zijn we om twaalf uur naar huis gegaan. Ik heb 't Kees alleen nog maar verteld. Die heeft op zijn knieën geslagen en gebruld: ‘Wat een mop, wat een reuze-mop zeg.’ Er is nog geen epistel van de Generaal gekomen. Morgenochtend zeker. Kees zegt, dat hij aan het ontbijt wil zijn, al zou hij er een wekker voor moeten laten afloopen. Want hij wil het gezicht van den ouwen heer zien, als hij 't briefje van de Generaal leest. | |
Zondagmorgen 8 Februari.Om half negen prompt zaten Kees en ik in de eetkamer. Bij Pa's bord lag een witte degelijke enveloppe. En ik herkende het handschrift van de Generaal. | |
[pagina 101]
| |
‘Daar ligt je vonnis al Joop,’ zei Kees. Toen kwam Julie beneden. ‘Ook post voor mij?’ vroeg ze en ze keek van de tafel op het buffet en van het buffet op den schoorsteenmantel. ‘Je moet onder je stoel kijken,’ zei Kees. ‘Daar heeft Joop het billet doux verstopt.’ ‘Ze is er flauw genoeg voor,’ zei Julie. Maar ze keek toch niet en ze ging meteen aan het theeschenken met haar pink in de lucht. 't Was wel een zeldzaamheid, dat wij drieën al zoo vroeg aan 't ontbijt vereenigd waren, en Kees zei, dat hij zich zoo ongewoon voelde, net of hij heimwee had. Toen kwam Pa binnen, en op ons driestemmig ‘morgen Pa,’ zei hij alleen een verstrooid ‘goeiemorgen.’ Julie reikte Pa zijn thee en Kees en ik knipoogden naar den brief, die daar nog zoo onschuldig bij het ontbijtbordje lag. Toen nam Pa hem op en hij bekeek het adres alsof hij wilde zeggen: ‘Hé, die hand ken ik.’ De Generaal heeft zeker wel meer met hem gecorrespondeerd. En hup - daar ging het, de brief er uit en Pa aan 't lezen. Halfweg hield hij op en keek mij aan. Toen las hij door. Kees knipoogde weer tegen mij. Het was een brief van vier kantjes en ik probeerde zoo van ter zijde of ik wat ontcijferen kon, maar ik zag niets dan wat dikke halen. Pa was eindelijk aan het laatste kantje gekomen en Julie merkte bezorgd op: ‘Pa, uw thee wordt koud.’ Pa knikte afwezig en greep naar het botervlootje om dat leeg te drinken. ‘Nee, uw thee,’ zei Julie, en schoof het kopje tegen Pa's hand aan. Maar Pa liet den brief zakken en gooide het kopje haast om. Ik redde het nog net. ‘Jo, ik heb hier een heel ernstig schrijven van je Directrice ontvangen.’ Daar had je 't al. ‘O ja Pa?’ ‘Je weet er toch zeker wel van?’ ‘Ja Pa. Zoo'n beetje.’ Ik zag hoe Julie glunderde achter haar kopje thee. Enfin ik zou in haar plaats ook: ‘lekker’ gedacht hebben. Toen schudde Pa zijn hoofd. | |
[pagina 102]
| |
‘Zoo iets had ik van jou toch niet gedacht Jo.’ ‘'t Was toch heelemaal niet erg Pa.’ ‘Ja, misschien voor jouw kwajongensbegrippen niet. Maar voor mijn gevoel wèl. En ik wìl wèten, wiè hèt jòngmènsch was.’ Pa legde op elk woord den klemtoon. Net kwam Ma binnen, die altijd nogal belangstelling toont, als er over een jongmensch gesprowordt. ‘Welk jongmensch Louis,’ zei ze. Toen merkte ik best aan Pa, dat hij het naar vond direct over den brief gesproken te hebben. Meestal worden zulke zaken in Pa's heiligdom behandeld. ‘Och, ik krijg hier net een schrijven van de Directrice van Jo's school. Jo en Emilie Heimer hebben gisterenmorgen met een heer gearmd geloopen, voor schooltijd, onder een parapluie en vooral Jo moet zich nogal hebben aangesteld. 't Is toch schandelijk,’ zei Pa, tot wien nu eigenlijd pas het heele, vreeselijke feit doordrong, nu hij 't voor Ma herhaalde. De groote rimpel kwam tusschen zijn wenkbrauwen. ‘Shocking,’ zei Ma en ze keek me aan, alsof ze me werkelijk voor het eerst zag. Ik weet, dat ze mij trachtte te combineeren met een heer en een parapluie en dat alles gearmd. ‘'t Is natuurlijk een H.B.S. joggie geweest met een beetje bravoure,’ zei Julie ook meesprekend als oudste dochter. Kees zat maar stil voor zich heen te glunderen. ‘Nee,’ zei ik tegen Julie, ‘'t was geen H.B.S. joggie. Hij gaat op 't gym. En 't is ook heelemaal geen jogje meer.’ ‘Och, ik weet toch immers best, waar jullie kinderen je voor interesseert,’ zei Julie verachtelijk. ‘Fi donc,’ zei Ma, ‘die tegenwoordige jeugd.’ Toen sloeg Pa met zijn vlakke hand op den brief van de Generaal. ‘Nu geen nonsens meer Jo. Wie was dat jongmensch?’ Ik wachtte nog even met antwoorden. Ik moest de spanning er toch een oogenblik inhouden, ondanks Pa's vlakke hand. ‘Nu?’ zei Pa, en de rimpel was een voor geworden gewoon. | |
[pagina 103]
| |
‘'t Was Kees,’ zei ik. Toen daverde Kees los. ‘Kees?’ zei Pa. ‘Kees?’ zei Ma. ‘Kees?’ zei Julie, alle drie in verschillende hoogten, ‘Ja Kèes,’ knikte ik triomfeerend. En Kees lachte maar. Zelfs sloeg hij Pa op z'n schouder - hoe hij het durft snap ik heusch niet - en lachte: ‘Ha ha, ha, ouwe heer, daar ben je 'es heerlijk ingevlogen.’ ‘Maar waarom zei je dat dan direct niet?’ zei Pa en er kwamen een paar rimpeltjes bij zijn oogen. ‘Och voor de mop,’ waagde ik het te zeggen. ‘Een mooie mop,’ zei Julie. ‘Ba wat flauw.’ ‘Maar je hadt het toch de Directrice wel kunnen zeggen. Dat had je toch immers veel onaangenaamheden bespaard.’ ‘Denkt u, dat ze 't geloofd zou hebben?’ Toen lachte Pa luidop. ‘Kinderen ben jullie toch. Die Pop Helmer is er ook eentje.’ Kees kroop achter zijn vingerdoekje weg. Ik wist best, dat hij kleurde. ‘En ik heb altijd gedacht, dat Pop zoo'n goede invloed op Jo had,’ zei Ma. En daarmee was 't afgeloopen. Nu schrijft Pa geloof ik aan de Generaal en vertelt haar - ik wou haast zeggen hem - den graad van bloedverwantschap, waarin de heer met de parapluie en ik tot elkaar stonden. Maar ik weet zeker, dat ze 't nooit gelooven zal. O, daar is Pops fluitje op straat. Straks verder. Pop is weer weg. Die kwam me 't Generalen-document laten zien, dat bij hun thuis gearriveerd is. Haar Pa had het eerst voor zichzelf en toen hardop gelezen. Hij was schitterend - de brief bedoel ik - haàst plechtig en er stond veel in van ‘zedelijk verplicht zijn’ en ‘moreele principes’ - wat zouden dat voor drakerigheden zijn - en natuurlijk heel veel van de verstoktheid van Josephine ter Heul. Pops vader had gezegd: ‘Hé, ik heb laatst ook nog eens iets van Lies gehoord. Van wie ook weer? Enfin, dat herinner ik me niet meer. Maar wat bedoelt die Directrice van jullie toch met verstoktheid?’ | |
[pagina 104]
| |
‘Dat weet ze zelf niet,’ had Pop gezegd. ‘En wie was die aanbidder van Lies?’ had hij toen gevraagd. ‘O,’ had Pop heel kalm geantwoord, ‘'t was heelemaal geen aanbidder, 't was haar broer!’ Toen heeft haar vader gelachen, dat de wanden van de kamer trilden, en haar moeder heeft meegejubeld en Betty heeft van louter piezelier een messenleggertje gebroken. Pop heeft ook de scène bij de Generaal in 't heillgdom beschreven. Dat heb ik toch niet er pal boven op gedurfd. Maar bij de Helmers hebben ze natuurlijk heelemaal meegeleefd en toen Pop wegging liep haar vader nog door de gang te schuddebollen: ‘Die Lies, die Lies.’ Maar Pop zegt, dat hij 't morgen weer allemaal vergeten is. |
|